Leven in de marge
Een onderzoek naar mensen die in participatie en vertrouwen aan de kant staanOver deze publicatie
In Nederland is het vertrouwen in anderen relatief hoog en veel mensen zijn actief. Toch leven ook hier mensen sociaal in de marge; zij doen weinig mee in de maatschappij én hebben weinig vertrouwen in anderen en instituties. Over hen gaat dit artikel. De vraag is wie het zijn. Om welke groepen gaat het vooral en welke achtergrondkenmerken hebben ze?
De belangrijkste bevindingen van het onderzoek zijn:
– Meedoen of participatie bleef sinds 2017 nagenoeg stabiel. Dit is, op een tijdelijke stijging tijdens de cororonajaren na, voor de somscore van het vertrouwen ook zo.
– Mannen, leeftijdsgroepen vanaf 55 jaar, mensen met een vmbo-niveau of daarmee vergelijkbaar en mensen met een lager inkomen staan vaker sociaal aan de kant dan vrouwen, 55-minners en hbo- of wo-opgeleiden.
– Mensen die in Nederland zijn geboren, van wie de ouders dat ook zijn, leven minder vaak in de marge dan andere groepen.
– Binnen de groep die sociaal buitenspel staat, zijn, vergeleken met de totale Nederlandse bevolking, mannen, 55-plussers en mensen met een vmbo-niveau of daarmee vergelijkbaar oververtegenwoordigd. Mensen met een Nederlandse herkomst zijn juist ondervertegenwoordigd.
1. Inleiding
Sociale samenhang gaat over het meedoen van de Nederlandse bevolking in de samenleving en het vertrouwen dat die bevolking heeft in anderen en in instituties. Een sterke sociale samenhang houdt in: veel participatie van inwoners in de vorm van frequent sociaal contact, actief zijn in organisaties en betrokken zijn bij de politiek. Daarnaast wordt een sterke sociale samenhang bepaald door een hoog vertrouwen in de medemens en instituties. Naast participatie en vertrouwen is ook integratie een belangrijke pijler van de sociale samenhang. Daarbij gaat het om de mate waarin alle leden van een samenleving participeren en vertrouwen hebben in zowel instituties als in andere personen (Schmeets, 2022). Deze drie pijlers - vertrouwen, participatie en integratie – zorgen voor sociale cohesie en dragen daarmee bij aan een leefbare samenleving.
Het CBS meet sinds 2012 de sociale samenhang in Nederland met de enquête Sociale samenhang en welzijn (Statline, 2024a; 2024b). Daaruit blijkt, over het algemeen, geen achteruitgang van de sociale samenhang. Deze bleef redelijk stabiel over de jaren. Wel waren er ten tijde van de coronapandemie een aantal verschuivingen te zien (Schmeets, 2022). Uit kwartaalcijfers over die periode blijkt dat de gemiddelde participatie daalde na het eerste kwartaal van 2020, terwijl het vertrouwen juist toenam. Het sociale vertrouwen, dus of mensen vertrouwen hebben in elkaar, laat al langer een stijgende trend zien.
Dat het gemiddeld gezien goed gaat met de participatie en het vertrouwen betekent echter niet dat dit voor iedereen geldt. Er zijn altijd mensen die onder het gemiddelde scoren en niet mee kunnen of willen doen. Dit zegt iets over de mate van integratie. Ook kan het zo zijn dat sommigen op meerdere pijlers van sociale cohesie tegelijkertijd lager scoren dan gemiddeld. Dit zijn de mensen die sociaal in de marge leven.
Meerdere omstandigheden en gebeurtenissen kunnen effect hebben op iemands vertrouwen en de wil of mogelijkheid om deel te nemen in de maatschappij. Dit kan bijvoorbeeld gelinkt zijn aan een gebrek aan goede gezondheid, geld of een sociaal netwerk. Ook kunnen personen slechte ervaringen hebben met instanties, bijvoorbeeld omdat zij onterecht als fraudeur zijn aangemerkt of als zij de brieven van instanties onvoldoende begrijpen. Dit zijn slechts enkele voorbeelden van omstandigheden en gebeurtenissen die, eventueel in combinatie, iemands vertrouwen en participatie kunnen beïnvloeden. In dit artikel wordt verder niet ingegaan op de oorzaken van een lage participatie en een laag vertrouwen. De focus hier ligt enerzijds op welke bevolkingsgroepen vaker in de marge verkeren dan andere. Anderzijds wordt inzicht gegeven in de samenstelling van de groep mensen die al in de sociale marge leeft.
Er zijn signalen dat de groep die in de sociale marge leeft, het op meerdere gebieden lastig heeft en in omvang toeneemt (Klerk et al., 2023). Inzicht in wie dit (be)treft, kan beleidsmakers helpen om gericht beleid te ontwikkelen.
In eerder CBS-onderzoek werd al ingegaan op het leven in de sociale marge (Coumans, 2018). Een belangrijke conclusie uit dat onderzoek was dat 55-plussers, mensen met een lager inkomen en mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma vaker sociaal in de marge leefden dan jongeren, hogere inkomens en mbo’ers, hbo’ers en universitair geschoolden.
Dit artikel bouwt voort op het eerdere onderzoek met de volgende vragen:
- Welke bevolkingsgroepen leven in 2023 meer sociaal in de marge dan andere?
- a. Hoe ziet de groep die sociaal ‘in de marge’ leeft eruit naar achtergrondkenmerken?
b. Is de samenstelling van de groep in de sociale marge veranderd ten opzichte van eerdere jaren?
De beantwoording van deze vragen wordt voorafgegaan door een beeld van de ontwikkeling van de somscores en onderliggende aspecten van participatie en vertrouwen over de afgelopen jaren. Zo wordt duidelijk gemaakt of de dimensies die het leven in de sociale marge bepalen, de afgelopen jaren veranderd zijn en, zo ja, op welke aspecten dat het geval was.
2. Methode
2.1 Data
De data zijn afkomstig uit de CBS-enquête Sociale samenhang en welzijn (SSW). Deze wordt elk jaar onder inwoners van Nederland van 15 jaar of ouder afgenomen. Het doel is de sociale samenhang en het welzijn in Nederland in kaart te brengen. De vragenlijst kan op drie manieren worden ingevuld: online (CAWI), via de telefoon (CATI), of samen met een interviewer (CAPI). In dit zogenoemde mixed mode design worden mensen eerst met een brief benaderd om online deel te nemen. Bij geen gehoor worden verschillende herbenaderingsstrategieën toegepast. Mensen kunnen nog een brief krijgen, of telefonisch of persoonlijk benaderd worden. Dit onderzoek maakt gebruik van de data uit de edities 2017 t/m 2023. Zo kan een vergelijking worden gemaakt met het eerdere onderzoek van Coumans (2018), dat ging over de data van 2012 tot en met 2016. Aan de edities van 2017 tot en met 2023 hebben in totaal 53 297 personen meegedaan. Dat komt neer op een jaarlijks gemiddelde van ruim 7 500 respondenten.
2.2 Theoretisch kader
In 2018 is verslag gedaan van analyses van de groep die in de periode 2012 tot en met 2016 het meest in de marge leefde (Coumans, 2018). Deze groep werd destijds gedefinieerd binnen het conceptuele raamwerk voor sociale samenhang, dat stoelt op participatie, vertrouwen en integratie (zie ook Schmeets, 2010).
In het verlengde van dit raamwerk is de index sociaal kapitaal ontwikkeld. Deze biedt inzicht in de mate waarin groepen zich onderscheiden in de mate van hun participatie en vertrouwen (Beuningen & Schmeets, 2015), maar leent zich niet goed voor het afbakenen van de groep sociaal gemarginaliseerden. Het doel van de index is immers niet specifiek om naar de onderkant van de verdeling te kijken. Bovendien biedt de index minder zicht op hoe een lage score zich verhoudt tot de score op de afzonderlijke indicatoren. Er is in dit artikel daarom gekozen voor een transparantere aanpak waarbij de relaties met de onderliggende indicatoren duidelijker is.
Afbakening en operationalisering van de groep in de sociale marge
Net als het eerdere onderzoek, dat betrekking had op de periode 2012 tot en met 2016, wordt in dit onderzoek de groep sociaal gemarginaliseerden afgebakend als het aandeel mensen van 15 jaar of ouder die in het minst participerende kwartielgroep én de kwartielgroep mensen met het minste vertrouwen vallen. Binnen deze twee hoofddimensies van sociaal kapitaal worden dezelfde 17 indicatoren gebruikt als voor de hierboven genoemde index sociaal kapitaal; 9 voor de participatiedimensie en 8 voor de vertrouwensdimensie.
Er zijn wel verschillen tussen de operationalisering en analyse van de index voor sociaal kapitaal en het onderzoek in dit artikel naar mensen in de marge. Het eerste verschil heeft te maken met de weging van respectievelijk de subdimensies sociaal, organisaties en politiek in de index voor sociaal kapitaal en van de 17 indicatoren in voorliggend onderzoek. Doordat deze indicatoren even zwaar meewegen resulteert een hoger gewicht van de institutionele subdimensie (organisaties) bij de vertrouwensdimensie. Deze wordt namelijk bepaald door zes items, terwijl sociaal en politiek vertrouwen elk door één item gemeten worden. In de index voor sociaal kapitaal wegen de afzonderlijke subdimensies even zwaar.
Het tweede verschil ligt in het al dan niet handhaven van het onderscheid tussen dagelijks en wekelijks contact. Bij de afbakening van mensen in de marge is ervoor gekozen om dit onderscheid te behouden. De belangrijkste reden daarvoor is dat de opname van alle indicatoren met de oorspronkelijke antwoordcategorieën resulteert in een grotere spreiding en benadering van een normale verdeling van de somscores. Hierdoor is de afbakening van de laagst scorende kwartielgroepen, waar het bij deze methode om gaat, beter mogelijk (zie ook Coumans, 2018).
In het eerdere onderzoek naar mensen die sociaal in de marge leven, zijn analyses uitgevoerd om de gevolgen van verschillende operationaliseringen na te gaan. De uitkomsten van deze analyses bleken nauwelijks van elkaar te verschillen. In onderhavig onderzoek wordt bij de operationalisering daarom van dezelfde aanpak uitgegaan. In Tabel 2.2.2 en 2.2.3 staat voor beide dimensies, participatie en vertrouwen, weergegeven hoe de somscores zijn samengesteld uit subdimensies en items.
Subdimensie | Indicator | Antwoordcategorieën | Scores |
---|---|---|---|
Sociale participatie | Familiecontacten | a. Dagelijks, | 4 |
Sociale participatie | Familiecontacten | b. Minstens 1x per week, maar niet dagelijks | 3 |
Sociale participatie | Familiecontacten | c. Minstens 1x per maand, maar niet wekelijks | 2 |
Sociale participatie | Familiecontacten | d. Minder dan 1x per maand | 1 |
Sociale participatie | Familiecontacten | e. Zelden of nooit | 0 |
Sociale participatie | Vriendencontacten | Idem familiecontacten | 4-0 |
Sociale participatie | Burencontacten | Idem familiecontacten | 4-0 |
Sociale participatie | Informele hulp | a. Ja | 1 |
Sociale participatie | Informele hulp | b. Nee | 0 |
Maatschappelijke participatie | Deelname verenigingen | a. Minstens 1x per week | 3 |
Maatschappelijke participatie | Deelname verenigingen | b. Minstens 1x per maand | 2 |
Maatschappelijke participatie | Deelname verenigingen | c. Minder dan 1x per maand | 1 |
Maatschappelijke participatie | Deelname verenigingen | d. Nooit | 0 |
Maatschappelijke participatie | Werk | a. 12 uur of meer | 2 |
Maatschappelijke participatie | Werk | b. Minder dan 12 uur | 1 |
Maatschappelijke participatie | Werk | c. Werkt niet | 0 |
Maatschappelijke participatie | Vrijwilligerswerk1) | a. Ja | 1 |
Maatschappelijke participatie | Vrijwilligerswerk1) | b. Nee | 0 |
Politieke participatie | Stemmen | a. Ja | 1 |
Politieke participatie | Stemmen | b. Nee | 0 |
Politieke participatie | Stemmen | c. Niet stemgerechtigd | x |
Politieke participatie | Politieke acties2) | a. Ja | 1 |
Politieke participatie | Politieke acties2) | b. Nee | 0 |
1) Referentieperiode is 12 maanden. 2) Referentieperiode is 5 jaar. |
Participatie wordt gemeten aan de hand van 9 indicatoren (zie Tabel 2.2.2).
Bij vertrouwen (zie Tabel 2.2.3) is gekeken naar het vertrouwen van mensen in elkaar, oftewel het sociaal vertrouwen, en in zeven instituties: leger, politie, rechter, ambtenaren, pers, bedrijven en Tweede Kamer.
Subdimensie | Indicator | Antwoordcategorieën | Scores |
---|---|---|---|
Sociaal vertrouwen | Algemeen vertrouwen | a. Meeste mensen zijn wel te vertrouwen | 1 |
Sociaal vertrouwen | Algemeen vertrouwen | b. Men kan niet voorzichtig genoeg zijn in de omgang met andere mensen | 0 |
Maatschappelijk vertrouwen | Vertrouwen leger | a. Heel veel vertrouwen | 3 |
Maatschappelijk vertrouwen | Vertrouwen leger | b. Tamelijk veel vertrouwen | 2 |
Maatschappelijk vertrouwen | Vertrouwen leger | c. Niet zo veel vertrouwen | 1 |
Maatschappelijk vertrouwen | Vertrouwen leger | d. Helemaal geen vertrouwen | 0 |
Maatschappelijk vertrouwen | Vertrouwen politie | Idem | 3-0 |
Maatschappelijk vertrouwen | Vertrouwen rechters | Idem | 3-0 |
Maatschappelijk vertrouwen | Vertrouwen ambtenaren | Idem | 3-0 |
Maatschappelijk vertrouwen | Vertrouwen pers | Idem | 3-0 |
Maatschappelijk vertrouwen | Vertrouwen grote bedrijven | Idem | 3-0 |
Politiek vertrouwen | Vertrouwen Tweede Kamer | Idem | 3-0 |
2.3 Analyse
Allereerst werden de scores op de afzonderlijke indicatoren allemaal in dezelfde richting toegekend. Een lage score staat daarbij voor een lagere mate en een hogere score voor een hogere mate van participatie of vertrouwen.
In de volgende stap zijn per jaar voor alle missende waardes de gemiddelde waardes voor de desbetreffende variabele geïmputeerd. Dit is gedaan vanwege het hoge aantal missende waardes bij stemgedrag en een aantal van de vertrouwensitems (zie ook tabellenbijlage Tabel B2).
Vervolgens is de somscore berekend voor de dimensies participatie en vertrouwen apart. De minimale score van 0 punten staat gelijk aan géén participatie. Een totaalscore van 21 op participatie betekent volledige participatie. Bij de dimensie vertrouwen komt de minimale score van 0 punten neer op een totaal gebrek aan vertrouwen. Het hoogst haalbare is 22 punten; dan heeft iemand volledig vertrouwen in zowel andere mensen als in de zeven genoemde instituties.
In een volgende stap zijn per dimensie de somscores in kwartielen ingedeeld. Voor participatie zijn degenen met scores 0 tot 11 ingedeeld in het laagste kwartiel. Dit betreft dus de mensen die op deze dimensie het meest gemarginaliseerd zijn. Voor vertrouwen werden de mensen met scores 0 tot 9 ingedeeld in het laagste kwartiel; de mensen die het minste vertrouwen hebben in anderen en in instituties.
In een laatste stap werden de mensen ingedeeld in twee groepen, namelijk degenen die zich zowel bij vertrouwen als bij participatie in het laagste scorende kwart van de bevolking bevonden versus de rest van de mensen. Bij een perfecte normaalverdeling, én onder voorwaarde dat de correlatie tussen vertrouwen en participatie zeer klein is, kunnen de scores exact bij 25 procent afgekapt worden en zou de grootte van de groep precies 6,25 procent zijn (0,25 X 0,25). Indien dit niet het geval is zou de groep in theorie kunnen variëren tussen 0 en 25 procent. Uit eerdere analyses is bekend dat de correlatie tussen (de items van) vertrouwen en participatie, heel klein is (Beuningen & Schmeets, 2012). Ook tonen eerdere analyses aan dat hier sprake is van een normaal verdeelde groep (Coumans, 2018). De grens van scores lag echter niet altijd exact bij 25 procent, maar soms erboven of eronder. Zo had in het jaar 2023 bijvoorbeeld bij participatie 23,3 procent maximaal een somscore van 10,99 en 28,3 procent had in dat jaar een score van maximaal 11. Er is hier gekozen om het afkappunt bij het lagere percentage te leggen. De grootte van de groep schommelt over de jaren rond 6 procent.
2.4 Statistische procedures
Om de gemiddelde somscores per dimensie en het aandeel van de bevolking daarbinnen dat een bepaalde score heeft per item te bepalen, zijn frequentietabellen uitgedraaid.
Om het aandeel dat sociaal in de marge leeft te vergelijken tussen diverse bevolkingsgroepen zijn bivariate analyses gedaan, bijvoorbeeld aan de hand van kruistabellen, chi-kwadraattoetsen en enkelvoudige logistische regressieanalyses. De volgende achtergrondkenmerken zijn gebruikt om de bevolking te vergelijken:
- geslacht, leeftijd (in 7 groepen);
- onderwijsniveau (in 5 groepen: basisonderwijs/ vmbo, avo onderbouw, mbo1/ mbo2-4, havo, vwo/ hbo-, wo-bachelor/ hbo-, wo-master, doctor);
- herkomst (geboren in Nederland en de ouders ook, geboren in Nederland, ouders in Europa (excl. NL)/ geboren in Nederland, ouders buiten Europa/ geboren in Europa (excl. NL)/ geboren – buiten Europa;
- burgerlijke staat (gehuwd (ook gescheiden van tafel en bed) incl. geregistreerd partnerschap/ voor de wet gescheiden/ weduwe of weduwnaar/ nooit gehuwd geweest);
- positie in het huishouden (alleenstaande/ lid van paar zonder kinderen/ lid van paar met kinderen/ alleenstaand ouder/ thuiswonend kind).
- inkomensgroep (in kwartielen).
Om na te gaan hoe samenstelling van de groep in de marge eruit ziet, is gebruikgemaakt van beschrijvende bivariate analyses.
De kenmerken geslacht, leeftijd, onderwijsniveau, inkomen, herkomst/geboorteland en positie in het huishouden of burgerlijke staat hangen onderling samen. Het percentage hbo- en wo-opgeleiden is bijvoorbeeld niet gelijk in elk van de leeftijdsgroepen. In de berekening van de cijfers is hiermee rekening gehouden: er is gecorrigeerd voor ongelijkheid in de samenstelling naar geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en inkomen. Als daardoor iets noemenswaardig veranderde in de samenhang van al dan niet sociaal in de marge leven met participatie en vertrouwen, is gekeken door welke variabele dat (vooral) bepaald werd. Als er geen noemenswaardige verandering optrad, dan wordt hierover in de tekst geen melding gemaakt. Veranderde er wel iets door de correctie, dan zal dat in de tekst gemeld worden.
2.5 Weging
Voor de SSW-enquête zijn verschillen in de samenstelling van de respons en de totale Nederlandse bevolking gecorrigeerd door middel van een weegfactor. Iedere respondent in de dataset krijgt een individueel gewicht toegekend waarin rekening is gehouden met bepaalde achtergrondkenmerken, onder andere geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, landsdeel en inkomen. Meer gedetailleerdere informatie over de weging van de enquête SSW is te vinden in de onderzoeksbeschrijving van SSW.
In 2020 en 2021 werd de waarneming gehinderd door de coronacrisis en de bijbehorende maatregelen. In een deel van die jaren was het niet mogelijk om aan huis interviews af te nemen en kwam er dus alleen via internet en telefoon respons binnen. Om hiermee om te kunnen gaan is het weegmodel in die jaren aangepast. Daarbij is gebruik gemaakt van tijdreeksmodellen om te kunnen corrigeren voor het wegvallen van een deel van de waarneming. Hierdoor zijn de cijfers zo goed mogelijk vergelijkbaar gemaakt met die van eerdere jaren.
3. Resultaten
3.1 Participatie en vertrouwen
De gemiddelde somscore van participatie is over de jaren nagenoeg stabiel; deze ligt op of rond 13. Voor de ontwikkeling van de gemiddelde vertrouwensscore geldt hetzelfde. Wel waren er tijdens de coronajaren (2020 en 2021) iets hogere somscores te zien.
Het aandeel mensen met vertrouwen in anderen is de afgelopen jaren iets gestegen: van 62 procent in 2017 naar 67 procent in 2023. Het vertrouwen in instituties fluctueert, met een stijging bij de meeste instituties tijdens de coronajaren, gevolgd door een daling in 2022 en 2023. Dit kan te maken hebben met mechanismes waarbij de behoefte aan vaste ankers van mensen in tijden van crisis een belangrijke rol speelt (Schmeets, 2022). Op politiek gebied wordt dit wel aanduid met het zogenoemde ‘rally around de flag-mechanisme’ (Mueller, 1970). Maar ook gezaghebbende instituties zoals rechters, politie en leger kunnen als veilige ankers worden gezien, waardoor het vretrouwen in dergelijke instituties tijdens een crisis toeneemt (zie verder ook Schmeets, 2022).
Publicatiejaar | Participatie | Vertrouwen |
---|---|---|
2017 | 13,0 | 11,1 |
2018 | 13,1 | 11,2 |
2019 | 13,1 | 11,2 |
2020 | 12,9 | 11,8 |
2021 | 12,9 | 11,8 |
2022 | 12,9 | 11,1 |
2023 | 13,0 | 11,1 |
Gemiddeld 2017-2023 | 13,0 | 11,3 |
Slechts een enkele van de afzonderlijke participatie-items laten een ontwikkeling zien (zie Tabellenbijlage 1.a). Zo is het aandeel dat minstens elke week met de buren contact heeft sinds 2017 afgenomen, net als het percentage dat wekelijks deelneemt aan activiteiten van verenigingen. Bij de deelname (in de afgelopen vijf jaar) aan acties om de politiek te beïnvloeden is sinds 2022 een sterke daling te zien. Dit heeft echter te maken met de aangepaste vraagstelling van een aantal items sinds 2022. Vooral de aanpassing van de vraag naar de media leidde tot een veel lager aandeel dat op deze manier geprobeerd heeft om de politiek te beïnvloeden1). Zie Tabel 1 in de Tabellenbijlage voor de afzonderlijke participatie-items.
Bij de items over vertrouwen waren er ook enige ontwikkelingen sinds 2017. Met name tijdens de coronajaren is te zien dat het vertrouwen toenam. Zo is het sociaal vertrouwen sinds 2021 wat toegenomen (zie ook Schmeets, 2022). En het institutioneel vertrouwen lag in 2020 en 2021 hoger dan in de jaren daarna. Na de coronajaren daalde voor nagenoeg alle instituties het vertrouwen weer naar pre-coronaniveau, of nog lager. Zo was het vertrouwen in de Tweede Kamer in 2020 en 2021 respectievelijk 53 en 42 procent, tegenover respectievelijk 30 en 29 procent in 2022 en 2023. In de periode 2017 tot 2020 lag dit gemiddeld op 40 procent. Zie voor de afzonderlijke items voor vertrouwen de Tabellenbijlage, Tabel 2.
3.2 Wie staat buitenspel?
De vraag is of bepaalde bevolkingsgroepen vaker of juist minder vaak tot de groep van ongeveer 6 procent mensen behoren die het meest in de marge leven. Dit zijn de mensen die weinig participeren én weinig vertrouwen hebben. Oftewel: zijn er bepaalde bevolkingsgroepen die vaker sociaal in de marge leven dan andere? En zo ja, welke groepen zijn dat?
Kenmerken | Categorieen | Sociaal in de marge (%) |
---|---|---|
Totaal | Totaal | 6 |
Geslacht | Vrouw | 5,3 |
Geslacht | Man | 6,7 |
Leeftijd | 15 tot 25 jaar | 4,7 |
Leeftijd | 25 tot 35 jaar | 4,6 |
Leeftijd | 35 tot 45 jaar | 3,3 |
Leeftijd | 45 tot 55 jaar | 4,6 |
Leeftijd | 55 tot 65 jaar | 7,7 |
Leeftijd | 65 tot 75 jaar | 8,9 |
Leeftijd | 75 jaar en ouder | 9,8 |
Onderwijsniveau | Basisonderwijs | 13,5 |
Onderwijsniveau | Mbo 2,3,4, havo, vwo | 5,4 |
Onderwijsniveau | Vmbo, avo onderbouw , mbo 1 | 10,3 |
Onderwijsniveau | Hbo-, wo-bachelor | 2,9 |
Onderwijsniveau | Hbo-, wo-master, doctor | 1,5 |
Mannen bevinden zich relatief wat vaker dan vrouwen in de marge. Ook naar leeftijd zijn er verschillen: 55-plussers staan in sociaal opzicht wat vaker buitenspel dan mensen jonger dan 55 jaar. Tussen de leeftijdscategorieën onder de 55 jaar zijn er geen significante verschillen. Echter, na correctie voor geslacht, onderwijsniveau en herkomst blijken de 25- tot 35-jarigen vaker sociaal in de marge te leven dan de jongste leeftijdsgroep en de leeftijdsgroep tussen 35 en 45 jaar.
De verschillen zijn het duidelijkst naar hoogst behaald onderwijsniveau. Degenen die alleen basisonderwijs hebben genoten, bevinden zich met 13,5 procent aanmerkelijk vaker sociaal in de marge dan mensen met een ander onderwijsniveau. Het minst vaak leven mensen in de marge als ze een hbo- of wo-master hebben afgerond (1,5 procent). Ook de hoogte van het gestandaardiseerd huishoudensinkomen maakt verschil. De laagste inkomensgroepen leven het vaakst in marge. Dit loopt af met de hoogte van inkomen. De hoogste inkomens(kwartiel)groep leeft het minst vaak in de marge. Na correctie voor geslacht, leeftijd en onderwijsniveau valt het verschil tussen de hoogste twee inkomensgroepen weg. Dit heeft met name te maken met verschillen in onderwijsniveau tussen de twee hoogste inkomensgroepen.
Mensen die in Nederland zijn geboren, en van wie de ouders dat ook zijn, leven minder vaak in de marge dan mensen die in Nederland zijn geboren met ouders die elders in Europa zijn geboren, en van mensen die zelf in een land buiten Europa zijn geboren. Rekening houdend met verschillen in leeftijd, geslacht, onderwijsniveau en inkomen, leven mensen die in Nederland zijn geboren van wie de ouders dat ook zijn, minder vaak in de marge dan álle andere herkomstgroepen. Zij leven dus ook vaker in de marge dan mensen die in Nederland zijn geboren met ouders die in een land buiten Europa zijn geboren of migranten uit een ander Europees land. Nadere analyses laten zien dat dit vooral te maken heeft met de, gemiddeld vaak lagere, leeftijd van de andere herkomstgroepen.
De verschillen zijn wat minder duidelijk naar de positie in het huishouden en burgerlijke staat, maar er zijn wel enkele groepen die wat vaker of juist wat minder vaak in sociaal opzicht buitenspel staan. Gescheiden en verweduwde mensen bevinden zich relatief vaak in de marge. Mensen die deel uitmaken van een paar met kinderen en ook thuiswonende kinderen (vanaf 15 jaar) doen dat juist minder vaak. Na correctie voor de achtergrondkenmerken vallen de verschillen tussen gehuwden enerzijds en gescheiden en verweduwden anderzijds weg. Dit heeft vooral te maken met verschillen naar onderwijsniveau; gescheiden mensen en verweduwden zijn gemiddeld lager opgeleid dan gehuwden. Na de correctie voor andere kenmerken wordt er wel een verschil zichtbaar met niet-gehuwden. Zij leven dan vaker sociaal in de marge dan gehuwden. Dit heeft vooral te maken met de lagere leeftijd van de ongehuwden.
3.3 De samenstelling van de groep mensen sociaal in de marge in 2023
Het ligt voor de hand dat de bevolkingsgroepen die meer kans maken om sociaal buitenspel te staan, zoals hierboven vastgesteld, ook oververtegenwoordigd zijn binnen de groep in de sociale marge. De vraag is echter hoe de groep die zich sociaal in de marge bevindt is samengesteld en zijn daar veranderingen in te zien in de laatste jaren?
De groep die sociaal in de marge leeft, bestond in 2023 uit meer mannen (ruim 55 procent) dan vrouwen (bijna 45 procent). Op 2022 na – toen de verdeling net als in gemiddeld in Nederland 50/50 was – zien we deze verhouding terug sinds 2017.
Van de groep in de marge is 57 procent 55 jaar of ouder. Daarmee is deze leeftijdscategorie relatief oververtegenwoordigd in de groep in de marge. Zij maken in de totale Nederlandse bevolking 40 procent uit. Mensen in de leeftijdsgroepen tot 55 jaar zijn juist relatief ondervertegenwoordigd. Ook deze verdeling is sinds 2017 weinig veranderd.
In de marge of niet | 15 tot 25 jaar (%) | 25 tot 35 jaar (%) | 35 tot 45 jaar (%) | 45 tot 55 jaar (%) | 55 tot 65 jaar (%) | 65 tot 75 jaar (%) | 75 jaar en ouder (%) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Sociaal in de marge | 9,6 | 9,1 | 6,2 | 10,8 | 20,8 | 23,1 | 20,4 |
Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder | 13,4 | 12,8 | 12,4 | 15,1 | 16,9 | 16,3 | 13,0 |
In de groep die in de marge leeft, bevinden zich relatief weinig mensen met een afgeronde hbo- of wo-opleiding. Bijna 14 procent van de groep heeft een bachelor- of masteropleiding afgerond. Gemiddeld is dat in Nederland een derde van de mensen van 15 jaar of ouder. Mensen met basisonderwijs en degenen met een vmbo-opleiding of daarmee vergelijkbaar zijn oververtegenwoordigd.
Daarnaast zijn er relatief veel lagere inkomens in de groep in de sociale marge. Bijna twee derde van de groep zit in de laagste of een na laagste inkomensgroep, tegenover 41 procent van alle Nederlanders van 15 jaar of ouder. Deze verdelingen zijn sinds 2017 weinig veranderd.
Behaald onderwijs | Basisonderwijs (%) | Vmbo, avo onderbouw, mbo 1 (%) | Mbo 2,3,4, havo, vwo (%) | Hbo-, wo-bachelor (%) | Hbo-, wo-master, doctor (%) |
---|---|---|---|---|---|
Sociaal in de marge | 17,3 | 37,3 | 31,7 | 9,8 | 4 |
Nederlands bevolking 15 jaar of ouder | 8 | 22,1 | 34,3 | 19,7 | 15,9 |
Het grootste gedeelte van de groep in de marge is geboren in Nederland, en beide ouders ook (67 procent). Toch is deze groep relatief ondervertegenwoordigd als gekeken wordt naar de totale Nederlandse bevolking. Daar ligt dit aandeel op 73 procent. Deze ondervertegenwoordiging is in 2023 toegenomen ten opzichte van het gemiddelde aandeel in de jaren sinds 2017. Dat wil zeggen dat er in 2023, in de groep sociaal in de marge, relatief nog minder mensen in Nederland geboren zijn (en beide ouders ook), ten opzichte van eerdere jaren. Mensen die zijn geboren in Nederland, maar waarvan een of beide geboren zijn in Europa, zijn in 2023 juist nog sterker oververtegenwoordigd in de gemarginaliseerde groep, vergeleken met de jaren daarvoor. Dit geldt ook voor mensen die zelf geboren zijn buiten Nederland.
4. Conclusie en discussie
Dit artikel beschrijft welke mensen sociaal in de marge leven. Dat zijn mensen die weinig vertrouwen hebben in én weinig deelnemen aan de samenleving. De gebruikte data komen uit het CBS-onderzoek Sociale samenhang en welzijn. In de jaren 2017 tot en met 2023 hebben 53 297 respondenten hier aan meegedaan. Inzicht in wie dit zijn, kan beleidsmakers helpen om gericht beleid te ontwikkelen.
De gemiddelde somscores voor participatie en vertrouwen fluctueerden lichtjes in de periode van 2017 tot en met 2023. Bij vertrouwen is een lichte stijging te zien in de ‘corona-jaren’ 2020 en 2021. De somscore daalt daarna weer iets. Zoals eerder vermeld (Paragraaf 3.1) kan de tijdelijke stijging te maken hebben met mechanismes waarbij de behoefte aan vaste ankers en meer zekerheid van mensen in tijden van crisis een belangrijke rol speelt. Overigens past de stijging van het sociaal vertrouwen, het vertrouwen dat mensen in elkaar hebben, in een trend die al eerder, sinds 2015, werd ingezet (CBS Statline, 2024).
Uit de verdere resultaten komt naar voren dat mannen, 55-plussers, mensen met basisonderwijs, een vmbo-niveau of daarmee vergelijkbaar en de laagste inkomensgroepen relatief vaak in de marge leven. Mensen die zelf, net als hun ouders, in Nederland zijn geboren, bevinden zich minder vaak in de marge dan mensen die in Nederland zijn geboren met een of twee ouders die in Europa zijn geboren. Ook leven zij minder vaak in de marge vergeleken met mensen die zelf in een land buiten Europa zijn geboren. Deze resultaten komen grotendeels overeen met de resultaten uit het eerdere onderzoek naar mensen in die marge. De vergelijking naar herkomstgroepen kan niet goed gemaakt worden, omdat het CBS sinds 2022 een nieuwe indeling hanteert (CBS, 2022). Uit voorgaand onderzoek (Coumans, 2017) bleek het verschil met mensen met een niet-westerse achtergrond alleen nadat rekening werd gehouden met hun lagere leeftijd. Het artikel uit 2017 vond ook geen verschillen tussen mannen en vrouwen. Het verschil in dit artikel, mannen leven wat vaker in de marge dan vrouwen, is significant maar beperkt.
Dit onderzoek gebruikt dezelfde methode als het eerdere CBS-onderzoek naar deze groep. Wel zijn de huidige analyses aangevuld op basis van geleerde lessen. Zo wordt in dit artikel meer aandacht besteed aan de afzonderlijke somscores van vertrouwen en participatie. Daarnaast zijn de data gebruikt van meerdere jaren, te weten 2017 tot en met 2023. Dit maakte het analyseren van ontwikkelingen in vertrouwen en participatie en in de onderliggende items over de tijd mogelijk.
Een kanttekening bij de gebruikte methodiek is dat deze zich niet leent om de grootte van de groep in de marge te schatten of over tijd te volgen. Aangezien de correlatie tussen vertrouwen en participatie heel klein is, en de beide variabelen redelijk normaal verdeeld zijn, omvat de combinatie van de twee onderste kwartielgroepen van de somscores ongeveer 6 procent van de Nederlandse bevolking (0,25 x 0,25) (zie ook onder hoofdstuk 2 methode). De methode leent zich bij uitstek om bevolkingsgroepen te vergelijken en om meer inzicht te krijgen in de samenstelling van de groep mensen in de marge.
Als meer inzicht gewenst is in het aantal mensen in de sociale marge, dan wordt een andere methodiek aanbevolen. Daarbij kan worden uitgegaan van dezelfde items en dimensies als in onderhavig onderzoek, maar zal er een keuze moeten worden gemaakt voor een of meer afkappunten die markeren of iemand al dan niet in de marge leeft. Hoewel de ontwikkeling in de somscores mogelijk suggereert dat er geen duidelijke trend is wat betreft de omvang van de groep mensen in de marge, zou op basis van een afkappunt kunnen worden vastgesteld of deze groep daadwerkelijk groter is geworden.
Referenties
Beuningen, J. van & Schmeets, H. (2012) Developing a Social Capital Index for the Netherlands.
Beuningen, J. van & Schmeets, H. (2015) De meetlat sociaal kapitaal. In Schmeets (red), Sociale samenhang. Wat ons bindt en verdeelt (p. 15-27). CBS.
CBS (2024). https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2024/20/nederlander-heeft-meer-vertrouwen-in-de-eu-dan-in-de-tweede-kamer
CBS (2022). https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2022/nieuwe-indeling-bevolking-naar-herkomst
CBS-Statline (2024) Sociale contacten en maatschappelijke participatie.
CBS-Statline (2024). Vertrouwen in mensen en in organisaties; persoonskenmerken.
Coumans, A.M. (2018). Sociaal in de marge. Statistische Trends, november 2018.
D’Agostino, Martinez Böhme, S. & Schmeets, H. (2024). Politieke participatie van sociaaleconomische groepen Statistische trends, april 2024
Schmeets, H. (red.) (2015). Sociale samenhang. Wat ons bindt en verdeelt.
Schmeets, H. (2022). De heitjes en het sociaal kapitaal in Heerlen. Longread CBS, oktober 2022.
Klerk, M. de, Eggink, E, Plaisier, I, & K. Sadiraj (2023). Zicht op zorgen. Sociaal en cultureel planbureau.
Tabellenbijlage
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Familiecontact | Zelden of nooit | 2,3 | 2,0 | 2,2 | 2,1 | 2,3 | 2,1 | 2,2 |
Familiecontact | Minder dan 1x per maand | 3,2 | 3,2 | 3,3 | 3,1 | 3,4 | 3,1 | 3,2 |
Familiecontact | Minstens 1x per maand, maar niet wekelijks | 12,1 | 11,2 | 11,7 | 11,5 | 11,2 | 10,6 | 11,5 |
Familiecontact | Minstens 1x per week, maar niet dagelijks | 50,9 | 48,9 | 48,2 | 49,1 | 49,0 | 50,4 | 49,9 |
Familiecontact | Dagelijks | 30,1 | 33,0 | 33,1 | 32,4 | 32,3 | 32,7 | 32,0 |
Familiecontact | Geen antwoord/weigert | 1,4 | 1,7 | 1,5 | 1,7 | 1,8 | 1,0 | 1,2 |
Vriendencontact | Zelden of nooit | 2,8 | 3,1 | 3,1 | 2,9 | 3,3 | 3,1 | 3,1 |
Vriendencontact | Minder dan 1x per maand | 4,2 | 4,4 | 4,4 | 4,5 | 5,1 | 5,1 | 4,4 |
Vriendencontact | Minstens 1x per maand, maar niet wekelijks | 15,7 | 15,8 | 16,0 | 16,7 | 17,2 | 16,6 | 15,9 |
Vriendencontact | Minstens 1x per week, maar niet dagelijks | 47,1 | 46,6 | 45,4 | 44,8 | 44,4 | 45,1 | 45,7 |
Vriendencontact | Dagelijks | 29,0 | 28,3 | 29,4 | 29,2 | 28,1 | 28,8 | 29,7 |
Vriendencontact | Geen antwoord/weigert | 1,3 | 1,8 | 1,6 | 1,8 | 1,8 | 1,3 | 1,2 |
Burencontact | Zelden of nooit | 11,9 | 12,8 | 11,8 | 14,2 | 13,5 | 12,9 | 13,1 |
Burencontact | Minder dan 1x per maand | 7,8 | 8,3 | 8,2 | 8,7 | 9,0 | 8,6 | 9,4 |
Burencontact | Minstens 1x per maand, maar niet wekelijks | 20,0 | 20,3 | 21,0 | 20,7 | 21,0 | 22,0 | 22,2 |
Burencontact | Minstens 1x per week, maar niet dagelijks | 44,8 | 43,5 | 43,5 | 42,3 | 43,2 | 42,4 | 41,8 |
Burencontact | Dagelijks | 13,9 | 13,1 | 13,7 | 12,1 | 11,4 | 12,8 | 12,2 |
Burencontact | Geen antwoord/weigert | 1,6 | 2,0 | 1,8 | 2,0 | 2,0 | 1,4 | 1,2 |
Deelname activiteiten verenigingen | Nooit | 50,4 | 41,0 | 41,2 | 41,6 | 42,8 | 40,1 | 38,6 |
Deelname activiteiten verenigingen | Minder dan 1 keer per maand | 7,9 | 11,6 | 12,0 | 13,0 | 12,1 | 15,0 | 14,6 |
Deelname activiteiten verenigingen | Minimaal 1 keer per maand | 8,6 | 9,0 | 9,7 | 8,4 | 8,6 | 10,3 | 11,6 |
Deelname activiteiten verenigingen | Minimaal 1 keer per week | 27,6 | 32,0 | 31,7 | 30,6 | 29,6 | 28,3 | 29,0 |
Deelname activiteiten verenigingen | Geen antwoord/weigert | 5,5 | 6,4 | 5,4 | 6,3 | 6,8 | 6,2 | 6,2 |
Informele hulp | Nee | 64,3 | 64,4 | 65,6 | 67,1 | 65,1 | 64,0 | 63,6 |
Informele hulp | Ja | 35,7 | 35,6 | 34,4 | 32,9 | 34,9 | 36,0 | 36,4 |
Informele hulp | Geen antwoord/weigert | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Betaald werk | Werkt niet | 36,3 | 35,4 | 34,8 | 35,7 | 34,6 | 33,7 | 32,6 |
Betaald werk | Minder dan 12 uur per week | 7,9 | 7,7 | 7,8 | 7,5 | 7,7 | 6,9 | 6,5 |
Betaald werk | 12 uur per week of meer | 55,8 | 56,9 | 57,4 | 56,8 | 57,8 | 59,4 | 60,8 |
Vrijwilligers werk gedaan in de afgelopen 4 weken | Nee | 51,5 | 52,4 | 53,3 | 56,2 | 61,1 | 58,8 | 51,3 |
Ja | 48,5 | 47,6 | 46,7 | 43,8 | 38,9 | 41,2 | 48,7 | |
Gestemd 2de kamer verkiezingen | Nee | 10,2 | 15,5 | 16,6 | 12,4 | 10,6 | 14,5 | 14,5 |
Ja | 77,5 | 72,8 | 69,6 | 71,3 | 77,4 | 74,7 | 73,1 | |
Nvt (niet stemgerechtigd) /geen antwoord/weigert | 12,3 | 11,6 | 13,8 | 16,3 | 12,0 | 10,8 | 12,4 | |
Deelname politieke acties (in afgelopen 5 jaar) | Nee | 50,6 | 51,9 | 51,6 | 49,0 | 48,9 | 57,9 | 59,4 |
Ja | 43,5 | 42,5 | 42,7 | 45,0 | 45,5 | 35,8 | 33,9 | |
Geen antwoord/weigert | 5,8 | 5,6 | 5,7 | 6,1 | 5,6 | 6,2 | 6,6 | |
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Sociaal vertrouwen | Men kan niet voorzichtig genoeg zijn | 35,4 | 35,8 | 35,7 | 34,4 | 31,7 | 32,3 | 31,9 |
Sociaal vertrouwen | De meeste mensen zijn wel te vertrouwen | 58,2 | 57,7 | 57,8 | 58,6 | 62,5 | 62,8 | 63,8 |
Sociaal vertrouwen | Geen antwoord/weigert | 6,4 | 6,5 | 6,4 | 7,0 | 5,7 | 4,8 | 4,3 |
Vertrouwen in het leger | Helemaal geen vertrouwen | 5,8 | 5,9 | 5,4 | 4,6 | 4,3 | 5,5 | 5,2 |
Vertrouwen in het leger | Niet zo veel vertrouwen | 25,0 | 26,6 | 24,0 | 20,0 | 20,8 | 26,1 | 23,0 |
Vertrouwen in het leger | Tamelijk veel vertrouwen | 48,3 | 48,1 | 50,0 | 50,5 | 52,6 | 47,1 | 48,9 |
Vertrouwen in het leger | Heel veel vertrouwen | 8,4 | 8,4 | 9,4 | 12,0 | 11,7 | 8,3 | 9,2 |
Vertrouwen in het leger | Geen antwoord/weigert | 12,5 | 11,0 | 11,2 | 12,9 | 10,6 | 13,0 | 13,6 |
Vertrouwen in de politie | Helemaal geen vertrouwen | 3,8 | 4,4 | 4,4 | 3,6 | 3,9 | 3,6 | 3,4 |
Vertrouwen in de politie | Niet zo veel vertrouwen | 19,7 | 19,1 | 18,5 | 16,5 | 15,5 | 18,0 | 17,9 |
Vertrouwen in de politie | Tamelijk veel vertrouwen | 56,3 | 57,0 | 55,2 | 56,8 | 56,8 | 57,0 | 57,9 |
Vertrouwen in de politie | Heel veel vertrouwen | 12,6 | 12,7 | 14,6 | 14,9 | 17,5 | 14,9 | 14,8 |
Vertrouwen in de politie | Geen antwoord/weigert | 7,6 | 6,8 | 7,3 | 8,2 | 6,3 | 6,6 | 6,0 |
Vertrouwen in rechters | Helemaal geen vertrouwen | 5,1 | 5,3 | 5,6 | 3,9 | 3,9 | 4,5 | 4,4 |
Vertrouwen in rechters | Niet zo veel vertrouwen | 19,0 | 19,6 | 18,3 | 16,3 | 15,2 | 16,4 | 15,9 |
Vertrouwen in rechters | Tamelijk veel vertrouwen | 48,4 | 50,5 | 50,0 | 49,1 | 51,5 | 50,1 | 50,6 |
Vertrouwen in rechters | Heel veel vertrouwen | 16,5 | 15,4 | 16,4 | 20,1 | 21,4 | 18,4 | 19,2 |
Vertrouwen in rechters | Geen antwoord/weigert | 10,9 | 9,2 | 9,7 | 10,6 | 8,0 | 10,5 | 9,9 |
Vertrouwen in ambtenaren | Helemaal geen vertrouwen | 9,6 | 9,8 | 10,1 | 8,5 | 9,5 | 11,4 | 10,1 |
Vertrouwen in ambtenaren | Niet zo veel vertrouwen | 38,8 | 38,1 | 38,2 | 36,3 | 39,6 | 39,8 | 39,8 |
Vertrouwen in ambtenaren | Tamelijk veel vertrouwen | 36,8 | 38,8 | 38,4 | 40,5 | 38,7 | 35,0 | 35,3 |
Vertrouwen in ambtenaren | Heel veel vertrouwen | 3,6 | 3,1 | 3,2 | 3,8 | 3,5 | 2,8 | 3,7 |
Vertrouwen in ambtenaren | Geen antwoord/weigert | 11,1 | 10,2 | 10,2 | 10,9 | 8,8 | 11,0 | 11,1 |
Vertrouwen in de pers | Helemaal geen vertrouwen | 14,9 | 13,8 | 14,6 | 14,1 | 12,5 | 15,5 | 15,5 |
Vertrouwen in de pers | Niet zo veel vertrouwen | 46,8 | 44,9 | 43,9 | 40,6 | 37,7 | 39,0 | 42,3 |
Vertrouwen in de pers | Tamelijk veel vertrouwen | 26,6 | 30,3 | 30,1 | 31,7 | 36,9 | 32,2 | 29,9 |
Vertrouwen in de pers | Heel veel vertrouwen | 2,2 | 2,8 | 2,9 | 3,8 | 5,6 | 3,8 | 3,4 |
Vertrouwen in de pers | Geen antwoord/weigert | 9,5 | 8,3 | 8,6 | 9,7 | 7,3 | 9,5 | 8,9 |
Vertrouwen in grote bedrijven | Helemaal geen vertrouwen | 12,7 | 13,2 | 14,4 | 12,7 | 12,5 | 13,6 | 13,8 |
Vertrouwen in grote bedrijven | Niet zo veel vertrouwen | 40,0 | 40,1 | 41,0 | 40,5 | 42,0 | 42,7 | 42,7 |
Vertrouwen in grote bedrijven | Tamelijk veel vertrouwen | 31,6 | 32,5 | 31,0 | 31,5 | 32,5 | 29,4 | 29,1 |
Vertrouwen in grote bedrijven | Heel veel vertrouwen | 2,6 | 2,5 | 2,2 | 2,7 | 2,7 | 2,0 | 2,4 |
Vertrouwen in grote bedrijven | Geen antwoord/weigert | 13,1 | 11,7 | 11,4 | 12,5 | 10,3 | 12,2 | 12,0 |
Vertrouwen in de tweede kamer | Helemaal geen vertrouwen | 14,5 | 14,5 | 15,0 | 10,4 | 14,6 | 21,5 | 19,9 |
Vertrouwen in de tweede kamer | Niet zo veel vertrouwen | 38,6 | 38,1 | 39,3 | 31,8 | 38,6 | 42,2 | 44,9 |
Vertrouwen in de tweede kamer | Tamelijk veel vertrouwen | 33,7 | 34,9 | 33,1 | 42,5 | 35,2 | 25,6 | 24,3 |
Vertrouwen in de tweede kamer | Heel veel vertrouwen | 2,9 | 3,2 | 3,1 | 5,4 | 3,9 | 2,1 | 2,1 |
Vertrouwen in de tweede kamer | Geen antwoord/weigert | 10,3 | 9,3 | 9,5 | 9,9 | 7,8 | 8,6 | 8,9 |
Jaartal | Geslacht | % van groep in de marge | % van Nederlandse bevolking 15+ |
---|---|---|---|
2017 | Mannen | 54,9 | 49,4 |
2017 | Vrouwen | 45,1 | 50,6 |
2018 | Mannen | 56,0 | 49,4 |
2018 | Vrouwen | 44,0 | 50,6 |
2019 | Mannen | 52,8 | 49,4 |
2019 | Vrouwen | 47,2 | 50,6 |
2020 | Mannen | 51,7 | 49,4 |
2020 | Vrouwen | 48,3 | 50,6 |
2021 | Mannen | 53,1 | 49,5 |
2021 | Vrouwen | 46,9 | 50,5 |
2022 | Mannen | 50,1 | 49,5 |
2022 | Vrouwen | 49,9 | 50,5 |
2023 | Mannen | 55,2 | 49,5 |
2023 | Vrouwen | 44,8 | 50,5 |
Jaartal | Leeftijd | % van groep in de marge | % van Nederlandse bevolking 15+ |
---|---|---|---|
2017 | 15 tot 25 jaar | 7,2 | 14,7 |
2017 | 25 tot 35 jaar | 8,7 | 14,9 |
2017 | 35 tot 45 jaar | 9,8 | 14,8 |
2017 | 45 tot 55 jaar | 15,6 | 18,1 |
2017 | 55 tot 65 jaar | 21,1 | 15,9 |
2017 | 65 tot 75 jaar | 21,1 | 12,8 |
2017 | 75 jaar of ouder | 16,4 | 8,8 |
2018 | 15 tot 25 jaar | 9,0 | 14,7 |
2018 | 25 tot 35 jaar | 10,3 | 15,1 |
2018 | 35 tot 45 jaar | 8,4 | 14,5 |
2018 | 45 tot 55 jaar | 16,8 | 17,7 |
2018 | 55 tot 65 jaar | 16,2 | 16,1 |
2018 | 65 tot 75 jaar | 22,2 | 13,1 |
2018 | 75 jaar of ouder | 17,0 | 9,0 |
2019 | 15 tot 25 jaar | 7,9 | 14,7 |
2019 | 25 tot 35 jaar | 9,1 | 15,2 |
2019 | 35 tot 45 jaar | 8,7 | 14,2 |
2019 | 45 tot 55 jaar | 17,1 | 17,4 |
2019 | 55 tot 65 jaar | 18,1 | 16,2 |
2019 | 65 tot 75 jaar | 20,0 | 13,2 |
2019 | 75 jaar of ouder | 19,0 | 9,1 |
2020 | 15 tot 25 jaar | 7,2 | 14,7 |
2020 | 25 tot 35 jaar | 8,6 | 15,3 |
2020 | 35 tot 45 jaar | 10,7 | 14,2 |
2020 | 45 tot 55 jaar | 15,4 | 16,9 |
2020 | 55 tot 65 jaar | 19,3 | 16,3 |
2020 | 65 tot 75 jaar | 22,4 | 13,3 |
2020 | 75 jaar of ouder | 16,5 | 9,4 |
2021 | 15 tot 25 jaar | 12,0 | 14,5 |
2021 | 25 tot 35 jaar | 12,4 | 15,4 |
2021 | 35 tot 45 jaar | 9,8 | 14,2 |
2021 | 45 tot 55 jaar | 11,8 | 16,5 |
2021 | 55 tot 65 jaar | 15,1 | 16,4 |
2021 | 65 tot 75 jaar | 22,4 | 13,4 |
2021 | 75 jaar of ouder | 16,5 | 9,6 |
2022 | 15 tot 25 jaar | 8,6 | 14,6 |
2022 | 25 tot 35 jaar | 13,2 | 15,4 |
2022 | 35 tot 45 jaar | 10,6 | 14,3 |
2022 | 45 tot 55 jaar | 13,4 | 16,0 |
2022 | 55 tot 65 jaar | 18,8 | 16,4 |
2022 | 65 tot 75 jaar | 17,6 | 13,2 |
2022 | 75 jaar of ouder | 18,0 | 10,0 |
2023 | 15 tot 25 jaar | 11,4 | 14,6 |
2023 | 25 tot 35 jaar | 11,9 | 15,6 |
2023 | 35 tot 45 jaar | 7,8 | 14,5 |
2023 | 45 tot 55 jaar | 11,9 | 15,6 |
2023 | 55 tot 65 jaar | 21,0 | 16,3 |
2023 | 65 tot 75 jaar | 19,2 | 13,0 |
2023 | 75 jaar of ouder | 16,8 | 10,4 |
Jaartal | Niveau | % van groep in de marge | % van Nederlandse bevolking 15+ |
---|---|---|---|
2017 | Basisonderwijs | 22,5 | 9,0 |
2017 | Vmbo, avo onderbouw, mbo 1 | 29,3 | 20,8 |
2017 | Mbo 2,3,4, havo, vwo | 34,8 | 39,3 |
2017 | Hbo-, wo-bachelor | 8,1 | 20,3 |
2017 | Hbo-, wo-master, doctor | 5,3 | 10,6 |
2018 | Basisonderwijs | 17,8 | 8,8 |
2018 | Vmbo, avo onderbouw, mbo 1 | 34,8 | 21,4 |
2018 | Mbo 2,3,4, havo, vwo | 35,6 | 39,1 |
2018 | Hbo-, wo-bachelor | 7,3 | 19,7 |
2018 | Hbo-, wo-master, doctor | 4,4 | 11,0 |
2019 | Basisonderwijs | 18,2 | 8,2 |
2019 | Vmbo, avo onderbouw, mbo 1 | 33,3 | 20,9 |
2019 | Mbo 2,3,4, havo, vwo | 36,5 | 38,7 |
2019 | Hbo-, wo-bachelor | 8,6 | 20,7 |
2019 | Hbo-, wo-master, doctor | 3,5 | 11,5 |
2020 | Basisonderwijs | 21,3 | 8,1 |
2020 | Vmbo, avo onderbouw, mbo 1 | 29,3 | 20,3 |
2020 | Mbo 2,3,4, havo, vwo | 34,0 | 37,8 |
2020 | Hbo-, wo-bachelor | 10,3 | 22,1 |
2020 | Hbo-, wo-master, doctor | 5,0 | 11,6 |
2021 | Basisonderwijs | 15,0 | 7,1 |
2021 | Vmbo, avo onderbouw, mbo 1 | 28,8 | 19,3 |
2021 | Mbo 2,3,4, havo, vwo | 38,7 | 36,7 |
2021 | Hbo-, wo-bachelor | 13,4 | 23,9 |
2021 | Hbo-, wo-master, doctor | 4,1 | 13,0 |
2022 | Basisonderwijs | 16,9 | 8,0 |
2022 | Vmbo, avo onderbouw, mbo 1 | 33,8 | 21,1 |
2022 | Mbo 2,3,4, havo, vwo | 35,4 | 35,5 |
2022 | Hbo-, wo-bachelor | 9,0 | 20,6 |
2022 | Hbo-, wo-master, doctor | 5,0 | 14,9 |
2023 | Basisonderwijs | 17,4 | 7,6 |
2023 | Vmbo, avo onderbouw, mbo 1 | 36,4 | 20,9 |
2023 | Mbo 2,3,4, havo, vwo | 32,4 | 35,3 |
2023 | Hbo-, wo-bachelor | 9,7 | 20,2 |
2023 | Hbo-, wo-master, doctor | 4,1 | 16,0 |
Jaartal | Inkomenskwartielgroep | % van groep in de marge | % van Nederlandse bevolking 15+ |
---|---|---|---|
2017 | Eerste (laagste) kwartielgroep | 32,7 | 19,4 |
2017 | Tweede kwartiel | 33,1 | 23,2 |
2017 | Derde kwartiel | 20,8 | 27,8 |
2017 | Vierde (hoogste) kwartiel | 13,4 | 29,7 |
2018 | Eerste (laagste) kwartiel | 30,3 | 18,3 |
2018 | Tweede kwartiel | 33,7 | 23,8 |
2018 | Derde kwartiel | 23,2 | 27,3 |
2018 | Vierde (hoogste) kwartiel | 12,8 | 30,6 |
2019 | Eerste (laagste) kwartiel | 32,7 | 18,4 |
2019 | Tweede kwartiel | 27,7 | 23,1 |
2019 | Derde kwartiel | 24,8 | 28,1 |
2019 | Vierde (hoogste) kwartiel | 14,7 | 30,4 |
2020 | Eerste (laagste) kwartiel | 33,0 | 18,2 |
2020 | Tweede kwartiel | 31,2 | 24,4 |
2020 | Derde kwartiel | 19,3 | 26,4 |
2020 | Vierde (hoogste) kwartiel | 16,4 | 31,0 |
2021 | Eerste (laagste) kwartiel | 29,1 | 17,5 |
2021 | Tweede kwartiel | 31,9 | 23,3 |
2021 | Derde kwartiel | 23,4 | 28,1 |
2021 | Vierde (hoogste) kwartiel | 15,6 | 31,1 |
2022 | Eerste (laagste) kwartiel | 33,2 | 18,3 |
2022 | Tweede kwartiel | 30,0 | 23,0 |
2022 | Derde kwartiel | 23,3 | 27,4 |
2022 | Vierde (hoogste) kwartiel | 13,5 | 31,3 |
2023 | Eerste (laagste) kwartiel | 34,7 | 19,3 |
2023 | Tweede kwartiel | 31,1 | 22,8 |
2023 | Derde kwartiel | 19,8 | 26,8 |
2023 | Vierde (hoogste) kwartiel | 14,4 | 31,1 |
Jaartal | Herkomst | % van groep in de marge | % van Nederlandse bevolking 15+ |
---|---|---|---|
2017 | Geboren in Nederland, ouders ook | 70,5 | 77,0 |
2017 | Geboren in Nederland, ouders in Europa (excl NL) | 5,3 | 3,4 |
2017 | Geboren in Nederland, ouder(s) buiten Europa | 5,9 | 6,8 |
2017 | Geboren in Europa | 4,2 | 3,5 |
2017 | Geboren buiten Europa | 14,0 | 9,4 |
2018 | Geboren in Nederland, ouders ook | 73,5 | 76,4 |
2018 | Geboren in Nederland, ouders in Europa (excl NL) | 4,9 | 3,5 |
2018 | Geboren in Nederland, ouder(s) buiten Europa | 7,6 | 7,0 |
2018 | Geboren in Europa | 6,0 | 3,8 |
2018 | Geboren buiten Europa | 8,0 | 9,3 |
2019 | Geboren in Nederland, ouders ook | 71,0 | 76,1 |
2019 | Geboren in Nederland, ouders in Europa (excl NL) | 4,2 | 3,5 |
2019 | Geboren in Nederland, ouder(s) buiten Europa | 5,2 | 7,2 |
2019 | Geboren in Europa | 5,2 | 4,0 |
2019 | Geboren buiten Europa | 14,5 | 9,2 |
2020 | Geboren in Nederland, ouders ook | 71,6 | 75,5 |
2020 | Geboren in Nederland, ouders in Europa (excl NL) | 3,8 | 3,5 |
2020 | Geboren in Nederland, ouder(s) buiten Europa | 5,9 | 6,9 |
2020 | Geboren in Europa | 5,4 | 4,0 |
2020 | Geboren buiten Europa | 13,4 | 10,1 |
2021 | Geboren in Nederland, ouders ook | 70,5 | 74,8 |
2021 | Geboren in Nederland, ouders in Europa (excl NL) | 4,7 | 3,6 |
2021 | Geboren in Nederland, ouder(s) buiten Europa | 7,7 | 7,3 |
2021 | Geboren in Europa | 5,9 | 4,1 |
2021 | Geboren buiten Europa | 11,2 | 10,1 |
2022 | Geboren in Nederland, ouders ook | 72,1 | 74,6 |
2022 | Geboren in Nederland, ouders in Europa (excl NL) | 3,6 | 4,0 |
2022 | Geboren in Nederland, ouder(s) buiten Europa | 9,6 | 7,9 |
2022 | Geboren in Europa | 4,8 | 4,2 |
2022 | Geboren buiten Europa | 9,8 | 9,4 |
2023 | Geboren in Nederland, ouders ook | 66,5 | 73,2 |
2023 | Geboren in Nederland, ouders in Europa (excl NL) | 6,5 | 3,7 |
2023 | Geboren in Nederland, ouder(s) buiten Europa | 8,2 | 7,6 |
2023 | Geboren in Europa | 5,6 | 4,7 |
2023 | Geboren buiten Europa | 13,2 | 10,8 |