2. Methode
2.1 Data
De data zijn afkomstig uit de CBS-enquête Sociale samenhang en welzijn (SSW). Deze wordt elk jaar onder inwoners van Nederland van 15 jaar of ouder afgenomen. Het doel is de sociale samenhang en het welzijn in Nederland in kaart te brengen. De vragenlijst kan op drie manieren worden ingevuld: online (CAWI), via de telefoon (CATI), of samen met een interviewer (CAPI). In dit zogenoemde mixed mode design worden mensen eerst met een brief benaderd om online deel te nemen. Bij geen gehoor worden verschillende herbenaderingsstrategieën toegepast. Mensen kunnen nog een brief krijgen, of telefonisch of persoonlijk benaderd worden. Dit onderzoek maakt gebruik van de data uit de edities 2017 t/m 2023. Zo kan een vergelijking worden gemaakt met het eerdere onderzoek van Coumans (2018), dat ging over de data van 2012 tot en met 2016. Aan de edities van 2017 tot en met 2023 hebben in totaal 53 297 personen meegedaan. Dat komt neer op een jaarlijks gemiddelde van ruim 7 500 respondenten.
2.2 Theoretisch kader
In 2018 is verslag gedaan van analyses van de groep die in de periode 2012 tot en met 2016 het meest in de marge leefde (Coumans, 2018). Deze groep werd destijds gedefinieerd binnen het conceptuele raamwerk voor sociale samenhang, dat stoelt op participatie, vertrouwen en integratie (zie ook Schmeets, 2010).
In het verlengde van dit raamwerk is de index sociaal kapitaal ontwikkeld. Deze biedt inzicht in de mate waarin groepen zich onderscheiden in de mate van hun participatie en vertrouwen (Beuningen & Schmeets, 2015), maar leent zich niet goed voor het afbakenen van de groep sociaal gemarginaliseerden. Het doel van de index is immers niet specifiek om naar de onderkant van de verdeling te kijken. Bovendien biedt de index minder zicht op hoe een lage score zich verhoudt tot de score op de afzonderlijke indicatoren. Er is in dit artikel daarom gekozen voor een transparantere aanpak waarbij de relaties met de onderliggende indicatoren duidelijker is.
Afbakening en operationalisering van de groep in de sociale marge
Net als het eerdere onderzoek, dat betrekking had op de periode 2012 tot en met 2016, wordt in dit onderzoek de groep sociaal gemarginaliseerden afgebakend als het aandeel mensen van 15 jaar of ouder die in het minst participerende kwartielgroep én de kwartielgroep mensen met het minste vertrouwen vallen. Binnen deze twee hoofddimensies van sociaal kapitaal worden dezelfde 17 indicatoren gebruikt als voor de hierboven genoemde index sociaal kapitaal; 9 voor de participatiedimensie en 8 voor de vertrouwensdimensie.
Er zijn wel verschillen tussen de operationalisering en analyse van de index voor sociaal kapitaal en het onderzoek in dit artikel naar mensen in de marge. Het eerste verschil heeft te maken met de weging van respectievelijk de subdimensies sociaal, organisaties en politiek in de index voor sociaal kapitaal en van de 17 indicatoren in voorliggend onderzoek. Doordat deze indicatoren even zwaar meewegen resulteert een hoger gewicht van de institutionele subdimensie (organisaties) bij de vertrouwensdimensie. Deze wordt namelijk bepaald door zes items, terwijl sociaal en politiek vertrouwen elk door één item gemeten worden. In de index voor sociaal kapitaal wegen de afzonderlijke subdimensies even zwaar.
Het tweede verschil ligt in het al dan niet handhaven van het onderscheid tussen dagelijks en wekelijks contact. Bij de afbakening van mensen in de marge is ervoor gekozen om dit onderscheid te behouden. De belangrijkste reden daarvoor is dat de opname van alle indicatoren met de oorspronkelijke antwoordcategorieën resulteert in een grotere spreiding en benadering van een normale verdeling van de somscores. Hierdoor is de afbakening van de laagst scorende kwartielgroepen, waar het bij deze methode om gaat, beter mogelijk (zie ook Coumans, 2018).
In het eerdere onderzoek naar mensen die sociaal in de marge leven, zijn analyses uitgevoerd om de gevolgen van verschillende operationaliseringen na te gaan. De uitkomsten van deze analyses bleken nauwelijks van elkaar te verschillen. In onderhavig onderzoek wordt bij de operationalisering daarom van dezelfde aanpak uitgegaan. In Tabel 2.2.2 en 2.2.3 staat voor beide dimensies, participatie en vertrouwen, weergegeven hoe de somscores zijn samengesteld uit subdimensies en items.
Subdimensie | Indicator | Antwoordcategorieën | Scores |
---|---|---|---|
Sociale participatie | Familiecontacten | a. Dagelijks, | 4 |
Sociale participatie | Familiecontacten | b. Minstens 1x per week, maar niet dagelijks | 3 |
Sociale participatie | Familiecontacten | c. Minstens 1x per maand, maar niet wekelijks | 2 |
Sociale participatie | Familiecontacten | d. Minder dan 1x per maand | 1 |
Sociale participatie | Familiecontacten | e. Zelden of nooit | 0 |
Sociale participatie | Vriendencontacten | Idem familiecontacten | 4-0 |
Sociale participatie | Burencontacten | Idem familiecontacten | 4-0 |
Sociale participatie | Informele hulp | a. Ja | 1 |
Sociale participatie | Informele hulp | b. Nee | 0 |
Maatschappelijke participatie | Deelname verenigingen | a. Minstens 1x per week | 3 |
Maatschappelijke participatie | Deelname verenigingen | b. Minstens 1x per maand | 2 |
Maatschappelijke participatie | Deelname verenigingen | c. Minder dan 1x per maand | 1 |
Maatschappelijke participatie | Deelname verenigingen | d. Nooit | 0 |
Maatschappelijke participatie | Werk | a. 12 uur of meer | 2 |
Maatschappelijke participatie | Werk | b. Minder dan 12 uur | 1 |
Maatschappelijke participatie | Werk | c. Werkt niet | 0 |
Maatschappelijke participatie | Vrijwilligerswerk1) | a. Ja | 1 |
Maatschappelijke participatie | Vrijwilligerswerk1) | b. Nee | 0 |
Politieke participatie | Stemmen | a. Ja | 1 |
Politieke participatie | Stemmen | b. Nee | 0 |
Politieke participatie | Stemmen | c. Niet stemgerechtigd | x |
Politieke participatie | Politieke acties2) | a. Ja | 1 |
Politieke participatie | Politieke acties2) | b. Nee | 0 |
1) Referentieperiode is 12 maanden. 2) Referentieperiode is 5 jaar. |
Participatie wordt gemeten aan de hand van 9 indicatoren (zie Tabel 2.2.2).
Bij vertrouwen (zie Tabel 2.2.3) is gekeken naar het vertrouwen van mensen in elkaar, oftewel het sociaal vertrouwen, en in zeven instituties: leger, politie, rechter, ambtenaren, pers, bedrijven en Tweede Kamer.
Subdimensie | Indicator | Antwoordcategorieën | Scores |
---|---|---|---|
Sociaal vertrouwen | Algemeen vertrouwen | a. Meeste mensen zijn wel te vertrouwen | 1 |
Sociaal vertrouwen | Algemeen vertrouwen | b. Men kan niet voorzichtig genoeg zijn in de omgang met andere mensen | 0 |
Maatschappelijk vertrouwen | Vertrouwen leger | a. Heel veel vertrouwen | 3 |
Maatschappelijk vertrouwen | Vertrouwen leger | b. Tamelijk veel vertrouwen | 2 |
Maatschappelijk vertrouwen | Vertrouwen leger | c. Niet zo veel vertrouwen | 1 |
Maatschappelijk vertrouwen | Vertrouwen leger | d. Helemaal geen vertrouwen | 0 |
Maatschappelijk vertrouwen | Vertrouwen politie | Idem | 3-0 |
Maatschappelijk vertrouwen | Vertrouwen rechters | Idem | 3-0 |
Maatschappelijk vertrouwen | Vertrouwen ambtenaren | Idem | 3-0 |
Maatschappelijk vertrouwen | Vertrouwen pers | Idem | 3-0 |
Maatschappelijk vertrouwen | Vertrouwen grote bedrijven | Idem | 3-0 |
Politiek vertrouwen | Vertrouwen Tweede Kamer | Idem | 3-0 |
2.3 Analyse
Allereerst werden de scores op de afzonderlijke indicatoren allemaal in dezelfde richting toegekend. Een lage score staat daarbij voor een lagere mate en een hogere score voor een hogere mate van participatie of vertrouwen.
In de volgende stap zijn per jaar voor alle missende waardes de gemiddelde waardes voor de desbetreffende variabele geïmputeerd. Dit is gedaan vanwege het hoge aantal missende waardes bij stemgedrag en een aantal van de vertrouwensitems (zie ook tabellenbijlage Tabel B2).
Vervolgens is de somscore berekend voor de dimensies participatie en vertrouwen apart. De minimale score van 0 punten staat gelijk aan géén participatie. Een totaalscore van 21 op participatie betekent volledige participatie. Bij de dimensie vertrouwen komt de minimale score van 0 punten neer op een totaal gebrek aan vertrouwen. Het hoogst haalbare is 22 punten; dan heeft iemand volledig vertrouwen in zowel andere mensen als in de zeven genoemde instituties.
In een volgende stap zijn per dimensie de somscores in kwartielen ingedeeld. Voor participatie zijn degenen met scores 0 tot 11 ingedeeld in het laagste kwartiel. Dit betreft dus de mensen die op deze dimensie het meest gemarginaliseerd zijn. Voor vertrouwen werden de mensen met scores 0 tot 9 ingedeeld in het laagste kwartiel; de mensen die het minste vertrouwen hebben in anderen en in instituties.
In een laatste stap werden de mensen ingedeeld in twee groepen, namelijk degenen die zich zowel bij vertrouwen als bij participatie in het laagste scorende kwart van de bevolking bevonden versus de rest van de mensen. Bij een perfecte normaalverdeling, én onder voorwaarde dat de correlatie tussen vertrouwen en participatie zeer klein is, kunnen de scores exact bij 25 procent afgekapt worden en zou de grootte van de groep precies 6,25 procent zijn (0,25 X 0,25). Indien dit niet het geval is zou de groep in theorie kunnen variëren tussen 0 en 25 procent. Uit eerdere analyses is bekend dat de correlatie tussen (de items van) vertrouwen en participatie, heel klein is (Beuningen & Schmeets, 2012). Ook tonen eerdere analyses aan dat hier sprake is van een normaal verdeelde groep (Coumans, 2018). De grens van scores lag echter niet altijd exact bij 25 procent, maar soms erboven of eronder. Zo had in het jaar 2023 bijvoorbeeld bij participatie 23,3 procent maximaal een somscore van 10,99 en 28,3 procent had in dat jaar een score van maximaal 11. Er is hier gekozen om het afkappunt bij het lagere percentage te leggen. De grootte van de groep schommelt over de jaren rond 6 procent.
2.4 Statistische procedures
Om de gemiddelde somscores per dimensie en het aandeel van de bevolking daarbinnen dat een bepaalde score heeft per item te bepalen, zijn frequentietabellen uitgedraaid.
Om het aandeel dat sociaal in de marge leeft te vergelijken tussen diverse bevolkingsgroepen zijn bivariate analyses gedaan, bijvoorbeeld aan de hand van kruistabellen, chi-kwadraattoetsen en enkelvoudige logistische regressieanalyses. De volgende achtergrondkenmerken zijn gebruikt om de bevolking te vergelijken:
- geslacht, leeftijd (in 7 groepen);
- onderwijsniveau (in 5 groepen: basisonderwijs/ vmbo, avo onderbouw, mbo1/ mbo2-4, havo, vwo/ hbo-, wo-bachelor/ hbo-, wo-master, doctor);
- herkomst (geboren in Nederland en de ouders ook, geboren in Nederland, ouders in Europa (excl. NL)/ geboren in Nederland, ouders buiten Europa/ geboren in Europa (excl. NL)/ geboren – buiten Europa;
- burgerlijke staat (gehuwd (ook gescheiden van tafel en bed) incl. geregistreerd partnerschap/ voor de wet gescheiden/ weduwe of weduwnaar/ nooit gehuwd geweest);
- positie in het huishouden (alleenstaande/ lid van paar zonder kinderen/ lid van paar met kinderen/ alleenstaand ouder/ thuiswonend kind).
- inkomensgroep (in kwartielen).
Om na te gaan hoe samenstelling van de groep in de marge eruit ziet, is gebruikgemaakt van beschrijvende bivariate analyses.
De kenmerken geslacht, leeftijd, onderwijsniveau, inkomen, herkomst/geboorteland en positie in het huishouden of burgerlijke staat hangen onderling samen. Het percentage hbo- en wo-opgeleiden is bijvoorbeeld niet gelijk in elk van de leeftijdsgroepen. In de berekening van de cijfers is hiermee rekening gehouden: er is gecorrigeerd voor ongelijkheid in de samenstelling naar geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en inkomen. Als daardoor iets noemenswaardig veranderde in de samenhang van al dan niet sociaal in de marge leven met participatie en vertrouwen, is gekeken door welke variabele dat (vooral) bepaald werd. Als er geen noemenswaardige verandering optrad, dan wordt hierover in de tekst geen melding gemaakt. Veranderde er wel iets door de correctie, dan zal dat in de tekst gemeld worden.
2.5 Weging
Voor de SSW-enquête zijn verschillen in de samenstelling van de respons en de totale Nederlandse bevolking gecorrigeerd door middel van een weegfactor. Iedere respondent in de dataset krijgt een individueel gewicht toegekend waarin rekening is gehouden met bepaalde achtergrondkenmerken, onder andere geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, landsdeel en inkomen. Meer gedetailleerdere informatie over de weging van de enquête SSW is te vinden in de onderzoeksbeschrijving van SSW.
In 2020 en 2021 werd de waarneming gehinderd door de coronacrisis en de bijbehorende maatregelen. In een deel van die jaren was het niet mogelijk om aan huis interviews af te nemen en kwam er dus alleen via internet en telefoon respons binnen. Om hiermee om te kunnen gaan is het weegmodel in die jaren aangepast. Daarbij is gebruik gemaakt van tijdreeksmodellen om te kunnen corrigeren voor het wegvallen van een deel van de waarneming. Hierdoor zijn de cijfers zo goed mogelijk vergelijkbaar gemaakt met die van eerdere jaren.