1. Inleiding
Sociale samenhang gaat over het meedoen van de Nederlandse bevolking in de samenleving en het vertrouwen dat die bevolking heeft in anderen en in instituties. Een sterke sociale samenhang houdt in: veel participatie van inwoners in de vorm van frequent sociaal contact, actief zijn in organisaties en betrokken zijn bij de politiek. Daarnaast wordt een sterke sociale samenhang bepaald door een hoog vertrouwen in de medemens en instituties. Naast participatie en vertrouwen is ook integratie een belangrijke pijler van de sociale samenhang. Daarbij gaat het om de mate waarin alle leden van een samenleving participeren en vertrouwen hebben in zowel instituties als in andere personen (Schmeets, 2022). Deze drie pijlers - vertrouwen, participatie en integratie – zorgen voor sociale cohesie en dragen daarmee bij aan een leefbare samenleving.
Het CBS meet sinds 2012 de sociale samenhang in Nederland met de enquête Sociale samenhang en welzijn (Statline, 2024a; 2024b). Daaruit blijkt, over het algemeen, geen achteruitgang van de sociale samenhang. Deze bleef redelijk stabiel over de jaren. Wel waren er ten tijde van de coronapandemie een aantal verschuivingen te zien (Schmeets, 2022). Uit kwartaalcijfers over die periode blijkt dat de gemiddelde participatie daalde na het eerste kwartaal van 2020, terwijl het vertrouwen juist toenam. Het sociale vertrouwen, dus of mensen vertrouwen hebben in elkaar, laat al langer een stijgende trend zien.
Dat het gemiddeld gezien goed gaat met de participatie en het vertrouwen betekent echter niet dat dit voor iedereen geldt. Er zijn altijd mensen die onder het gemiddelde scoren en niet mee kunnen of willen doen. Dit zegt iets over de mate van integratie. Ook kan het zo zijn dat sommigen op meerdere pijlers van sociale cohesie tegelijkertijd lager scoren dan gemiddeld. Dit zijn de mensen die sociaal in de marge leven.
Meerdere omstandigheden en gebeurtenissen kunnen effect hebben op iemands vertrouwen en de wil of mogelijkheid om deel te nemen in de maatschappij. Dit kan bijvoorbeeld gelinkt zijn aan een gebrek aan goede gezondheid, geld of een sociaal netwerk. Ook kunnen personen slechte ervaringen hebben met instanties, bijvoorbeeld omdat zij onterecht als fraudeur zijn aangemerkt of als zij de brieven van instanties onvoldoende begrijpen. Dit zijn slechts enkele voorbeelden van omstandigheden en gebeurtenissen die, eventueel in combinatie, iemands vertrouwen en participatie kunnen beïnvloeden. In dit artikel wordt verder niet ingegaan op de oorzaken van een lage participatie en een laag vertrouwen. De focus hier ligt enerzijds op welke bevolkingsgroepen vaker in de marge verkeren dan andere. Anderzijds wordt inzicht gegeven in de samenstelling van de groep mensen die al in de sociale marge leeft.
Er zijn signalen dat de groep die in de sociale marge leeft, het op meerdere gebieden lastig heeft en in omvang toeneemt (Klerk et al., 2023). Inzicht in wie dit (be)treft, kan beleidsmakers helpen om gericht beleid te ontwikkelen.
In eerder CBS-onderzoek werd al ingegaan op het leven in de sociale marge (Coumans, 2018). Een belangrijke conclusie uit dat onderzoek was dat 55-plussers, mensen met een lager inkomen en mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma vaker sociaal in de marge leefden dan jongeren, hogere inkomens en mbo’ers, hbo’ers en universitair geschoolden.
Dit artikel bouwt voort op het eerdere onderzoek met de volgende vragen:
- Welke bevolkingsgroepen leven in 2023 meer sociaal in de marge dan andere?
- a. Hoe ziet de groep die sociaal ‘in de marge’ leeft eruit naar achtergrondkenmerken?
b. Is de samenstelling van de groep in de sociale marge veranderd ten opzichte van eerdere jaren?
De beantwoording van deze vragen wordt voorafgegaan door een beeld van de ontwikkeling van de somscores en onderliggende aspecten van participatie en vertrouwen over de afgelopen jaren. Zo wordt duidelijk gemaakt of de dimensies die het leven in de sociale marge bepalen, de afgelopen jaren veranderd zijn en, zo ja, op welke aspecten dat het geval was.