6. Conclusie
In dit artikel is beschreven wat het demografische potentieel voor mantelzorg is, hoeveel personen mantelzorg geven en welke belasting ze ervaren, en in welke mate het mantelzorgen verschilt naar kenmerken van (potentiële) mantelzorgers en hun ouders.
Demografisch potentieel mantelzorg
Ruim 1,6 miljoen Nederlanders hadden in 2022 een of twee ouders van 80 jaar of ouder. De meeste van hen zijn in de vijftig/ begin zestig en velen hebben zelf nog kinderen thuis. Bij 1,3 miljoen Nederlanders was de oudste ouder nog in de tachtig en bij 36 procent had de oudste ouder zelf nog een partner. Bijna de helft van de Nederlanders met 80-plus-ouders woont minder dan 5 km van de ouder(s) vandaan. Bij 15 procent woont de oudste ouder in een instelling. 8 procent is enig kind.
Aantal mantelzorgers en hun ervaren belasting
In 2022 gaven 605 duizend (37 procent van de) personen met 80-plus-ouders mantelzorg. 28 procent van hen gaf minstens 8 uur per week zorg en 18 procent (110 duizend personen) voelde zich zwaar belast. Tien jaar eerder, in 2012, waren er 536 duizend (32 procent van de) personen met 80-pIus-ouders die mantelzorg gaven en er waren er minder die zich zwaar belast voelden (14 procent; 75 duizend personen). Zowel absoluut als relatief is het aantal mantelzorgers en hun ervaren belasting in de afgelopen tien jaar dus toegenomen.
De meeste mantelzorgers met 80-plus-ouders zijn in de vijftig. Vrouwen geven vaker mantelzorg dan mannen en zijn ook vaker zwaar belast. Ook de belasting die ze ervaren is toegenomen. Zo waren in 2012 15 duizend vrouwen van 55 tot 60 jaar met 80-plus-ouders zwaar belast door mantelzorg, in 2022 waren dit er 27 duizend. Het totale aantal wegens mantelzorg zwaar belaste vrouwen groeide in deze periode van 53 duizend naar 78 duizend.
Mantelzorg in relatie tot kenmerken
Het geven van mantelzorg hangt sterk samen met het geslacht van de persoon (zie hierboven) en de leeftijd van de ouder (hoe ouder de ouder hoe meer mantelzorg). Ook is er een sterke relatie met de geografische afstand tot de ouder (kinderen die dichtbij wonen mantelzorgen het vaakst en het intensiefst), het aantal broers/zussen (enig kinderen zorgen het vaakst en intensiefst en ze ervaren de zwaarste belasting) en de aanwezigheid van een partner bij de ouder (kinderen zorgen vaker voor alleenstaande ouders). Het verrichten van betaald werkt hangt vooral samen met intensief mantelzorgen: degenen die niet werken doen dit het vaakst, degenen die minstens 20 uur per week werken het minst. Het inkomen van de ouders en het hebben van thuiswonende kinderen of een partner, en het geslacht van de ouder spelen een minder grote rol bij het al dan niet mantelzorgen.
Institutionalisering van de ouders, opname in een verpleeghuis bijvoorbeeld, lijkt niet sterk samen te hangen met een (dalende) belasting voor de kinderen. Dit komt mogelijk doordat zelfstandig wonende ouders vaker nog in goede gezondheid verkeren en de belasting voor de mantelzorger daardoor al relatief laag is. In dit onderzoek waren geen gegevens over de gezondheid van de ouders beschikbaar dus correctie hiervoor was niet mogelijk. Maar ook uit ander onderzoek blijkt dat opname in een verpleeghuis de mantelzorger vaak niet of weinig ontlast en dat zij zich vaak zelfs zwaarder belast voelen. Redenen hiervoor zijn onder andere het personeelstekort en bezuinigingen op passende activiteiten in verpleeghuizen, maar ook zorgen over de deskundigheid van de zorgprofessionals (Alzheimer Nederland, 2023).
Aanbeveling voor toekomstig onderzoek
De samenhang tussen mantelzorg en herkomst van de ouders kon in dit onderzoek niet in detail uitgezocht worden wegens het lage aantal respondenten per geboorteland in de Gezondheidsmonitor. Er zijn wel aanwijzingen dat vooral de kinderen van in Nederland wonende ouders uit niet-Europese landen, m.u.v. Indonesië, zwaarder belast worden door de zorg voor hun oude ouders. Dit ondanks het feit dat ze deze zorg over het algemeen met meer broers en zussen kunnen delen en hun ouders veelal relatief jonger (nog in de tachtig) zijn. Maar de groep ouders uit niet-Europese landen is groeiende en toekomstig onderzoek kan de situatie van deze groep mogelijk nauwkeuriger in beeld brengen.