Vader en moeder op leeftijd
Mantelzorg door kinderen van 80-plussersOver deze publicatie
Hoeveel Nederlanders hebben ouders van 80 jaar of ouder? Hoeveel Nederlanders met ouders van die leeftijd geven mantelzorg en hoeveel voelen zich hierdoor belast? En wat zijn de belangrijkste kenmerken van mantelzorgers en hun ouders? Het antwoord op deze en meer vragen staat in dit artikel centraal.
In het kort:
- Ruim 1,6 miljoen Nederlanders hadden in 2022 een of twee ouders van 80 jaar of ouder.
- 605 duizend personen met 80-plus-ouders gaven mantelzorg. 28 procent van hen (170 duizend personen) geeft intensieve zorg (minstens 8 uur per week) en 18 procent (110 duizend personen) voelde zich zwaar belast.
- Vrouwen mantelzorgen meer dan mannen. Het geven van mantelzorg neemt toe met de leeftijd van de ouder(s). Kinderen die dichtbij wonen mantelzorgen het vaakst en het intensiefst. Enig kinderen zorgen vaker, intensiever en zijn zwaarder belast dan kinderen die broers of zussen hebben. Kinderen van alleenstaande ouders mantelzorgen vaker dan kinderen van ouders die nog een partner hebben.
1. Inleiding
Het rapport Programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) van het ministerie van VWS (2022) signaleert de volgende demografische ontwikkeling en de (mantel)zorgvraag die hierdoor ontstaat. Het aantal ouderen neemt de komende jaren toe. Tegelijkertijd stijgt ook de levensverwachting en neemt het aandeel oudere ouderen toe, waardoor er sprake is van een dubbele vergrijzing. In 2020 was 1 op de 21 mensen 80-plus en in 2040 zal dit 1 op de 12 zijn. Dit zal leiden tot een toename van de ondersteunings- en zorgvraag. De uitgaven aan de ouderenzorg zullen in ongeveer 20 jaar tijd verdubbelen, een groei van 3,6% per jaar. Het aantal kwetsbare ouderen dat thuis woont zal hierdoor verder toenemen. Zowel de wijkverpleging als de huisartsen krijgen te maken met een toename van het aantal zorgvragen en de complexiteit ervan. Waar er aan de ene kant een beweging van een toenemende zorgvraag is, is er aan de andere kant een daling van de beroepsbevolking en een toenemende druk op mantelzorgers.
Gerelateerd hieraan stelt het SCP dat het van belang is om de ontwikkelingen in de informele hulp en de eventuele knelpunten die daarmee gepaard gaan te monitoren en te duiden (De Boer, De Klerk, Verbeek-Oudijk en Plaisier, 2020). Dit artikel levert een bijdrage hieraan. Na een methodologische toelichting in paragraaf 2 wordt in paragraaf 3 eerst in kaart gebracht hoeveel Nederlanders ouders hebben van 80 jaar of ouder. Dat is de groep waar potentieel een groot beroep op wordt gedaan voor het geven van mantelzorg. Ook wordt gekeken naar de demografische ontwikkeling van deze groep met 80-plus-ouders in de afgelopen 10 jaar. Welke kenmerken van deze personen zijn relevant voor het geven van mantelzorg? Daarna schetst paragraaf 4 een algemeen beeld van de mantelzorg die verleend wordt door personen met 80-plus-ouders, waarbij ook de belasting die ze bij het mantelzorgen ervaren aan de orde komt. In paragraaf 5 wordt de samenhang tussen het geven van mantelzorg en kenmerken van (potentiële) mantelzorgers en van hun ouders beschreven. De periode waarvoor ontwikkelingen in beeld worden gebracht is telkens 2012-2022. Afgesloten wordt met conclusies.
2. Methode
2.1 Definitie veelgebruikte termen
- Mantelzorger: iemand die al minimaal 3 maanden en/of minstens 8 uur per week zorg geeft aan een bekende uit zijn of haar omgeving, zoals een ouder, partner, kind of vriend, als deze persoon voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. De mantelzorg kan bestaan uit huishoudelijke taken, wassen en aankleden, gezelschap houden, vervoer, geldzaken regelen, enzovoort. Mantelzorg wordt niet betaald.
- Nederlander: iemand die in Nederland woont en in de Basisregistratie Personen geregistreerd staat.
- Werken: betaald werk verrichten.
- Intensiteit van de zorg: aantal uren dat men besteedt aan mantelzorg.
- Belasting door mantelzorg: de mate waarin mensen aangeven zich belast te voelen door de mantelzorg die ze geven.
2.2 Populatie en periodeafbakening
De onderzoekspopulatie bestaat uit iedereen (personen, ouders, partners, kinderen, partners van ouders en kinderen van ouders) die op 15 september van het jaar 2022 nog leefde en in Nederland woonde. Tevens worden cijfers gegeven voor iedereen die in 2012 (nog) leefde en in Nederland woonde.
In dit onderzoek worden zowel register- als enquêtegegevens gebruikt. Bij het in beeld brengen van ontwikkelingen is voor de jaren 2012 en 2022 gekozen omdat voor deze jaren gegevens over mantelzorg uit de Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen beschikbaar zijn (zie paragraaf 2.4). De respondenten voor de Gezondheidsmonitors zijn in september benaderd, en de enquête-informatie heeft grotendeels betrekking op september. Voor het demografische deel, dat gebaseerd is op registerdata, is daarom 15 september als peildatum gekozen.
Bij de leeftijdsindeling is gekozen voor 5-jaarsklassen. In 2012 is de Gezondheidsmonitor afgenomen onder de bevolking van 19 jaar en ouder, in 2022 onder die van 18 jaar en ouder. Om beide jaren goed met elkaar te kunnen vergelijken is daarom in het mantelzorgdeel van dit artikel (paragrafen 4 en 5) gekozen voor de populatie van 20 jaar of ouder, een uniforme leeftijdsondergrens dus. Ook wordt daarmee aangesloten op de gebruikelijke 5-jaars leeftijdsklassen die in het demografische deel van dit artikel (paragraaf 3) gehanteerd worden.
Voor ouders is de leeftijdgrens van 80 jaar gekozen omdat de zorgvraag van 80-plussers beduidend hoger is dan van zestigers en zeventigers (De Beer, 2021) en omdat deze leeftijd ook beleidsmatig, namelijk in het ‘Programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen’ van het Ministerie van VWS (2022) wordt genoemd.
2.3 Methode en bronnen demografiedeel
In paragraaf 3, het demografiedeel dat gebaseerd is op registergegevens (zie tabellenset), wordt een beeld gegeven van de groep personen die de grootste kans hebben een mantelzorgbehoevende ouder te hebben. Achtereenvolgens wordt voor deze personen (voor de situatie op 15 september) in kaart gebracht: welke leeftijdsgroepen hebben ouders van 80 jaar of ouder? Hoeveel van deze ouders wonen in een instelling? Wat zijn de leeftijden van de ouders? Wat is de herkomst van de ouders? Hoe ver wonen ze bij de ouders vandaan? Wat is het aantal (half)broers/zussen die deze personen hebben? Wat is hun eigen gezinssituatie? En wie heeft zowel (thuiswonende) kinderen als oude ouders? (ook wel de sandwichgeneratie genoemd). Bij de beantwoording van een aantal van deze vragen wordt de situatie in 2022 vergeleken met die in 2012. Bij de beschrijving van de kenmerken van de ouders is altijd uitgegaan van het kenmerk van de oudste ouder.
2.4 Bronnen mantelzorgdeel
In paragrafen 4 en 5 staat het mantelzorgaanbod centraal. In paragraaf 4 worden cijfers gepresenteerd van het aantal personen met 80-plus-ouders dat mantelzorg geeft en de belasting die daarmee gepaard gaat. In paragraaf 5 wordt de samenhang beschreven tussen de mantelzorg en de belasting die deze zorg met zich meebrengt en de kenmerken van het mantelzorgpotentieel zoals beschreven in het demografische deel. Hieronder worden de gebruikte bronnen en de kenmerken toegelicht.
Bronnen
De gegevens over mantelzorg komen uit de Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2012 en de Corona Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022. Deze enquêtegegevens zijn verrijkt met de registergegevens zoals beschreven in het demografiedeel op peilmoment 15 september van beide jaren.
De Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen is een samenwerkingsverband tussen alle GGD’en, GGD GHOR Nederland, het RIVM en het CBS en heeft als doel het verkrijgen van landelijk, regionaal en lokaal vergelijkbare cijfers over (determinanten van) gezondheid, de sociale situatie en de leefstijl van de Nederlandse bevolking die in particuliere huishoudens wonen. De Gezondheidsmonitor wordt sinds 2012 elke vier jaar uitgevoerd, met in 2022 een extra editie vanwege de COVID-19-crisis. In 2022 zijn bijna 365 duizend personen van 18 jaar en ouder geënquêteerd, in 2012 waren dit 390 duizend personen van 19 jaar en ouder. De vragen over mantelzorg luiden als volgt:
Kenmerken
Het al dan niet geven van mantelzorg wordt in verband gebracht met de kenmerken van de persoon en van de oudste ouder.
Van de persoon zelf: leeftijd, geslacht, het al dan niet hebben van thuiswonende kinderen, het al dan niet samenwonen met een partner, betaald werk (geen, < 20 uur per week, >=20 uur per week).
Van de oudste ouder: leeftijd, geslacht, afstand tot persoon, aantal in Nederland wonende (en dus nog levende) kinderen, aanwezigheid partner, woonsituatie (wonend in een instelling of zelfstandig), inkomen en geboorteland.
Omdat er verschillen zijn in het aantal uren dat mantelzorg wordt gegeven, wordt ook dit kenmerk meegenomen. Verder wordt beschreven of het verschil in de ervaren belasting door mantelzorg groter of kleiner is dan dat je op grond van het aantal uren mantelzorg (de intensiteit) zou verwachten.
De verschillen in mantelzorgen naar kenmerken van personen zijn getoetst op significantie met logistische regressie-analyse. Als uit multivariate logistische regressie blijkt dat de beschreven verschillen berusten op de samenhang met andere kenmerken is dit vermeld en zijn in de figuren tevens de gecorrigeerde percentages weergegeven. Deze zijn berekend met multipele classificatie-analyse.
Alle cijfers uit dit artikel en de resultaten van de regressieanalyses worden weergegeven in de bijbehorende tabellenset.
3. Demografisch potentieel voor mantelzorg
3.1 Aantal personen met ouders van 80 jaar of ouder
In 2022 hadden 1,65 miljoen Nederlanders een of twee ouders van 80 jaar of ouder. De meeste van hen zijn tussen de 50 en 65 jaar oud. Personen in de leeftijd van 55 tot 60 jaar hebben het vaakst ouders van 80-plus: 10 procent heeft twee ouders van 80-plus, 33 procent heeft er één (bij 3 procent is de andere ouder jonger dan 80, bij 29 procent is de andere ouder overleden of woont deze in het buitenland).
Bij 721 duizend personen is de (oudste) ouder de vader, bij 927 duizend personen is dit de moeder.
Beide ouders 80-plus (x 1 000) | 1 ouder 80-plus, andere ouder overleden/buitenland (x 1 000) | 1 ouder 80-plus, andere ouder jonger dan 80 (x 1 000) | (Oudste) ouder jonger dan 80 (x 1 000) | Ouders overleden of in buitenland (x 1 000) | |
---|---|---|---|---|---|
Leeftijd | |||||
105 of ouder | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
100 tot 105 | 0 | 0 | 0 | 0 | 3 |
95 tot 100 | 0 | 0 | 0 | 0 | 25 |
90 tot 95 | 0 | 0 | 0 | 0 | 110 |
85 tot 90 | 0 | 0 | 0 | 0 | 268 |
80 tot 85 | 0 | 0 | 0 | 0 | 469 |
75 tot 80 | 0 | 4 | 0 | 0 | 757 |
70 tot 75 | 1 | 26 | 0 | 0 | 904 |
65 tot 70 | 8 | 109 | 0 | 0 | 910 |
60 tot 65 | 54 | 283 | 2 | 5 | 834 |
55 tot 60 | 131 | 372 | 43 | 106 | 616 |
50 tot 55 | 97 | 226 | 98 | 462 | 395 |
45 tot 50 | 24 | 57 | 52 | 675 | 259 |
40 tot 45 | 5 | 13 | 21 | 783 | 236 |
35 tot 40 | 1 | 3 | 9 | 850 | 237 |
30 tot 35 | 0 | 1 | 4 | 938 | 230 |
25 tot 30 | 0 | 0 | 2 | 955 | 192 |
20 tot 25 | 0 | 0 | 1 | 1020 | 136 |
15 tot 20 | 0 | 0 | 0 | 989 | 37 |
10 tot 15 | 0 | 0 | 0 | 956 | 4 |
5 tot 10 | 0 | 0 | 0 | 895 | 3 |
0 tot 5 | 0 | 0 | 0 | 860 | 2 |
Tien jaar eerder, in 2012, hadden 1,67 miljoen Nederlanders een of twee ouders van 80-plus. Het aantal personen met 80-plus-ouders is tussen 2012 en 2022 dus licht gedaald, terwijl het aantal 80-plussers in dezelfde periode steeg, namelijk van 703 duizend in 2012 naar 875 duizend in 2022. Deze schijnbare paradox heeft te maken met de daling van het vruchtbaarheidscijfer: de 80-plussers van 2022 hadden minder en/of vaker geen kinderen dan de 80-plussers van 2012 (zie ook 3.6 en bijlage 1).
Het aantal en percentage personen met 80-plus-ouders naar leeftijd verschilt tussen 2012 en 2022. Bij 55-minners was het aantal (en percentage) personen met 80-plus-ouders in 2022 lager dan tien jaar eerder. Bij 55-plussers was dit juist hoger: in 2012 had 40 procent van de 55- tot 60-jarigen een ouder van minstens 80 jaar, in 2022 was dit 43 procent.
2022 (%) | 2012 (%) | |
---|---|---|
0 | 0,0 | 0,0 |
1 | 0,0 | 0,0 |
2 | 0,0 | 0,0 |
3 | 0,0 | 0,0 |
4 | 0,0 | 0,0 |
5 | 0,0 | 0,0 |
6 | 0,0 | 0,0 |
7 | 0,0 | 0,0 |
8 | 0,0 | 0,0 |
9 | 0,0 | 0,0 |
10 | 0,0 | 0,0 |
11 | 0,0 | 0,0 |
12 | 0,0 | 0,0 |
13 | 0,0 | 0,0 |
14 | 0,0 | 0,0 |
15 | 0,0 | 0,0 |
16 | 0,0 | 0,0 |
17 | 0,0 | 0,0 |
18 | 0,0 | 0,0 |
19 | 0,0 | 0,0 |
20 | 0,1 | 0,0 |
21 | 0,1 | 0,0 |
22 | 0,1 | 0,0 |
23 | 0,1 | 0,0 |
24 | 0,1 | 0,1 |
25 | 0,1 | 0,1 |
26 | 0,1 | 0,1 |
27 | 0,2 | 0,1 |
28 | 0,2 | 0,1 |
29 | 0,2 | 0,1 |
30 | 0,3 | 0,1 |
31 | 0,3 | 0,2 |
32 | 0,4 | 0,2 |
33 | 0,5 | 0,3 |
34 | 0,6 | 0,4 |
35 | 0,7 | 0,5 |
36 | 0,9 | 0,7 |
37 | 1,1 | 0,9 |
38 | 1,3 | 1,4 |
39 | 1,7 | 2,1 |
40 | 2,2 | 3,0 |
41 | 2,7 | 4,5 |
42 | 3,5 | 6,2 |
43 | 4,5 | 8,0 |
44 | 5,7 | 10,4 |
45 | 7,3 | 13,4 |
46 | 9,1 | 16,9 |
47 | 11,6 | 20,6 |
48 | 14,8 | 24,6 |
49 | 18,9 | 28,7 |
50 | 23,7 | 32,4 |
51 | 28,6 | 36,4 |
52 | 33,5 | 38,9 |
53 | 37,4 | 41,8 |
54 | 41,1 | 43,4 |
55 | 44,0 | 43,4 |
56 | 44,8 | 42,4 |
57 | 44,2 | 40,4 |
58 | 42,5 | 37,9 |
59 | 40,0 | 35,0 |
60 | 36,5 | 31,9 |
61 | 32,7 | 28,3 |
62 | 28,4 | 24,4 |
63 | 24,7 | 21,1 |
64 | 20,6 | 17,8 |
65 | 17,0 | 15,0 |
66 | 13,5 | 12,3 |
67 | 10,8 | 9,8 |
68 | 8,5 | 8,3 |
69 | 6,5 | 6,6 |
70 | 5,0 | 5,2 |
71 | 3,7 | 4,0 |
72 | 2,6 | 2,9 |
73 | 1,9 | 2,1 |
74 | 1,4 | 1,5 |
75 | 0,9 | 1,1 |
76 | 0,6 | 0,8 |
77 | 0,4 | 0,5 |
78 | 0,3 | 0,4 |
79 | 0,2 | 0,3 |
80 | 0,1 | 0,2 |
81 | 0,1 | 0,2 |
82 | 0,0 | 0,1 |
83 | 0,0 | 0,1 |
84 | 0,0 | 0,0 |
85 | 0,0 | 0,0 |
86 | 0,0 | 0,0 |
87 | 0,0 | 0,0 |
88 | 0,0 | 0,0 |
89 | 0,0 | 0,0 |
90 | 0,0 | 0,0 |
91 | 0,0 | 0,0 |
92 | 0,0 | 0,0 |
93 | 0,0 | 0,0 |
94 | 0,0 | 0,0 |
95 | 0,0 | 0,0 |
96 | 0,0 | 0,1 |
97 | 0,0 | 0,0 |
98 | 0,0 | 0,0 |
99 | 0,0 | 0,0 |
100 | 0,0 | 0,0 |
3.2 Ouders in een instelling
In 2022 hadden 250 duizend Nederlanders een of twee ouders van 80-plus die in een instelling woonden. Dat is 15 procent van de personen met 80-plus-ouders. Het komt niet vaak voor dat iemand 2 ouders in een instelling heeft: dit is het geval bij 0,8 procent van de personen met 80-plus-ouders.
In 2012 hadden 363 duizend Nederlanders een ouder van 80-plus die in een instelling woonde. Dat is 22 procent van de personen met 80-plus-ouders, dus (absoluut en relatief) veel meer dan 10 jaar later.
1 ouder 80-plus, woont zelfstandig (% van personen met 80-plus-ouders) | 2 ouders 80-plus, wonen beide zelfstandig (% van personen met 80-plus-ouders) | 2 ouders 80-plus, 1 in instelling (% van personen met 80-plus-ouders) | 1 ouder 80-plus, in instelling (% van personen met 80-plus-ouders) | 2 ouders 80-plus, beide in instelling (% van personen met 80-plus-ouders) | |
---|---|---|---|---|---|
65 tot 70 jaar | |||||
2022 | 63,8 | 3,5 | 4,9 | 26,8 | 0,9 |
2012 | 55,2 | 4,9 | 3,4 | 35,6 | 0,9 |
60 tot 65 jaar | |||||
2022 | 66,1 | 13,1 | 16,8 | 2,9 | 1 |
2012 | 60,7 | 8,2 | 25,7 | 4,1 | 1,3 |
55 tot 60 jaar | |||||
2022 | 65,1 | 21,2 | 10,5 | 2,3 | 0,9 |
2012 | 62,8 | 14,9 | 17,6 | 3,4 | 1,4 |
50 tot 55 jaar | |||||
2022 | 69,4 | 20,9 | 7 | 2,1 | 0,6 |
2012 | 66,2 | 17 | 12,6 | 3,1 | 1,1 |
45 tot 50 jaar | |||||
2022 | 76 | 16,3 | 5,1 | 2,2 | 0,4 |
2012 | 70,1 | 15,8 | 10,1 | 3 | 0,9 |
3.3 Leeftijden ouders
De meeste oude ouders zijn in de 80: in 2022 hadden 1,3 miljoen Nederlanders een of twee ouders van 80 tot 90 jaar oud, 329 duizend Nederlanders hadden (minstens) één ouder van 90 tot 100 jaar en 8 duizend Nederlanders hadden (minstens) één ouder van 100 jaar of ouder.
60- tot 65-jarigen hebben het vaakst een ouder van 90 jaar of ouder: 10 procent van hen heeft een 90-plus-ouder.
100 jaar of ouder (%) | 95 tot 100 jaar (%) | 90 tot 95 jaar (%) | 85 tot 90 jaar (%) | 80 tot 85 jaar (%) | |
---|---|---|---|---|---|
65 tot 70 jaar | 0,2 | 2,1 | 5,8 | 3,0 | 0,3 |
60 tot 65 jaar | 0,1 | 1,5 | 8,5 | 13,4 | 5,3 |
55 tot 60 jaar | 0,0 | 0,7 | 5,3 | 16,7 | 20,4 |
50 tot 55 jaar | 0,0 | 0,1 | 1,8 | 8,6 | 22,5 |
45 tot 50 jaar | 0,0 | 0,0 | 0,3 | 2,4 | 9,8 |
1) Bij twee ouders betreft het de leeftijd van de oudste ouder. |
3.4 Geboorteland ouders
Bij 1,5 miljoen Nederlanders is de oudste ouder 80-plus en in Nederland geboren. Dit is 90 procent van alle personen met 80-plus-ouders. Bij 158 duizend personen is de oudste 80-plus-ouder niet in Nederland geboren. Zij komen (in aflopende volgorde van aantallen) voornamelijk uit Indonesië, Marokko, Suriname en Turkije.
In 2012 hadden 104 duizend Nederlanders een 80-plus-ouder van wie de oudste niet in Nederland is geboren. Deze ouders kwamen ook voornamelijk uit Indonesië, terwijl de oude ouders uit andere niet-Europese landen toen nog veel minder vertegenwoordigd waren dan in 2022.
2022 (x 1 000) | 2012 (x 1 000) | |
---|---|---|
Europa, niet Nederland | 30 | 30 |
Turkije | 17 | 4 |
Marokko | 32 | 5 |
Suriname | 20 | 11 |
Nederlandse Cariben | 3 | 1 |
Indonesië | 45 | 47 |
Overig Afrika | 2 | 1 |
Overig Azië | 7 | 3 |
Overig Amerika en Oceanië | 2 | 1 |
1) Bij twee ouders betreft het het geboorteland van de oudste ouder. |
3.5 Afstand tot ouders
Bijna de helft (46 procent) van de Nederlanders met 80-plus-ouders woont (hemelsbreed) minder dan 5 km van de ouder(s) vandaan1). Bijna twee op de tien (18 procent) wonen minstens 50 km van hen vandaan. Dit is niet veranderd ten opzichte van 2012.
% | |
---|---|
Minder dan 5 km | 45,9 |
5 tot 10 km | 12,8 |
10 tot 25 km | 14,3 |
25 tot 50 km | 9,4 |
Minstens 50 km | 17,6 |
1) Het betreft de hemelsbrede afstand tot de (oudste) ouder. |
3.6 Broers en zussen en partners ouders
Hoe meer kinderen oude ouders hebben des te meer potentiële mantelzorgers er voor ze zijn.
In 2022 hadden 1,65 miljoen Nederlanders 80-plus-ouders. 8 procent van hen had geen broers of zussen, 35 procent had 1 broer of zus en 57 procent had er minstens 2. Hoe hoger de leeftijd van de persoon des te meer broers of zussen men had.
Uit de vergelijking met de cijfers van 2012 blijkt dat men vroeger vaker uit een groot gezin kwam: toen had 71 procent van de personen met 80-plus-ouders minstens 2 broers of zussen. Het aantal broers of zussen verschilde in 2012 weinig naar leeftijd van de persoon met 80-plus-ouders. De ‘kinderen’ uit 2012 konden de eventuele zorg voor hun ouders dus met meer broers en zussen delen.
Geen broer of zus (% van personen met 80-plus-ouders) | 1 broer of zus (% van personen met 80-plus-ouders) | Minstens 2 broers of zussen (% van personen met 80-plus-ouders) | |
---|---|---|---|
2022 | |||
65 tot 70 jaar | 7,6 | 25,5 | 66,8 |
60 tot 65 jaar | 7,2 | 29,6 | 63,1 |
55 tot 60 jaar | 7,9 | 36,7 | 55,4 |
50 tot 55 jaar | 8,3 | 41,5 | 50,2 |
45 tot 50 jaar | 9 | 38,5 | 52,5 |
2012 | |||
65 tot 70 jaar | 8,8 | 22,5 | 68,7 |
60 tot 65 jaar | 7,2 | 21,6 | 71,3 |
55 tot 60 jaar | 6,2 | 22,5 | 71,3 |
50 tot 55 jaar | 5,7 | 23,7 | 70,6 |
45 tot 50 jaar | 5,7 | 22,9 | 71,4 |
1) Gebaseerd op het aantal nog levende en in Nederland wonende kinderen van de (oudste) ouder. |
Ouders die nog een partner hebben, hebben mogelijk minder hulp van de kinderen nodig. In 2022 had bij 36 procent de (oudste) ouder een partner2). Dit is vaker dan in 2012 toen dit 31 procent was.
3.7 De sandwichgeneratie: kinderen én oude ouders
Ook de eigen gezinssituatie, en dan in de meeste gevallen vooral de zorg voor de eigen (thuiswonende) kinderen speelt mogelijk een rol bij de mogelijkheden om zorg te verlenen aan oudere ouders. De belastbaarheid van mantelzorgers zonder kinderen is wellicht groter dan van die met thuiswonende kinderen aangezien ze hun aandacht en tijd niet hoeven te verdelen tussen kinderen en ouders3).
In 2022 hadden 4,7 miljoen Nederlanders nog thuiswonende kinderen. Vooral in de leeftijd van 35 tot 55 jaar hebben veel mensen, 60 tot 70 procent, de zorg voor kinderen. Ongeveer 8 procent in deze leeftijdsgroep was alleenstaande ouder.
726 duizend Nederlanders behoorden tot de ‘sandwichgeneratie’, de groep die zowel oude ouders als nog thuiswonende kinderen heeft. Vijftigers behoren het vaakst tot deze generatie, voor 2 op de 10 van hen is dit het geval. In de verhouding ouders-kinderen hebben 50- tot 55-jarigen relatief vaak thuiswonende kinderen en 55- tot 60-jarigen relatief vaak ouders van 80 jaar of ouder.
In 2012 behoorden 718 duizend Nederlanders tot de sandwichgeneratie. Destijds waren het voornamelijk 50- tot 55-jarigen: 22 procent van hen hoorde hiertoe. 55- tot 60-jarigen waren met 13 procent even vaak vertegenwoordigd als 45- tot 50-jarigen.
80-plus-ouders en thuiswonende kinderen (%) | 80-plus-ouders, geen thuiswonende kinderen (%) | Geen 80-plus-ouders, wel thuiswonende kinderen (%) | |
---|---|---|---|
2022 | |||
65 tot 70 jaar | 1,1 | 10,3 | 8,7 |
60 tot 65 jaar | 6,3 | 22,5 | 15,2 |
55 tot 60 jaar | 18,9 | 24,2 | 23,5 |
50 tot 55 jaar | 21 | 12 | 40,5 |
45 tot 50 jaar | 8,7 | 3,8 | 60,4 |
2012 | |||
65 tot 70 jaar | 0,7 | 10,1 | 6,3 |
60 tot 65 jaar | 3,4 | 21,3 | 10,7 |
55 tot 60 jaar | 13,5 | 26,4 | 19,6 |
50 tot 55 jaar | 22,2 | 16,2 | 34,1 |
45 tot 50 jaar | 14,3 | 6,5 | 54,3 |
2) Indien er twee 80-plus-ouders zijn is weer uitgegaan van de situatie van de oudste ouder zodat, wanneer de ouders gescheiden zijn of er een is overleden, eventuele nieuwe partners en halfbroers/zussen ook worden meegerekend. Bij het aantal broers of zussen gaat het ook over het aantal nog levende en in Nederland wonende kinderen van de (oudste) ouder.
3) Ook de werksituatie zou een vergelijkbare rol kunnen spelen. Deze is hier niet in kaart gebracht, maar wordt wel meegenomen in paragraaf 4 als verklarende factor voor het al dan niet kunnen geven van mantelzorg.
4. Aantal mantelzorgers en ervaren belasting
4.1 Aantal mantelzorgers, 2022 versus 2012
In 2022 gaven 2,0 miljoen personen van 20 jaar of ouder zorg aan een hulpbehoevende. 1,9 miljoen (13 procent van de) 20-plussers zorgen al minimaal 3 maanden en/of minstens 8 uur per week. Daarmee voldoen zij aan de in dit artikel gehanteerde definitie van mantelzorger. Mantelzorgers geven gemiddeld 12 uur per week zorg, 36 procent doet dit minstens 8 uur per week. Bijna alle mantelzorgers, 97 procent, geven al minimaal 3 maanden zorg.
355 duizend mantelzorgers (19 procent van alle mantelzorgers) voelen zich zwaar belast, waarvan
26 duizend zich overbelast, 59 duizend zich zeer zwaar belast en 270 duizend zich tamelijk zwaar belast voelen.
In 2012 gaven 1,6 miljoen personen van 20 jaar of ouder zorg aan een hulpbehoevende, 1,5 miljoen waren mantelzorger (12 procent van alle 20-plussers). Zij gaven gemiddeld 11 uur per week mantelzorg. In 2012 voelden 218 duizend mantelzorgers (14 procent) zich zwaar belast.
Er zijn tegenwoordig dus meer mantelzorgers dan 10 jaar geleden, een mantelzorger geeft gemiddeld iets meer uren zorg en mantelzorgers voelen zich zwaarder belast.
De meeste mantelzorg wordt gegeven door personen in de leeftijd van 45 tot 70 jaar. En daarbinnen het meest door 55- tot 60-jarigen: van hen gaf 24 procent in 2022 mantelzorg. In 2012 gaven vooral de 55-plussers minder vaak mantelzorg dan in 2022. Zo gaf toen 20 procent van de 55- tot 60-jarigen mantelzorg.
2012 (%) | 2022 (%) | |
---|---|---|
20 tot 25 | 4,7 | 3,7 |
25 tot 30 | 4,0 | 4,8 |
30 tot 35 | 5,2 | 5,9 |
35 tot 40 | 7,2 | 8,2 |
40 tot 45 | 10,2 | 11,0 |
45 tot 50 | 15,4 | 14,6 |
50 tot 55 | 19,3 | 20,1 |
55 tot 60 | 20,4 | 23,5 |
60 tot 65 | 17,3 | 21,7 |
65 tot 70 | 14,4 | 17,8 |
70 tot 75 | 12,0 | 14,9 |
75 tot 80 | 11,1 | 13,6 |
80 tot 85 | 10,0 | 12,0 |
85 tot 90 | 7,2 | 10,8 |
90 tot 95 | 6,3 | 8,7 |
95 of ouder | 3,6 | 7,3 |
Bron: Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022 en 2012, GGD’en, CBS en RIVM |
4.2 Aantal mantelzorgers met ouders van 80 jaar of ouder
Mantelzorg wordt veel vaker gegeven als men oude ouders heeft. Zo gaven in 2022 605 duizend (37 procent van de) personen van 20 jaar of ouder met 80-plus-ouders mantelzorg. In 2012 waren dat 536 duizend personen (32 procent van degenen met 80-plus-ouders).
50-minners en 65-plussers geven vaker mantelzorg aan een andere hulpbehoevende dan aan een 80-plus-ouder. Zo geven bijvoorbeeld 125 duizend (12 procent van de) 45- tot 50-jarigen zonder 80-plus-ouders mantelzorg, tegen 39 duizend (4 procent van de) 45-tot 50-jarigen met 80-plus-ouders. 50- tot 65-jarigen geven waarschijnlijk vaker mantelzorg aan 80-plus-ouders dan aan anderen.
Overall, alle leeftijden samengenomen, gaat meer mantelzorg naar hulpbehoevenden met een andere (familie)relatie, of jongere ouders, dan naar 80-plus-ouders.
80-plus-ouder, mantelzorger (x 1 000) | 80-plus-ouder, geen mantelzorger (x 1 000) | Geen 80-plus-ouder, mantelzorger (x 1 000) | Geen 80-plus-ouder, geen mantelzorger (x 1 000) | |
---|---|---|---|---|
Leeftijd | ||||
95 of ouder | 0 | 0 | 4 | 23 |
90 tot 95 | 0 | 0 | 6 | 104 |
85 tot 90 | 0 | 0 | 30 | 237 |
80 tot 85 | 0 | 0 | 59 | 410 |
75 tot 80 | 2 | 2 | 102 | 655 |
70 tot 75 | 13 | 14 | 127 | 777 |
65 tot 70 | 59 | 59 | 128 | 783 |
60 tot 65 | 152 | 187 | 112 | 726 |
55 tot 60 | 206 | 341 | 98 | 623 |
50 tot 55 | 128 | 293 | 137 | 720 |
45 tot 50 | 39 | 94 | 125 | 809 |
40 tot 45 | 10 | 30 | 111 | 907 |
35 tot 40 | 3 | 9 | 83 | 1005 |
30 tot 35 | 1 | 4 | 67 | 1101 |
25 tot 30 | 0 | 2 | 51 | 1096 |
20 tot 25 | 0 | 0 | 40 | 1115 |
Bron: CBS, Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022, GGD’en, CBS en RIVM |
Personen met ouders van 80 jaar of ouder geven vaker mantelzorg dan hun leeftijdsgenoten zonder ouders van deze leeftijd. Neem als voorbeeld weer de 55- tot 60-jarigen: 43 procent had in 2022 een of twee ouders van 80-plus, van hen gaf 38 procent mantelzorg. Van hen gaven degenen die nog maar één ouder hadden (29 procent van de 55- tot 60-jarigen) met 42 procent het vaakst mantelzorg. 49 procent van de 55- tot 60-jarigen had geen ouders meer, van hen gaf 12 procent mantelzorg.
Beide ouders 80-plus (% dat mantelzorg geeft) | 1 ouder 80-plus, andere ouder overleden/buitenland (% dat mantelzorg geeft) | 1 ouder 80-plus, andere ouder jonger dan 80 (% dat mantelzorg geeft) | (Oudste) ouder jonger dan 80 (% dat mantelzorg geeft) | Ouders overleden of in buitenland (% dat mantelzorg geeft) | |
---|---|---|---|---|---|
45 tot 50 jaar | 29,6 | 37,8 | 20,1 | 13,8 | 10,0 |
50 tot 55 jaar | 27,9 | 36,2 | 20,7 | 18,1 | 11,5 |
55 tot 60 jaar | 32,8 | 41,6 | 20,7 | 23,0 | 11,5 |
60 tot 65 jaar | 40,4 | 46,0 | 13,3 | ||
65 tot 70 jaar | 50,1 | 50,0 | 14,0 | ||
Bron: CBS, Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022, GGD’en, CBS en RIVM |
4.3 Belasting door mantelzorg bij personen met 80-plus-ouders
Mantelzorgers met ouders van 80 jaar of ouder geven gemiddeld 8 uren per week zorg. 28 procent geeft minstens 8 uur per week zorg, 30 procent 4 tot 8 uur per week en 42 procent minder dan 4 uur.
18 procent van de mantelzorgers voelt zich zwaar belast: 15 procent ‘tamelijk zwaar’, 3 procent ‘zeer zwaar’ en 1 procent ‘overbelast’.
Mantelzorgers voelen zich zwaarder belast naarmate ze meer tijd aan de zorg besteden. Van degenen die minder dan 4 uur aan zorg besteden voelt 7 procent zich zwaar belast, van degenen die minstens 20 uur zorgen geeft 46 procent dat aan.
In totaal geeft 10 procent van de personen met een 80-plus-ouder minstens 8 uur per week mantelzorg. En 7 procent voelt zich zwaar belast wegens mantelzorg. Dat zijn dus 110 duizend personen met 80-plus-ouders die zwaar belast zijn door mantelzorg. In 2012 waren dat er 75 duizend. Er zijn dus minder personen met ouders van 80-plus dan 10 jaar geleden (zie paragraaf 3.1.), maar onder hen zijn er meer mantelzorgers en zijn er meer zwaar belaste mantelzorgers dan 10 jaar geleden.
aantal (x 1 000) | ||
---|---|---|
Nederlanders met 80-plus-ouders | 2022 | 1648 |
Nederlanders met 80-plus-ouders | 2012 | 1672 |
Nederlanders met 80-plus-ouders die mantelzorgen | 2022 | 605 |
Nederlanders met 80-plus-ouders die mantelzorgen | 2012 | 536 |
Nederlanders met 80-plus-ouders die door mantelzorg zwaar belast zijn | 2022 | 110 |
Nederlanders met 80-plus-ouders die door mantelzorg zwaar belast zijn | 2012 | 75 |
Bron: CBS, Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022 en 2012, GGD’en, CBS en RIVM |
5. Mantelzorg in relatie tot achtergrondkenmerken
Ruim een op de drie personen (37 procent) met een of meer ouders van 80 jaar of ouder gaf in 2022 mantelzorg. In deze paragraaf wordt een aantal relaties beschreven tussen het al dan niet mantelzorg geven door personen met 80-plus-ouders en kenmerken van zowel de personen (de potentiële mantelzorgers) als hun ouders.
De samenhang met mantelzorg wordt beschreven in de volgorde van – op populatieniveau, en gecorrigeerd voor de andere kenmerken – het meest verklarende naar het minst verklarende kenmerk voor het al dan niet geven van mantelzorg4). Dit zijn achtereenvolgens geslacht, afstand tot de ouder, leeftijd van de ouder, aantal broers en zussen, aanwezigheid van een partner bij de ouder, al dan niet in een instelling wonen van de ouder, leeftijd, aantal uren werk, inkomen van de ouder, al dan niet samenwonen met een partner, geslacht van de ouder, aanwezigheid van thuiswonende kinderen, en geboorteland van de ouder.
Aangezien er soms geen verschillen worden gevonden tussen het al dan niet geven van mantelzorg en de kenmerken maar wél tussen de intensiteit van de mantelzorg (het aantal uren dat mantelzorg wordt gegeven) en de kenmerken, wordt het aantal uren dat gezorgd wordt in de beschrijving en in de figuren meegenomen. Ook wordt beschreven of het verschil in ervaren belasting groter of kleiner is dan dat je op grond van het aantal uren mantelzorg zou verwachten5).
In dit onderzoek is niet gevraagd aan wie de mantelzorg wordt gegeven. Niet alle mantelzorg door personen met 80-plus-ouders zal naar hun ouders gaan, al blijkt uit paragraaf 4.2 wel dat dit een zeer groot deel zal zijn. De cijfers kunnen dus deels betrekking hebben op mantelzorg voor iemand anders dan de eigen ouders. De relaties tussen de kenmerken van de ouders en de zorg aan 80-plus-ouders zullen, vanwege deze ruis, in werkelijkheid dan ook iets sterker zijn dan de relaties die in deze paragraaf beschreven worden.
5.1 Geslacht
Vrouwen met 80-plus-ouders geven vaker mantelzorg dan mannen met ouders van die leeftijd: 47 procent tegen 26 procent. En de vrouwen die mantelzorg geven besteden daar ook meer tijd aan dan de mannen: 14 procent van de vrouwen geeft minstens 8 uur per week zorg, tegen 7 procent van de mannen.
Zorgt minstens 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 12 tot 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 8 tot 12 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 4 tot 8 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt minder dan 4 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | |
---|---|---|---|---|---|
Mannen | 2,0 | 1,5 | 3,3 | 7,5 | 12,2 |
Vrouwen | 3,0 | 3,6 | 7,2 | 14,9 | 18,3 |
Bron: CBS, Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022 (GGD’en, CBS en RIVM) |
Vrouwen die mantelzorgen voelen zich door deze zorg veel zwaarder belast dan mannen, en dit is niet toe te schrijven aan het grotere aantal uren dat ze zorgen. Zo voelt 34 procent van de vrouwen die 8 tot 12 uur mantelzorgen zich zwaar belast tegen 24 procent van de mannen die evenveel uren zorgen. Op populatieniveau voelt 9 procent van de vrouwen en 4 procent van de mannen met 80-plus-ouders zich zwaar belast door mantelzorg.
Uitgedrukt in aantallen voelen 78 duizend vrouwen met 80-plus-ouders zich zwaar belast door mantelzorg. De meeste van hen zijn in de vijftig. Zo zijn er 27 duizend 55- tot 60-jarige vrouwen zwaar belast. In 2012 waren er in totaal 53 duizend vrouwen zwaar belast, waaronder 15 duizend 55- tot 60-jarigen. Opvallend is ook de toename in belasting bij de 60- tot 65-jarigen.
Het aantal zwaar belaste mantelzorgmannen met 80-plus-ouders steeg van 22 duizend in 2012 naar 33 duizend in 2022.
2022 (zwaar belaste vrouwen met 80-plus-ouders (x 1 000)) | 2012 (zwaar belaste vrouwen met 80-plus-ouders (x 1 000)) | |
---|---|---|
70 jaar of ouder | 2 | 0,7 |
65 tot 70 jaar | 6,5 | 4,7 |
60 tot 65 jaar | 19,3 | 8,7 |
55 tot 60 jaar | 26,8 | 15,4 |
50 tot 55 jaar | 17,3 | 14,4 |
45 tot 50 jaar | 4,7 | 7,3 |
20 tot 45 jaar | 2,1 | 2,6 |
Bron: CBS, Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022 en 2012, GGD’en, CBS en RIVM |
5.2 Afstand tot ouder
Personen die dichterbij hun ouders wonen geven vaker mantelzorg dan personen die verder weg wonen. Zo geeft 43 procent van degenen die minder dan 5 km van hun ouders vandaan wonen mantelzorg, tegen 25 procent van degenen die er minstens 50 km vandaan wonen. De mantelzorgers die het verst weg wonen en juist ook degenen die het dichtstbij wonen geven verhoudingsgewijs meer uren mantelzorg: 30 procent van beide groepen mantelzorgers zorgt minstens 8 uur per week, tegen 25 procent van de mantelzorgers die 10 tot 25 km van de ouder(s) wonen.
Minstens 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | 12 tot 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | 8 tot 12 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | 4 tot 8 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Minder dan 4 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | |
---|---|---|---|---|---|
Minder dan 5 km | 3,2 | 3,1 | 6,3 | 12,6 | 18,3 |
5 tot10 km | 2,5 | 2,7 | 4,9 | 12,8 | 16,3 |
10 tot 25 km | 2,2 | 2,3 | 4,5 | 12,5 | 14 |
25 tot 50 km | 1,5 | 1,7 | 4,9 | 9,5 | 11 |
Minstens 50 km | 1,8 | 1,7 | 4,1 | 6,8 | 10,8 |
Bron: CBS, Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022 (GGD’en, CBS en RIVM) | |||||
1) Hemelsbreed gemeten, bij twee ouders betreft dit de afstand tot de oudste ouder. |
Mantelzorgers die dichtbij hun ouders wonen voelen zich weliswaar iets zwaarder belast dan mantelzorgers die verder weg wonen maar dat komt doordat ze ook meer uren mantelzorg geven. Op populatieniveau geldt dat personen met 80-plus-ouders in de buurt zich vaker zwaar belast voelen door mantelzorg dan degenen met 80-plus-ouders op afstand.
5.3 Leeftijd ouders
Hoe ouder de ouders des te vaker men mantelzorg geeft. Bijvoorbeeld: minstens de helft van de personen met ouders van in de 90 jaar geeft mantelzorg, tegen 29 procent van degenen met 80- tot 85-jarige ouders. Zij geven ook vaker meer uren mantelzorg: 31 procent van de mantelzorgers met ouders van in de 90 doet dit minstens 8 uur per week, tegen 27 procent van degenen met 80- tot 85-jarige ouders.
Minstens 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | 12 tot 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | 8 tot 12 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | 4 tot 8 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Minder dan 4 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | |
---|---|---|---|---|---|
100 jaar of ouder | 3,6 | 3,1 | 7,5 | 17,5 | 13,4 |
95 tot 100 jaar | 4,3 | 4,7 | 7,9 | 19 | 18,5 |
90 tot 95 jaar | 3,2 | 4,4 | 8,1 | 17,1 | 18,4 |
85 tot 90 jaar | 2,5 | 2,6 | 5,7 | 12,3 | 16,7 |
80 tot 85 jaar | 2,1 | 1,8 | 3,9 | 8 | 13 |
Bron: CBS, Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022 (GGD’en, CBS en RIVM) | |||||
1) Bij twee ouders betreft dit de leeftijd van de oudste ouder. |
Mantelzorgers met oudere ouders voelen zich niet zwaarder belast dan mantelzorgers met jongere ouders, ook al geven ze iets meer uren zorg. Personen met oudere ouders voelen zich wel vaker zwaar belast door mantelzorg, maar dat komt doordat ze relatief vaak mantelzorgen.
5.4 Aantal broers en zussen
Personen die geen broer of zus hebben mantelzorgen vaker dan personen met broers of zussen: 46 tegen 37 procent. Zij besteden er ook vaker meer tijd aan. Zo geeft 34 procent van de mantelzorgers die enig kind zijn minstens 8 uur per week mantelzorg, tegen 29 procent van degenen met 1 broer of zus en 27 procent van degenen met minstens 2 broers of zussen. Op populatieniveau is dit respectievelijk 16, 11 en 9 procent.
De verschillen in het mantelzorgen tussen personen met 1 broer of zus en personen met minstens 2 broers/zussen worden groter wanneer gecorrigeerd wordt voor de andere kenmerken. Zo hebben personen met oudere ouders vaker meer broers en zussen, en geven personen met oudere ouders vaker mantelzorg.
Zorgt minstens 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 12 tot 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 8 tot 12 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 4 tot 8 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt minder dan 4 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | |
---|---|---|---|---|---|
Geen broer of zus | 3,5 | 3,7 | 8,3 | 13,8 | 16,5 |
1 broer of zus | 2,4 | 2,5 | 5,6 | 11,3 | 14,7 |
Meer dan 1 broer of zus | 2,4 | 2,4 | 4,7 | 10,7 | 15,4 |
Bron: CBS, Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022 (GGD’en, CBS en RIVM) | |||||
1) Op basis van het aantal kinderen van de oudste nog levende ouder. |
Mantelzorgers voelen zich minder zwaar belast naarmate ze meer broers of zussen hebben. Zo voelt 24 procent van de mantelzorgers die enig kind zijn zich zwaar belast, tegen 16 procent van de mantelzorgers met minstens 2 broers of zussen. Dit ligt niet alleen aan het verschil in aantal uren dat men zorgt.
Doordat enig kinderen vaker mantelzorgen, én meer uren zorgen, én zich ‘per uur’ zwaarder belast voelen zijn de verschillen op populatieniveau relatief nog groter: 11 procent van de enig kinderen met 80-plus-ouders voelt zich zwaar belast door mantelzorg, tegen 7 procent van degenen met 1 broer of zus en 6 procent van degenen die minstens 2 broers of zussen hebben.
Door de absolute en relatieve afname van het aantal grote gezinnen (zie paragraaf 3.6) is het aantal zwaar belaste enig kinderen en kinderen met maar 1 broer of zus in de afgelopen 10 jaar sterk toegenomen. In 2012 waren er 11 duizend enig kinderen met 80-plus- ouders die zwaar belast waren door mantelzorg, in 2022 waren dat er 15 duizend. Het aantal zwaar belaste kinderen met 1 broer of zus is in die periode zelfs ruim verdubbeld, van 20 duizend naar 42 duizend.
5.5 Aanwezigheid partner bij ouder
Als de ouder een partner heeft geeft men minder vaak mantelzorg dan wanneer de ouder geen partner heeft: van de personen met een 80-plus-ouder die geen partner heeft geeft 43 procent mantelzorg, tegen 27 procent van de personen van wie de ouder wél een partner heeft. 12 procent van degenen met ouders zonder partner geeft minstens 8 uur per week mantelzorg.
Zorgt minstens 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 12 tot 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 8 tot 12 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 4 tot 8 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt minder dan 4 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | |
---|---|---|---|---|---|
Heeft geen partner | 2,9 | 3,2 | 6,4 | 13,2 | 17,1 |
Heeft partner | 1,8 | 1,5 | 3,5 | 7,7 | 12,2 |
Bron: CBS, Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022 (GGD’en, CBS en RIVM) | |||||
1) Bij twee ouders betreft het de situatie van de oudste ouder. |
Mantelzorgers van wie de oudste ouder een partner heeft voelen zich even vaak zwaar belast als mantelzorgers van wie de oudste ouder geen partner heeft. Op populatieniveau voelen personen met 80-plus-ouders die een partner hebben zich minder vaak belast door mantelzorg dan personen met alleenstaande 80-plus-ouders: 5 tegen 8 procent.
5.6 Woonsituatie ouder
Voor mensen met relatief jonge 80-plus-ouders geldt dat men vaker mantelzorg geeft als de oudste ouder in een instelling woont. Vanaf de leeftijd van 94 jaar, bij de hoogbejaarde ouders dus, is dit verband omgekeerd en geeft men juist vaker mantelzorg als de ouder nog zelfstandig woont. Deze groep krijgt ook het meest intensief mantelzorg: 57 procent van de personen die een zelfstandig wonende 94-plus-ouder hebben geeft mantelzorg, 19 procent doet dit minstens 8 uur per week. Personen met 94-plus-ouders die in een instelling wonen geven, met 50 procent, minder vaak mantelzorg. 13 procent doet dit minstens 8 uur per week.
Zorgt minstens 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 12 tot 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 8 tot 12 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 4 tot 8 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt minder dan 4 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Jonger dan 94 jaar | Woont zelfstandig | 2,4 | 2,2 | 4,7 | 9,7 | 14,3 |
Jonger dan 94 jaar | Woont in instelling | 2,6 | 4,3 | 8,2 | 18,1 | 20,3 |
94 jaar of ouder | Woont zelfstandig | 5,1 | 4,7 | 9 | 19,5 | 18,4 |
94 jaar of ouder | Woont in instelling | 2,5 | 3,8 | 7,1 | 18,3 | 18,6 |
Bron: CBS, Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022 (GGD’en, CBS en RIVM) | ||||||
1) Bij twee ouders betreft het de situatie van de oudste ouder. |
Mantelzorgers met relatief jonge (80- tot 94-jarige) ouders in een instelling voelen zich met 22 procent zwaarder belast dan mantelzorgers met ouders van dezelfde leeftijd die zelfstandig wonen (17 procent). Dit terwijl ze - voor mantelzorgers - niet meer tijd aan mantelzorg besteden.
Op populatieniveau geldt dat 12 procent van de personen met een 80- tot 94-jarige ouder in een instelling zich zwaar belast voelt door mantelzorg. Dat is twee keer zo hoog als bij degenen met een 80- tot 94-jarige ouder die zelfstandig woont (6 procent). Bij degenen met een 94-plus-ouder die zelfstandig woont is dit 11 procent en bij degenen met een 94-plus ouder in een instelling is dit 9 procent.
5.7 Leeftijd
Oudere personen met 80-plus-ouders geven vaker mantelzorg dan jongere, zij hebben immers over het algemeen ook oudere ouders. Na correctie voor de verschillen in de andere kenmerken worden de verschillen tussen de leeftijdsgroepen een stuk kleiner6). Dan blijkt dat 55- tot 70-jarigen het vaakst mantelzorg geven (met geen verschillen tussen de vijfjaarsklassen daarbinnen). Ook geven oudere mantelzorgers vaker intensief zorg dan relatief jonge mantelzorgers. Zo geeft 34 procent van de 65- tot 70-jarige mantelzorgers minstens 8 uur per week zorg, tegen 25 procent van de 50- tot 55-jarige.
Zorgt minstens 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 12 tot 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 8 tot 12 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 4 tot 8 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt minder dan 4 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Gecorrigeerd voor andere kenmerken1) (% van personen met 80-plus-ouders) | |
---|---|---|---|---|---|---|
70 jaar of ouder | 4,5 | 4,9 | 7,7 | 16,9 | 12,8 | |
29,6 | ||||||
65 tot 70 jaar | 3,8 | 4,5 | 8,7 | 17 | 16,1 | |
37,4 | ||||||
60 tot 65 jaar | 3 | 3,6 | 7 | 14,4 | 17 | |
37,8 | ||||||
55 tot 60 jaar | 2,1 | 2,7 | 5,4 | 11,7 | 15,8 | |
38 | ||||||
50 tot 55 jaar | 2,1 | 1,5 | 3,8 | 8,6 | 14,3 | |
35,2 | ||||||
45 tot 50 jaar | 3,1 | 1,7 | 3,3 | 6,9 | 14 | |
35,8 | ||||||
20 tot 45 jaar | 2,3 | 1,2 | 4,8 | 6,6 | 10,3 | |
34,2 | ||||||
Bron: CBS, Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022 (GGD’en, CBS en RIVM) | ||||||
1) De leeftijd van de (oudste) ouder had hierbij de grootste impact. |
Jonge mantelzorgers met 80-plus-ouders voelen zich niet vaker zwaar belast dan oudere mantelzorgers. Ouderen voelen zich wel vaker zwaar belast door mantelzorg dan jongeren, maar dat komt doordat ze vaker mantelzorg geven aangezien ze relatief oudere ouders hebben.
5.8 Werksituatie
Ook de eigen werksituatie speelt een rol bij het al dan niet geven van mantelzorg. Personen die veel uren betaald werken mantelzorgen minder vaak dan personen die minder uren werken of geen betaald werk verrichten. Zo geeft 33 procent van degenen die minstens 20 uur per week werken zorg, tegen 52 procent van degenen die minder dan 20 uur per week werken en 43 procent van degenen die niet werken.
Mensen die niet werken mantelzorgen dus niet het vaakst, maar ze mantelzorgen wel het vaakst intensief: 17 procent van hen geeft minstens 8 uren mantelzorg, tegen 15 procent van degenen die minder dan 20 uur werken en 7 procent van degenen die minstens 20 uur per week werken.
Zorgt minstens 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 12 tot 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 8 tot 12 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 4 tot 8 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt minder dan 4 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | |
---|---|---|---|---|---|
Geen betaald werk | 4,6 | 4,9 | 7,3 | 13 | 12,7 |
Minder dan 20 uur per week betaald werk | 3,4 | 3,5 | 8,3 | 17,2 | 19,2 |
Minstens 20 uur per week betaald werk | 1,6 | 1,6 | 4,2 | 9,8 | 15,7 |
Bron: CBS, Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022 (GGD’en, CBS en RIVM) |
Mantelzorgers die niet werken voelen zich zwaarder belast dan mantelzorgers die werken, maar niet zwaarder dan wat je op grond van het verschil in aantal uren mantelzorg zou verwachten (ze mantelzorgen immers het vaakst intensief). Op populatieniveau geldt dat 9 procent van de personen die niet werken en 80-plus-ouders hebben zich zwaar belast voelt door mantelzorg. Bij personen met een kleine baan is dat 8 procent en bij personen die minstens 20 uur per week werken is dat 6 procent. Deze verschillen in ervaren belasting worden dus geheel verklaard door het verschil in het aantal uren dat mantelzorg wordt gegeven.
5.9 Inkomen ouder
Als het inkomen van de ouder lager is wordt iets vaker mantelzorg gegeven, maar dit lichte verband valt weg na corrigeren voor andere kenmerken (in 2012 was dit verband er helemaal niet). Ook de belasting van de mantelzorgers hangt niet samen met het inkomen van de ouders.
5.10 Samenwonend met partner
Het hebben van een partner hangt beperkt samen met het geven van mantelzorg, en alleen in interactie met geslacht. Mannen zonder partner geven iets vaker mantelzorg dan mannen met een partner (28 tegen 26 procent) en bij vrouwen is het andersom (45 tegen 48 procent).
Opvallend is dat mannen die geen partner hebben veel vaker intensief mantelzorg geven dan mannen die dat wel hebben. Zo geeft van de mannen zonder partner 10 procent minstens 8 uur per week mantelzorg, terwijl van de mannen met partner 5 procent dit doet.
Voorgaande laat zien dat de zorg voor schoonouders veel minder vaak voorkomt dan de zorg voor eigen ouders en dat vrouwen vaker (ook) voor hun schoonouders zorgen dan mannen dat doen voor de ouders van hun partner. Tevens beperkt deze zorg zich veelal tot maximaal 4 uren per week.
Zorgt minstens 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 12 tot 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 8 tot 12 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 4 tot 8 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt minder dan 4 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | |
---|---|---|---|---|---|
Man zonder partner | 3,3 | 2,4 | 4,2 | 7,7 | 10,5 |
Man met partner | 1,4 | 1,1 | 3 | 7,4 | 12,9 |
Vrouw zonder partner | 3,5 | 4,2 | 7,4 | 14 | 15,7 |
Vrouw met partner | 2,8 | 3,4 | 7,2 | 15,3 | 19,5 |
Bron: CBS, Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022 (GGD’en, CBS en RIVM) |
Mantelzorg is het meest belastend voor de vrouwen zonder partner: 24 procent voelt zich zwaar belast, tegen 15 procent van de mannen met en zonder partner die mantelzorg geven. Deze verschillen worden niet verklaard door het verschil in aantal uren mantelzorg. Op populatieniveau geldt dat 11 procent van de vrouwen zonder partner die 80-plus-ouders hebben zwaar belast zijn door mantelzorg. Bij vrouwen met partner is dat 9 procent en bij mannen met en zonder partner is dat 4 procent.
5.11 Geslacht ouders
Als de (oudste) ouder de moeder is geeft men vaker mantelzorg dan wanneer dit de vader is: 42 tegen 30 procent. Dit komt vooral doordat, als de oudste ouder de moeder is, zij meestal geen partner meer heeft, terwijl ‘oudste vaders’ meestal nog wel een partner hebben.
5.12 Thuiswonende kinderen
Personen zonder thuiswonende kinderen geven vaker mantelzorg dan personen met kinderen: 40 tegen 33 procent. Dit verschil wordt vrijwel volledig veroorzaakt door andere kenmerken die zowel met het hebben van thuiswonende kinderen als met het geven van mantelzorg samenhangen.
Mantelzorgers met thuiswonende kinderen voelen zich niet zwaarder belast. Op populatieniveau voelen personen met thuiswonende kinderen zich minder vaak belast door mantelzorg, maar dit komt doordat ze ook iets minder vaak mantelzorgen.
5.13 Geboorteland ouders
Nederlanders met 80-plus-ouders die geboren zijn in Turkije of Marokko geven minder vaak mantelzorg dan anderen. Hierbij speelt echter mee dat zij meer broers en zussen hebben en ook dat ze relatief vaak jonge ouders (van begin 80) hebben. Wanneer hiervoor gecorrigeerd wordt blijkt dat ze ongeveer even vaak mantelzorgen.
Zorgt minstens 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 12 tot 20 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 8 tot 12 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt 4 tot 8 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Zorgt minder dan 4 uur per week (% van personen met 80-plus-ouders) | Gecorrigeerd voor aantal broers/zussen en leeftijd ouders (% van personen met 80-plus-ouders) | |
---|---|---|---|---|---|---|
Nederland | 2,4 | 2,5 | 5,2 | 11,3 | 15,6 | |
36,7 | ||||||
Europa (excl.Nederland) | 2,2 | 2,2 | 5,7 | 11,6 | 14,7 | |
36,9 | ||||||
Turkije | 6,7 | 5,7 | 8,5 | 4,4 | 4,6 | |
34,8 | ||||||
Marokko | 3,2 | 4 | 6,6 | 4,1 | 11,7 | |
35,1 | ||||||
Suriname | 4,2 | 3,2 | 5,8 | 14,2 | 9,2 | |
39,7 | ||||||
Nederlandse Cariben2) | ||||||
Indonesië | 3,7 | 2,7 | 5,2 | 12,1 | 13,4 | |
36,8 | ||||||
Overig buiten-Europa | 5,3 | 2,7 | 9,6 | 6,8 | 8,3 | |
35,8 | ||||||
Bron: CBS, Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2022 (GGD’en, CBS en RIVM) | ||||||
1) Bij twee ouders betreft dit het geboorteland van de oudste ouder. 2) Te weinig waarnemingen. |
Nederlanders met ouders geboren in niet-Europese landen geven wel veel vaker intensieve mantelzorg7), ondanks het feit dat ze meer broers en zussen en jongere ouders hebben. Zo geeft 21 procent van de personen van wie de oudste ouder in Turkije geboren is minstens 8 uur per week mantelzorg. Bij ouders geboren in Nederland is dat 10 procent.
Mantelzorgers met ouders uit niet-Europese landen voelen zich ook vaker zwaar belast, en dit is niet geheel toe te schrijven aan het feit dat ze meer uren zorg verlenen dan bijvoorbeeld mantelzorgers met Nederlandse ouders. Op populatieniveau voelen personen met ouders geboren buiten Europa zich niet zwaarder belast door mantelzorg. Dit komt doordat de kinderen van ouders uit Indonesië nog sterk vertegenwoordigd zijn in deze groep (zie paragraaf 3.4), en zij een vergelijkbaar patroon laten zien als de kinderen van ouders die in Nederland zijn geboren.
5) Om dit te toetsen is bij verschillen in ervaren belasting bij de logistische regressie gecorrigeerd voor aantal uren mantelzorg (als continue variabele). Zie tabellenbijlage voor de resultaten.
6) Het kenmerk ‘leeftijd (oudste) ouder’ had bij deze correctie verreweg de meeste impact.
7) Voor de analyses naar geboorteland van de ouders zijn – voor meer statistische power - de jaren 2012 en 2022 bij elkaar gevoegd. Ongecorrigeerd was de OR voor Marokko niet significant. Maar na corrigeren voor het gegeven dat de ouders uit niet-Europese landen relatief jonger zijn dan de Nederlandse ouders en dat ze relatief meer broers en zussen hebben worden de verbanden sterker en voor alle landen significant. In de figuur zijn wel de ongecorrigeerde verbanden gegeven voor 2022.
6. Conclusie
In dit artikel is beschreven wat het demografische potentieel voor mantelzorg is, hoeveel personen mantelzorg geven en welke belasting ze ervaren, en in welke mate het mantelzorgen verschilt naar kenmerken van (potentiële) mantelzorgers en hun ouders.
Demografisch potentieel mantelzorg
Ruim 1,6 miljoen Nederlanders hadden in 2022 een of twee ouders van 80 jaar of ouder. De meeste van hen zijn in de vijftig/ begin zestig en velen hebben zelf nog kinderen thuis. Bij 1,3 miljoen Nederlanders was de oudste ouder nog in de tachtig en bij 36 procent had de oudste ouder zelf nog een partner. Bijna de helft van de Nederlanders met 80-plus-ouders woont minder dan 5 km van de ouder(s) vandaan. Bij 15 procent woont de oudste ouder in een instelling. 8 procent is enig kind.
Aantal mantelzorgers en hun ervaren belasting
In 2022 gaven 605 duizend (37 procent van de) personen met 80-plus-ouders mantelzorg. 28 procent van hen gaf minstens 8 uur per week zorg en 18 procent (110 duizend personen) voelde zich zwaar belast. Tien jaar eerder, in 2012, waren er 536 duizend (32 procent van de) personen met 80-pIus-ouders die mantelzorg gaven en er waren er minder die zich zwaar belast voelden (14 procent; 75 duizend personen). Zowel absoluut als relatief is het aantal mantelzorgers en hun ervaren belasting in de afgelopen tien jaar dus toegenomen.
De meeste mantelzorgers met 80-plus-ouders zijn in de vijftig. Vrouwen geven vaker mantelzorg dan mannen en zijn ook vaker zwaar belast. Ook de belasting die ze ervaren is toegenomen. Zo waren in 2012 15 duizend vrouwen van 55 tot 60 jaar met 80-plus-ouders zwaar belast door mantelzorg, in 2022 waren dit er 27 duizend. Het totale aantal wegens mantelzorg zwaar belaste vrouwen groeide in deze periode van 53 duizend naar 78 duizend.
Mantelzorg in relatie tot kenmerken
Het geven van mantelzorg hangt sterk samen met het geslacht van de persoon (zie hierboven) en de leeftijd van de ouder (hoe ouder de ouder hoe meer mantelzorg). Ook is er een sterke relatie met de geografische afstand tot de ouder (kinderen die dichtbij wonen mantelzorgen het vaakst en het intensiefst), het aantal broers/zussen (enig kinderen zorgen het vaakst en intensiefst en ze ervaren de zwaarste belasting) en de aanwezigheid van een partner bij de ouder (kinderen zorgen vaker voor alleenstaande ouders). Het verrichten van betaald werkt hangt vooral samen met intensief mantelzorgen: degenen die niet werken doen dit het vaakst, degenen die minstens 20 uur per week werken het minst. Het inkomen van de ouders en het hebben van thuiswonende kinderen of een partner, en het geslacht van de ouder spelen een minder grote rol bij het al dan niet mantelzorgen.
Institutionalisering van de ouders, opname in een verpleeghuis bijvoorbeeld, lijkt niet sterk samen te hangen met een (dalende) belasting voor de kinderen. Dit komt mogelijk doordat zelfstandig wonende ouders vaker nog in goede gezondheid verkeren en de belasting voor de mantelzorger daardoor al relatief laag is. In dit onderzoek waren geen gegevens over de gezondheid van de ouders beschikbaar dus correctie hiervoor was niet mogelijk. Maar ook uit ander onderzoek blijkt dat opname in een verpleeghuis de mantelzorger vaak niet of weinig ontlast en dat zij zich vaak zelfs zwaarder belast voelen. Redenen hiervoor zijn onder andere het personeelstekort en bezuinigingen op passende activiteiten in verpleeghuizen, maar ook zorgen over de deskundigheid van de zorgprofessionals (Alzheimer Nederland, 2023).
Aanbeveling voor toekomstig onderzoek
De samenhang tussen mantelzorg en herkomst van de ouders kon in dit onderzoek niet in detail uitgezocht worden wegens het lage aantal respondenten per geboorteland in de Gezondheidsmonitor. Er zijn wel aanwijzingen dat vooral de kinderen van in Nederland wonende ouders uit niet-Europese landen, m.u.v. Indonesië, zwaarder belast worden door de zorg voor hun oude ouders. Dit ondanks het feit dat ze deze zorg over het algemeen met meer broers en zussen kunnen delen en hun ouders veelal relatief jonger (nog in de tachtig) zijn. Maar de groep ouders uit niet-Europese landen is groeiende en toekomstig onderzoek kan de situatie van deze groep mogelijk nauwkeuriger in beeld brengen.
Referenties
Alzheimer Nederland, 2023. Mantelzorg na de verhuizing naar het verpleeghuis minder zwaar? Integendeel. Onderzoek onder mantelzorgers en zorgprofessionals naar de belasting van mantelzorgers van mensen met dementie van wie de naaste in het verpleeghuis woont. November 2023, Alzheimer Nederland.
Beer, J. de, 2021. Beleidskeuzes in een vergrijzende maatschappij. DEMOS jaargang 37, nummer 7, 2021.
Boer A. de, M. de Klerk, D. Verbeek-Oudijk, I. Plaisier, 2020. Blijvende bron van zorg Ontwikkelingen in het geven van informele hulp 2014-2019. Sociaal en Cultureel Planbureau Den Haag, december 2020.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2022. WOZO Programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen, 4 juli 2022.
Bijlage
Aantal kinderen naar leeftijd, 2022
De meeste ouderen hebben kinderen. Maar jongere generaties hebben steeds vaker geen kinderen die eventueel voor hen kunnen zorgen als ze zelf oud zijn.
In figuur B1 wordt het aantal nog levende en in Nederland wonende kinderen van Nederlanders weergegeven. Vanaf 40-jarige leeftijd hebben de meeste Nederlanders 2 kinderen. De huidige 80-plussers hebben relatief vaak 3, 4 of zelfs meer dan 5 kinderen. Zo heeft 21 procent van de 90- tot 95-jarigen 3 kinderen, 11 procent heeft er 4 en 8 procent minstens 5.
De jongere generaties zijn vaker kinderloos dan de oudere. Zo heeft een kwart van de 40- tot 50-jarigen geen kinderen, bij 80- tot 85-jarigen is dat 12 procent. Bij 90-plussers komt het relatief vaak voor dat de kinderen al zijn overleden; 14 procent van de 90- tot 95-jarigen heeft geen kinderen (meer), bij 95- tot 100-jarigen is dat 17 procent.
Geen kinderen (x 1 000) | 1 kind (x 1 000) | 2 kinderen (x 1 000) | 3 kinderen (x 1 000) | 4 kinderen (x 1 000) | Minstens 5 kinderen (x 1 000) | |
---|---|---|---|---|---|---|
Leeftijd | ||||||
105 of ouder | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
100 tot 105 | 1 | 1 | 1 | 0 | 0 | 0 |
95 tot 100 | 4 | 4 | 7 | 5 | 3 | 3 |
90 tot 95 | 15 | 18 | 34 | 23 | 12 | 9 |
85 tot 90 | 33 | 43 | 95 | 59 | 24 | 15 |
80 tot 85 | 56 | 81 | 197 | 92 | 27 | 16 |
75 tot 80 | 103 | 137 | 354 | 120 | 30 | 16 |
70 tot 75 | 158 | 158 | 412 | 146 | 37 | 20 |
65 tot 70 | 205 | 158 | 421 | 176 | 47 | 21 |
60 tot 65 | 258 | 173 | 470 | 200 | 53 | 23 |
55 tot 60 | 290 | 194 | 508 | 202 | 52 | 22 |
50 tot 55 | 299 | 204 | 512 | 195 | 49 | 20 |
45 tot 50 | 254 | 169 | 422 | 164 | 42 | 16 |
40 tot 45 | 265 | 172 | 410 | 157 | 39 | 15 |
35 tot 40 | 356 | 211 | 367 | 127 | 29 | 10 |
30 tot 35 | 642 | 244 | 216 | 56 | 11 | 3 |
25 tot 30 | 966 | 115 | 54 | 11 | 2 | 0 |
20 tot 25 | 1126 | 24 | 6 | 1 | 0 | 0 |
15 tot 20 | 1025 | 1 | 0 | 0 | 0 | 0 |
10 tot 15 | 961 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
5 tot 10 | 898 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
0 tot 5 | 862 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |