Vaardigheden van werkenden: autonomie, herhaalde taken en procedures

4. Conclusie

In dit onderzoek is gekeken naar de mate waarin verschillende soorten werkenden, te weten zzp’ers, flexibele werknemers, vaste werknemers en zelfstandigen met personeel, autonomie ervaren op hun werk. Ook is onderzocht of er verschillen zijn in de mate waarin werkenden met een andere positie in de werkkring in hun werk te maken hebben met herhaalde taken en na te volgen procedures. Ten slotte is de samenhang tussen bepaalde vaardigheden en autonomie, herhaalde taken en procedures op het werk onderzocht.

Zelfstandigen, inclusief zzp’ers die eigen arbeid aanbieden, ervoeren in 2022 een sterkere mate van autonomie dan werknemers: zij hadden zowel meer invloed op de volgorde van het werk als op de inhoud ervan. Een van de discussiepunten waar dit onderzoek op ingaat is of zzp’ers die eigen arbeid aanbieden niet eigenlijk schijnzelfstandigen zijn, die qua autonomie meer op flexibele werknemers lijken dan op zelfstandigen met personeel. Zzp’ers die eigen arbeid aanbieden, lijken qua autonomie meer op andere zelfstandigen dan op werknemers. Toch is hun autonomie lager dan die van zzp’ers die producten aanbieden. Nader onderzoek dient uit te wijzen of dit komt doordat een deel van de zzp’ers die eigen arbeid aanbieden schijnzelfstandige is of doordat de werkzaamheden van zzp’ers die producten aanbieden meer autonomie met zich meebrengen. Verder is gebleken dat de mate waarin werkenden autonomie ervaren niet alleen samenhangt met hun soort contract, maar ook met de bedrijfstak waarin ze werken, het beroep dat ze uitoefenen, de hoeveelheid uren die ze werken en leeftijd.

Uit de resultaten blijkt dat uitzendkrachten en oproep- en invalkrachten vaker herhaalde taken uitvoeren dan andere werknemers. Wel is het verschil tussen oproep- en invalkrachten enerzijds en vaste werknemers anderzijds een stuk kleiner wanneer rekening wordt gehouden met arbeidskenmerken. Daarnaast moeten uitzendkrachten vaker volgens procedures werken dan andere werknemers. Het verschil tussen werknemers en zelfstandigen is niet zo eenduidig als bij autonomie: zzp’ers die eigen arbeid aanbieden, voeren het minst vaak herhaalde taken uit, terwijl andere zelfstandigen niet zoveel van het totaal van alle werkenden verschillen. Op grond van de uitkomsten in dit artikel kan niet worden vastgesteld of dat komt door de aard van de werkzaamheden van zzp’ers die eigen arbeid aanbieden of door het feit dat ze geen schijnzelfstandigen zijn. Als wordt gekeken naar precies na te leven procedures dan hebben zelfstandigen, in het bijzonder zzp’ers, hier minder mee te maken dan werknemers. Net als bij autonomie is ook de samenhang van de positie in de werkkring met het uitvoeren van herhaalde taken en het gebonden zijn aan precies na te leven procedures kleiner na controle voor persoons- en arbeidskenmerken.

Ten slotte is gekeken naar de mate waarin het uitvoeren van verschillende vaardigheden onder werktijd samenhangt met het ervaren van autonomie op het werk, of het te maken hebben met herhaalde taken en procedures. Ruim de helft van alle werkenden past in meer dan de helft van hun werktijd digitale vaardigheden toe, maar werknemers met een vast contract of uitzicht daarop doen dit vaker dan andere werkenden. Werkenden die vaak digitale vaardigheden toepassen, blijken de sterkste mate van autonomie te ervaren. Dat geldt zowel voor de inhoud als voor de volgorde van hun werk. Tegelijkertijd hebben zij het minst vaak te maken met herhaalde taken en procedures. Voor werkenden die vaak zwaar lichamelijk werk uitvoeren, geldt juist het omgekeerde: zij ervaren weinig autonomie en moeten het vaakst herhaalde taken uitvoeren en procedures naleven. Vooral zzp’ers die producten aanbieden, oproepkrachten en uitzendkrachten doen relatief vaak zwaar lichamelijk werk.

Beperkingen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek

  • Bij de multivariate analyses in dit artikel dient de kanttekening te worden geplaatst dat mogelijk overgecorrigeerd wordt. Dit is het geval als werkgevers ervoor kiezen om beroepen met weinig autonomie te laten uitvoeren door oproep- en invalkrachten vanwege de lage autonomie. Goldthorpe (2007) beargumenteert dat werkenden makkelijker inwisselbaar zijn wanneer het werk dat zij uitvoeren is vastgelegd in procedures en minder afhankelijk is van de kennis van de persoon die er werkt. In dat geval verklaart beroepsklasse dus niet waarom oproep- en invalkrachten weinig invloed op de volgorde van hun werkzaamheden hebben, maar verklaart de geringe invloed op de volgorde van de werkzaamheden waarom in bepaalde beroepsklassen relatief veel oproep- en invalkrachten werken. Het is onbekend welke van beide effecten de overhand heeft.
  • Het is niet bekend wat oorzaak en gevolg is wat betreft de vaardigheden die men uitvoert op het werk en de mate waarin men autonomie ervaart of te maken heeft met herhaalde taken en of procedures. Een voorbeeld: hangt lezen positief samen met werken volgens procedures omdat voor leestaken vaak procedures nodig zijn? Of zijn deze werknemers vooral bezig met het lezen van de procedures?
  • Relatief weinig zzp’ers die eigen arbeid aanbieden, verrichten herhaalde taken. Daarnaast is de autonomie van zzp’ers die eigen arbeid aanbieden lager dan die van zzp’ers die producten aanbieden. Waar de lagere autonomie op schijnzelfstandigheid zou kunnen wijzen, suggereert het weinig verrichten van herhaalde taken het tegendeel. Speelt schijnzelfstandigheid hierbij een rol of hebben de verschillen te maken met de aard van hun werkzaamheden? Om deze vraagstukken nader te onderzoeken zou gekeken kunnen worden naar de werkzaamheden van verschillende soorten werkenden, met name zelfstandigen, en deze nauwer te vergelijken.
  • Zoals eerder aangegeven is onduidelijk of werkgevers ervoor kiezen om oproep- en invalkrachten in te zetten in beroepen waar weinig autonomie is. Vervolgonderzoek zou dieper in kunnen gaan op de motieven van werkgevers om bepaalde soorten arbeidskrachten in bepaalde beroepen in te zetten.