5. Discussie
In deze discussie worden de resultaten vergeleken met eerdere bevindingen over dit thema en kort in een bredere maatschappelijke context geplaatst. Ook worden de beperkingen van het onderzoek toegelicht, en worden mogelijkheden voor toekomstig onderzoek beschreven.
LHBTQIA personen vaker slachtoffer van verschillende vormen criminaliteit
In 2023 waren LHBTQIA personen vaker slachtoffer van zowel traditionele als online criminaliteit dan niet-LHBTQIA personen. Hoewel deze bevinding strookt met vorige onderzoeken (European Union Agency for Fundamental Rights, 2024; Transgender Netwerk Nederland, 2018), lijken de verschillen op basis van de data van de Veiligheidsmonitor 2023 minder groot dan in andere studies. Zo rapporteerde Transgender Netwerk Nederland (2018) eerder dat op jaarbasis 6 procent van de transgender personen slachtoffer was van mishandeling, en maar liefst 29 procent van cyberpesten, terwijl het huidige onderzoek respectievelijk 2 en 4 procent rapporteert. Deze verschillen kunnen verband houden met selectie-effecten en steekproefkenmerken, waarbij gesteld kan worden dat de cijfers uit het huidige onderzoek representatiever en dus betrouwbaarder zijn. Zo is de steekproefgrootte van de Veiligheidsmonitor vele malen groter dan voorgaande onderzoeken (meer dan 182 duizend respondenten van 15 jaar en ouder, tegenover bijvoorbeeld een 300-tal in het onderzoek van Transgender Netwerk Nederland) en is er een weging toegepast om de representativiteit te verhogen.
Hoewel de verschillen kleiner zijn dan eerdere onderzoeken suggereerden, blijft het patroon duidelijk: LHBTQIA personen zijn vaker slachtoffer van criminaliteit, wat zich op een breed spectrum van delicten uit. Ze zijn vaker slachtoffer van geweldsdelicten zoals mishandeling, bedreiging en seksueel geweld, van vernielingen, maar ook van bepaalde vermogensdelicten zoals woninginbraak en fietsdiefstal. Online krijgen LHBTQIA personen bovengemiddeld veel te maken met oplichting en fraude zoals phishing en verkoopfraude, hacken van accounts, en online bedreiging en intimidatie, zoals pesten en stalken. Ook als rekening wordt gehouden met verschillen in leeftijd, stedelijkheid, opleiding en herkomst, blijven deze verschillen statistisch significant. Bovendien ervaren LHBTQIA slachtoffers meer negatieve (voornamelijk emotionele) gevolgen van wat hen overkomen is. Ze hebben dus niet alleen een grotere kans om slachtoffer te worden dan niet-LHBTQIA personen, maar de impact is ook groter.
Sommige LHBTQIA groepen hebben meer kans om slachtoffer te worden dan andere. Zo zijn de slachtofferpercentages van traditionele criminaliteit relatief hoog bij homoseksuele mannen en bi-plus vrouwen, terwijl bij online criminaliteit vooral transgender vrouwen, intersekse personen en homoseksuele vrouwen vaker slachtoffer zijn. Bij zowel traditionele als online criminaliteit zijn het echter de non-binaire/genderqueer (NBGQ) personen die de hoogste slachtofferpercentages vertonen. Zo werd ongeveer een kwart van deze groep slachtoffer van een geweldsdelict in 2023, wat vier keer zo vaak is als bij cisgender personen. In hoeverre dit kan worden toegeschreven aan negatieve opvattingen over non-binaire personen, kan op basis van gegevens in de Veiligheidsmonitor niet worden vastgesteld. Uit ander onderzoek is bekend dat relatief veel mensen een negatieve houding hebben tegenover non-binaire personen. Zo is 17 procent van de Nederlanders van mening dat er iets mis is met mensen die zich geen man of vrouw voelen, en gaat 11 procent liever niet om met mensen van wie niet duidelijk is of ze man of vrouw zijn (SCP, 2022b). Hoewel het vanzelfsprekend niet legitiem is om vanuit dit ongemak over te gaan op geweld, speelt het mogelijk wel mee in de kwetsbare positie van NBGQ personen.
Daders van geweld vaak onbekenden
Ongeveer 2 op 3 LHBTQIA slachtoffers van geweld geven aan dat ze de dader niet kenden. Dat het meestal om vreemden gaat, is in lijn met voorgaand onderzoek op basis van enquêtes (European Union Agency for Fundamental Rights, 2024; Transgender Netwerk Nederland, 2018) en analyses van strafdossiers (WODC, 2024). Hierbij verschillen LHBTQIA slachtoffers overigens niet van niet-LHBTQIA slachtoffers; het is over het algemeen niet ongebruikelijk dat geweldsplegers onbekenden zijn (zie ook CBS 2024a). Ook de locatie waar het geweld plaatsvindt, verschilt niet tussen LHBTQIA en niet-LHBTQIA slachtoffers. Geweld zoals mishandeling en bedreiging vindt voornamelijk plaats op straat, terwijl seksueel geweld veelal in uitgaansgebied plaatsvindt.
Dat LHBTQIA en niet-LHBTQIA geweldsslachtoffers een vergelijkbaar patroon qua daders en locaties vertonen, betekent nog niet dat de motieven achter dit geweld van dezelfde aard zijn. Hoewel de motieven van de daders niet onderzocht zijn in het huidige onderzoek, blijkt uit eerdere onderzoeken dat haat en afkeer tegen LHBTQIA personen vanwege hun identiteit een rol spelen in hun slachtofferschap van geweld (European Union Agency for Fundamental Rights, 2024; WODC, 2024). Het is echter de vraag of zulke motieven een rol spelen bij álle delicten waarvan LHBTQIA personen vaker slachtoffer zijn; denk bijvoorbeeld aan fietsdiefstal en online verkoopfraude, waarbij de identiteit van het slachtoffer veelal onbekend is. Het is hierbij belangrijk te nuanceren dat de verschillen tussen LHBTQIA en niet-LHBTQIA personen in slachtofferschap van vermogensdelicten kleiner zijn dan de verschillen in geweldsdelicten.
Meer onveiligheidsgevoelens bij LHBTQIA personen
LHBTQIA personen geven meer dan niet-LHBTQIA personen aan dat ze zich weleens of zelfs vaak onveilig voelen, zowel in het algemeen als in hun eigen buurt. Deze onveiligheidsgevoelens houden verband met de relatief hoge slachtofferpercentages, en kwamen ook al naar voren in voorgaand onderzoek (European Union Agency for Fundamental Rights, 2024; Transgender Netwerk Nederland, 2018). Hoewel Nederland jarenlang een relatief positieve reputatie had op het gebied van LHBTQIA-acceptatie, laten recentere cijfers zien dat deze acceptatie inmiddels groter is in buurlanden (ILGA-Europe, 2024). Nederland komt op de 14e plaats wat betreft LHBTQIA-rechten in Europa, wat voornamelijk toe te schrijven is aan onze lage ‘score’ op het gebied van juridische bescherming tegen geweld en zogenaamde ‘hate speech’ met betrekking tot seksuele en genderdiversiteit (ILGA-Europe, 2024).
Op lange termijn zijn de opvattingen van Nederlanders ten aanzien van seksuele en genderdiversiteit positiever geworden, maar de afgelopen jaren is deze ontwikkeling gestagneerd (SCP, 2022b). Hoewel LHBTQIA personen de afgelopen decennia veel rechten verworven hebben in verschillende Europese landen, geeft meer dan de helft van Europese LHBTQIA personen aan dat ze de indruk hebben dat geweld en intolerantie tegen hen de laatste jaren toeneemt (European Union Agency for Fundamental Rights, 2024). Hoewel dit voorlopig niet met Europese cijfers te onderbouwen is, wees Nederlands onderzoek uit dat het aantal online haatuitingen tegenover LHBTQIA personen de afgelopen jaren exponentieel gestegen is (van Dijk et al., 2023).
Meeste LHBTQIA slachtoffers doen geen aangifte bij de politie
Minder dan 1 op 3 LHBTQIA slachtoffers van traditionele criminaliteit doet hiervan aangifte bij de politie. Bij vermogensdelicten gaat het om 39 procent, bij geweldsdelicten om 18 procent en bij vernielingen om 15 procent. De meldingspercentages van deze categorieën delicten liggen op respectievelijk 43, 25 en 19. Het grootste deel van de traditionele criminaliteit tegen LHBTQIA personen blijft dus onder de radar van de politie.
Dat de meeste LHBTQIA slachtoffers van geweld geen melding of aangifte doen, is in lijn met voorgaand onderzoek (European Union Agency for Fundamental Rights, 2024; Transgender Netwerk Nederland, 2018). LHBTQIA slachtoffers verschillen hierin overigens niet van niet-LHBTQIA slachtoffers, aangezien de aangiftepercentages ongeveer gelijk zijn. Hoewel LHBTQIA slachtoffers in het huidige onderzoek niet specifiek konden aangeven dat (de houding van de politie tegenover) hun identiteit een rol speelde in hun beslissing om geen aangifte te doen, wordt deze mogelijkheid wel gesuggereerd in voorgaand onderzoek. Zo blijkt uit kwalitatieve data dat sommige LHBTQIA slachtoffers geen aangifte willen doen vanwege eerdere negatieve ervaringen met de politie (WODC, 2024). Transgender Netwerk Nederland (2018) rapporteerde dat van de transgender slachtoffers die wel melding of aangifte deden van het voorval, slechts 1 op de 10 tevreden was over hoe dit werd afgehandeld door de politie. Uit eerdere kwantitatieve data blijkt echter dat de houding van de politie tegenover transgender personen niet de belangrijkste factor is in hun lage aangiftebereidheid, maar dat slachtoffers vooral geen aangifte doen omdat ze het onnodig of onbelangrijk vinden (Transgender Netwerk Nederland, 2018).
Beperkingen en toekomstig onderzoek
Het huidige onderzoek is het eerste dat op deze grote schaal slachtofferschap en veiligheidsbeleving van LHBTQIA personen in Nederland in kaart brengt. Hoewel het onderzoek enkele belangrijke sterktes heeft, zoals de steekproefgrootte en de opzet van de weging, zijn er uiteraard ook beperkingen die in acht genomen moeten worden. Zo kunnen er selectie-effecten zijn waarbij LHBTQIA personen die slachtoffer zijn geworden van geweld of criminaliteit zich graag willen laten horen, en zich meer aangesproken voelen om deel te nemen aan de Veiligheidsmonitor. Dit kan natuurlijk ook spelen bij niet-LHBTQIA slachtoffers, maar LHBTQIA personen zijn zich mogelijk meer bewust van hun kwetsbare positie. Daarnaast zijn de resultaten gebaseerd op zelfrapportage en kunnen dus onderhevig zijn aan bijvoorbeeld geheugeneffecten.
Ondanks de omvang van de steekproef (meer dan 182 duizend respondenten) is het zo dat bij de uitkomsten die enkel van toepassing zijn op slachtoffers (daders en locaties van geweld, en aangiftebereidheid) de deelnemersaantallen binnen de LHBTQIA groepen relatief klein zijn. Hierdoor zijn de schattingen onderhevig aan meer onzekerheid, waardoor eventuele verschillen met de niet-LHBTQIA groep mogelijk niet statistisch significant zijn. Voor verschillende subgroepen van slachtoffers (bijvoorbeeld NBGQ of intersekse slachtoffers van geweld) is het door de lage aantallen niet mogelijk betrouwbare cijfers te publiceren. Ten slotte zijn er enkele beperkingen met betrekking tot de operationalisering van de LHBTQIA groepen, die uitvoerig beschreven werden in een eerder artikel (CBS, 2024b).
Wat betreft toekomstig onderzoek is het in eerste instantie interessant om te onderzoeken hoe de cijfers beschreven in dit artikel zich door de tijd heen ontwikkelen. Neemt geweld tegen LHBTQIA personen toe of af, of blijven de cijfers stabiel? Daarnaast is online criminaliteit in dit artikel relatief summier beschreven, maar zijn er nog onbeantwoorde vragen over bijvoorbeeld de daders van online criminaliteit en de aangiftebereidheid van slachtoffers hierover. Hetzelfde geldt voor veiligheidsbeleving: LHBTQIA personen voelen zich minder veilig en schatten hun kans om slachtoffer te worden groter in, maar hoe vertaalt dit zich bijvoorbeeld naar vermijdingsgedrag? Is er een verband tussen deze onveiligheidsgevoelens en eerdere persoonlijke negatieve ervaringen, of generaliseren de gevoelens zich naar de hele groep? Ten slotte zou toekomstig onderzoek zich meer kunnen richten op (motieven van) de daders van criminaliteit tegen LHBTQIA personen.