3. Resultaten
3.1 Arbeidsdeelname een jaar na uitstroom uit het onderwijs
Mannen starten vaker dan vrouwen in een voltijdbaan
Mannen en vrouwen hadden een jaar na uitstroom uit het onderwijs ongeveer even vaak betaald werk. Dit geldt ook voor latere cohorten afgestudeerden (CBS StatLine, 2022a;2022b). Slechts een kleine minderheid van de mannen en vrouwen werkte niet. Mbo’ers (8 procent) hadden iets vaker geen betaald werk dan hbo’ers en wo’ers (6 procent). Het verschil tussen mannen en vrouwen betreft, naast het feit dat mannen wat vaker dan vrouwen als zelfstandige werken, voornamelijk het aantal uren dat aan betaald werk wordt besteed. Mannen beginnen hun arbeidsloopbaan vaker dan vrouwen met een voltijdbaan als werknemer. Een jaar na uitstroom uit het mbo had 70 procent van de mannen een voltijdbaan tegenover 53 procent van de vrouwen. Hoe hoger het onderwijsniveau, hoe vaker afgestudeerden voltijd werken en hoe kleiner het verschil is tussen mannen en vrouwen. Zo had 72 procent van de mannen uit het hbo een jaar na uitstroom een voltijdbaan als werknemer tegenover 63 procent van de vrouwen. Bij universitair afgestudeerden ging het om 77 procent van de mannen en 72 procent van de vrouwen. Vrouwen werkten vaker in deeltijd. Een jaar na afstuderen had 35 procent van de vrouwen met een mbo-diploma een deeltijdbaan, tegenover 16 procent van de mannen. Van de vrouwen die afstudeerden van een universiteit had een jaar later 16 procent een deeltijdbaan, tegenover 8 procent van de mannen.
Geen betaald werk (% gediplomeerden uit 2007-2009) | Zelfstandige (% gediplomeerden uit 2007-2009) | Werknemer, deeltijd (% gediplomeerden uit 2007-2009) | Werknemer, voltijd (% gediplomeerden uit 2007-2009) | ||
---|---|---|---|---|---|
Mbo | Mannen | 7,73 | 6,24 | 16,15 | 69,89 |
Mbo | Vrouwen | 8,2 | 3,42 | 35,57 | 52,8 |
Hbo | Mannen | 6,24 | 10,61 | 11,01 | 72,14 |
Hbo | Vrouwen | 5,87 | 6,58 | 24,94 | 62,61 |
Wo | Mannen | 6,62 | 7,89 | 8,26 | 77,23 |
Wo | Vrouwen | 6,28 | 5,13 | 16,61 | 71,99 |
Gedeeltelijk hangen de hierboven beschreven verschillen samen met het gegeven dat vrouwen vaker studies volgden die opleiden voor werk in sectoren waarin deeltijdbanen gebruikelijk zijn, zoals het onderwijs of de gezondheidszorg. Echter, ook als rekening wordt gehouden met de exacte opleiding die afgestudeerden volgden en met andere relevante achtergrondkenmerken blijkt dat vrouwen een jaar na uitstroom uit het onderwijs minder vaak een voltijdbaan hadden (zie ook tabel B1 en B2 van de Tabellenbijlage). De kans dat vrouwen met een mbo-diploma een voltijdbaan hadden was met 57 procent nog steeds aanzienlijk minder dan mannen die dezelfde opleidingsrichting volgden en in dezelfde sector werkten (bijv. mbo-opleiding in richting zorg en werkzaam in gezondheidszorg): 72 procent. Bij afgestudeerden uit het hbo en vooral uit het wo zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen in voltijdswerken kleiner. Zo was de kans voor vrouwen met een universitaire opleiding op een voltijdbaan een jaar na uitstroom 78 procent, slechts iets lager dan mannen met een vergelijkbare opleiding (82 procent).
Mannen (predicted probabilty) | Mannen (marge) (predicted probabilty) | Vrouwen (predicted probabilty) | Vrouwen (marge) (predicted probabilty) | |
---|---|---|---|---|
Mbo | 0,7245 | 0,7191 - 0,7299 | 0,5736 | 0,5677 - 0,5794 |
Hbo | 0,78 | 0,775 - 0,785 | 0,697 | 0,692 - 0,702 |
Wo | 0,821 | 0,816 - 0,827 | 0,776 | 0,771 - 0,781 |
1) Kans en 95%-betrouwbaarheidsinterval geschat op basis van model 1C (mbo), 2C (hbo) en 3C (wo), zie Tabellenbijlage. |
Het onderscheid tussen mannen en vrouwen in voltijdswerken een jaar na uitstroom uit het onderwijs hangt af van de huishoudenspositie. Bij de pas afgestudeerden die op dat moment nog bij hun ouders woonden of alleenstaand waren – bij mbo’ers en hbo’ers de meerderheid - was het verschil tussen mannen en vrouwen het kleinst. Alleenwonende vrouwen met een universitair diploma hadden een jaar na uitstroom even vaak een voltijdbaan als alleenwonende mannen met dezelfde studierichting op een vergelijkbaar opleidingsniveau. Bij hbo’ers was het verschil tussen alleenstaande vrouwen en alleenstaande mannen 3 procentpunten, bij mbo’ers 8 procentpunten.
Bij afgestudeerden die samenwoonden met een partner zonder kinderen was het verschil tussen mannen en vrouwen in het percentage dat een voltijdbaan had wat groter dan bij alleenstaanden. Dit komt vooral doordat mannen die samenwoonden een jaar na uitstroom uit het mbo, hbo of wo vaker een voltijd baan hadden dan alleenstaande mannen met een vergelijkbaar opleidingsniveau in dezelfde studierichting. Bij vrouwen gold dat in mindere mate ook voor degenen met een hbo- of wo-diploma, maar niet voor degenen met een mbo-diploma.
Bij de (kleine groep, zie Bijlage) pas afgestudeerden die een jaar na afronding van de opleiding al samenwoonden met een partner en kind(eren) was het verschil tussen mannen en vrouwen het grootst. Zo had 80 procent van de vaders met een mbo-diploma die samenwoonden met een partner een voltijdbaan, tegenover 17 procent van de samenwonende moeders met een vergelijkbare opleiding. Bij afgestudeerde ouders met een hbo-diploma of met een universitaire opleiding was het verschil tussen mannen en vrouwen kleiner dan bij ouders met een mbo-opleiding, maar desondanks groot. Zo had 86 procent van de universitair geschoolde mannen met partner en kinderen een jaar na uitstroom uit het onderwijs een voltijd baan, tegenover 46 procent van de samenwonende moeders met een vergelijkbare studieachtergrond. Deze bevindingen zijn in lijn met eerder onderzoek waaruit blijkt dat vrouwen veel vaker dan mannen minder gaan werken zodra zij kinderen krijgen (CBS, 2022a).
Mannen (predicted probabilty) | Mannen (marge) (predicted probabilty) | Vrouwen (predicted probabilty) | Vrouwen (marge) (predicted probabilty) | |
---|---|---|---|---|
Thuiswonend | 0,716 | 0,71 - 0,722 | 0,595 | 0,587 - 0,602 |
Alleenstaand | 0,697 | 0,682 - 0,712 | 0,62 | 0,604 - 0,635 |
Samenwonend zonder kinderen | 0,806 | 0,793 - 0,818 | 0,603 | 0,593 - 0,613 |
Samenwonend met kinderen | 0,803 | 0,781 - 0,827 | 0,175 | 0,16 - 0,19 |
1) Kans en 95%-betrouwbaarheidsinterval geschat op basis van model 1C, zie Tabellenbijlage. |
Mannen (predicted probabilty) | Mannen (marge) (predicted probabilty) | Vrouwen (predicted probabilty) | Vrouwen (marge) (predicted probabilty) | |
---|---|---|---|---|
Thuiswonend | 0,717 | 0,708 - 0,725 | 0,663 | 0,655 - 0,672 |
Alleenstaand | 0,762 | 0,751 - 0,772 | 0,729 | 0,72 - 0,738 |
Samenwonend zonder kinderen | 0,853 | 0,845 - 0,86 | 0,742 | 0,736 - 0,749 |
Samenwonend met kinderen | 0,855 | 0,832 - 0,877 | 0,323 | 0,295 - 0,351 |
1) Kans en 95%-betrouwbaarheidsinterval geschat op basis van model 2C, zie Tabellenbijlage. |
Mannen (predicted probabilty) | Mannen (marge) (predicted probabilty) | Vrouwen (predicted probabilty) | Vrouwen (marge) (predicted probabilty) | |
---|---|---|---|---|
Thuiswonend | 0,676 | 0,662 - 0,69 | 0,634 | 0,619 - 0,65 |
Alleenstaand | 0,805 | 0,796 - 0,814 | 0,799 | 0,791 - 0,807 |
Samenwonend zonder kinderen | 0,887 | 0,88 - 0,894 | 0,833 | 0,827 - 0,839 |
Samenwonend met kinderen | 0,861 | 0,835 - 0,887 | 0,455 | 0,418 - 0,492 |
1) Kans en 95%-betrouwbaarheidsinterval geschat op basis van model 3C, zie Tabellenbijlage. |
3.2 Arbeidsdeelname in de jaren na uitstroom uit het onderwijs
In de jaren na uitstroom (in de periode 2006/2008-2017) uit het onderwijs gingen de arbeidsposities van mannen en vrouwen met vergelijkbare opleidingen op drie punten steeds verder van elkaar verschillen. Ten eerste hadden mannen vanaf twee jaar na uitstroom uit het onderwijs vaker betaald werk dan vrouwen, omdat bij hen de arbeidsdeelname in de loop van de jaren meestal bleef toenemen. Negen jaar na uitstroom uit het onderwijs had slechts 3 procent van de mannen met een hbo- of wo-diploma en minder dan 6 procent van de mannen met een mbo-diploma geen betaald werk. Ook bij vrouwen met een hbo- of wo-diploma bleef de groep zonder betaald werk klein. Van hen had in de eerste tien jaar na uitstroom uit het onderwijs gemiddeld 6 procent geen betaald werk. De arbeidsdeelname van vrouwen met een mbo-diploma lag in de eerste tien jaar aanzienlijk lager. Van hen had negen jaar na uitstroom uit het onderwijs 13 procent geen betaald werk.
Mannen, mbo-diploma (% gediplomeerden uit 2007-2009) | Vrouwen, mbo-diploma (% gediplomeerden uit 2007-2009) | Mannen, hbo-diploma (% gediplomeerden uit 2007-2009) | Vrouwen, hbo-diploma (% gediplomeerden uit 2007-2009) | Mannen, wo-diploma (% gediplomeerden uit 2007-2009) | Vrouwen, wo-diploma (% gediplomeerden uit 2007-2009) | |
---|---|---|---|---|---|---|
1 | 8,04 | 9,1 | 7,23 | 7,09 | 8,3 | 8,4 |
2 | 7,24 | 9,37 | 5,63 | 5,99 | 6,25 | 6,75 |
3 | 7,16 | 10,8 | 4,59 | 5,63 | 5,37 | 6,2 |
4 | 7,66 | 12,04 | 4,11 | 5,73 | 5,95 | 6,67 |
5 | 7,78 | 13,33 | 3,81 | 6,13 | 5,45 | 6,8 |
6 | 7,17 | 14 | 3,43 | 6,49 | 4,65 | 6,5 |
7 | 6,53 | 13,82 | 3,13 | 6,52 | 4 | 5,95 |
8 | 5,95 | 13,39 | 3,04 | 6,53 | 3,69 | 5,91 |
9 | 5,59 | 12,92 | 2,85 | 6,38 | 3,33 | 5,65 |
Ten tweede werkten mannen vaker als zelfstandige dan vrouwen. Het aandeel afgestudeerden dat werkte als zelfstandige nam gedurende de jaren na uitstroom uit het onderwijs bij zowel mannen als vrouwen sterk toe. Na één jaar werkte 7 procent als zelfstandige, na negen jaar was dat al 16 procent. Bij mannen was de toename van het aandeel zelfstandigen nog wat sterker dan bij vrouwen. Afgestudeerden uit het hoger onderwijs gingen vaker als zelfstandige aan de slag dan mbo’ers.
Mannen, mbo-diploma (% gediplomeerden uit 2007-2009) | Vrouwen, mbo-diploma (% gediplomeerden uit 2007-2009) | Mannen, hbo-diploma (% gediplomeerden uit 2007-2009) | Vrouwen, hbo-diploma (% gediplomeerden uit 2007-2009) | Mannen, wo-diploma (% gediplomeerden uit 2007-2009) | Vrouwen, wo-diploma (% gediplomeerden uit 2007-2009) | |
---|---|---|---|---|---|---|
1 | 6,27 | 3,43 | 11,03 | 6,93 | 7,64 | 4,97 |
2 | 8,12 | 4,11 | 12,55 | 7,89 | 8,84 | 5,87 |
3 | 9,89 | 5 | 13,93 | 8,61 | 10,44 | 7,19 |
4 | 11,32 | 6,11 | 15,08 | 9,58 | 12,12 | 9,09 |
5 | 12,7 | 7,32 | 15,99 | 10,43 | 13,62 | 10,93 |
6 | 14,25 | 8,08 | 17,2 | 11,26 | 15,3 | 12,46 |
7 | 15,54 | 9,02 | 18,3 | 12,11 | 16,74 | 13,84 |
8 | 16,92 | 9,81 | 19,2 | 12,92 | 18,27 | 15,31 |
9 | 18,28 | 10,52 | 20,19 | 13,85 | 19,36 | 16,39 |
Het derde en belangrijkste verschil in de arbeidsdeelname van mannen en vrouwen betreft echter het aantal gewerkte uren. Een jaar na uitstroom uit het onderwijs werkte 14 procent van de mannelijke werknemers in deeltijd, tegenover 30 procent van de vrouwelijke werknemers. In de loop van de jaren daalde het aandeel mannelijke werknemers dat in deeltijd werkte. Negen jaar na uitstroom was dat bij mannen met een mbo-, hbo- of wo-diploma minder dan 10 procent. Vrouwen gingen in de loop van de jaren juist vaker in deeltijd werken. Negen jaar na uitstroom uit het onderwijs werkte twee derde (67 procent) van de vrouwelijke werknemers met een mbo-diploma in deeltijd. Bij vrouwelijke werknemers met een hbo-diploma was dat 56 procent, bij degenen met een wo-diploma 40 procent.
Mannen, mbo-diploma (% gediplomeerden uit 2007-2009) | Vrouwen, mbo-diploma (% gediplomeerden uit 2007-2009) | Mannen, hbo-diploma (% gediplomeerden uit 2007-2009) | Vrouwen, hbo-diploma (% gediplomeerden uit 2007-2009) | Mannen, wo-diploma (% gediplomeerden uit 2007-2009) | Vrouwen, wo-diploma (% gediplomeerden uit 2007-2009) | |
---|---|---|---|---|---|---|
1 | 19,15 | 40,78 | 13,41 | 28,29 | 9,28 | 18,02 |
2 | 15,91 | 40,04 | 9,77 | 25,07 | 6,58 | 14,64 |
3 | 14,22 | 42,24 | 8,1 | 25,8 | 5,9 | 15,64 |
4 | 13,98 | 45,85 | 7,33 | 29,02 | 6,29 | 18,47 |
5 | 13,22 | 49,92 | 6,78 | 33,16 | 6,8 | 21,73 |
6 | 12,33 | 54,13 | 6,63 | 38,62 | 7,26 | 25,86 |
7 | 10,87 | 58,44 | 6,59 | 44,3 | 8,15 | 31,08 |
8 | 9,35 | 62,8 | 7,25 | 50,58 | 9,06 | 36,32 |
9 | 8,79 | 66,68 | 8,16 | 56,12 | 10,08 | 40,78 |
3.3 Van voltijd werken naar minder werken: de rol van de huishoudenspositie
In het vervolg van dit artikel wordt onderzocht wat de rol is van de huishoudenspositie als mannelijke en vrouwelijke werknemers vanuit een voltijdbaan minder uren gaan werken. De modellen die in deze paragraaf worden besproken zijn te vinden in de tabellen B3 (voor mbo), B4 (voor hbo en B5 (voor wo) van de Tabellenbijlage.
Vrouwen vaker dan mannen van voltijd naar deeltijd
Vrouwen maakten in alle vier de onderscheiden huishoudensposities vaker dan mannen de transitie van voltijd naar deeltijd. Dat gold zowel voor afgestudeerden van het mbo, het hbo en het wo. Uit eerder onderzoek (zie CBS, 2022a; Rabaté en Rellstab, 2021) bleek al dat vrouwen vaker dan mannen minder uren gaan werken zodra zij kinderen krijgen. Dat blijkt ook uit dit onderzoek. Van de mannen die aan het eind van een jaar samenwoonden met partner en kind(eren), ging ruim 3 procent in dat jaar over van een voltijdbaan naar een deeltijdbaan. Mannen met een wo-diploma deden dat iets vaker (4 procent). Vrouwen die samenwoonden met partner en kind(eren) ruilden hun voltijdbaan veel vaker in voor een deeltijdbaan. Jaarlijks gold dat voor 46 procent van de vrouwen met een mbo-diploma, voor 39 procent van de vrouwen met een hbo-diploma en voor 20 procent van de vrouwen met een wo-diploma. Het percentage vrouwelijke werknemers met een universitaire achtergrond dat voltijds werkte, is aanzienlijk hoger dan het percentage met een hbo-achtergrond en vooral met een mbo-achtergrond.
Ook als vrouwen geen kinderen hadden, ruilden zij hun voltijdbaan in het eerste decennium van hun arbeidsloopbaan al vaker in voor een deeltijdbaan dan mannen. De kans dat vrouwen zonder kinderen in een bepaald jaar de transitie maakten van voltijd naar deeltijd was ongeveer 3 maal zo groot als bij mannen zonder kinderen. Vrouwen met een mbo- of hbo-diploma maakten de transitie naar deeltijd wat vaker als zij samenwoonden zonder kinderen dan wanneer zij alleenstaand waren of bij hun ouders woonden. Dit kan erop wijzen dat sommige vrouwen in hun keuze al anticiperen op een naderende gezinsfase. Bij vrouwen met een wo-diploma geldt niet dat het samenwonen met een partner de kans vergroot om over te stappen op een deeltijdbaan in vergelijking met vrouwen die alleenstaand zijn of met vrouwen die nog thuis wonen bij hun ouders. Bij vrouwen met een mbo- of hbo-diploma waren de verschillen echter klein: de kans dat samenwonende vrouwen met een mbo-diploma overgingen naar deeltijd was 7 procent, bij degenen die alleen of thuis woonden was dat 5 procent. Bij vrouwen met een hbo-diploma ging het om respectievelijk 5 procent (samenwonend) en 4 procent (alleenwonend of bij ouders).
Bij mannen had de huishoudenspositie nauwelijks effect op de kans dat zij van een voltijdbaan naar een deeltijdbaan gaan. Mannen die een huishouden deelden met een partner maar zonder kinderen gingen zelfs wat minder vaak in deeltijd werken dan mannen die alleen of bij hun ouders wonen.
Mannen (predicted probabilty) | Mannen (marge) (predicted probabilty) | Vrouwen (predicted probabilty) | Vrouwen (marge) (predicted probabilty) | |
---|---|---|---|---|
Thuiswonend | 0,0273 | 0,0259 - 0,0287 | 0,0565 | 0,0536 - 0,0594 |
Alleenstaand | 0,0271 | 0,0251 - 0,029 | 0,0526 | 0,049 - 0,0562 |
Samenwonend zonder kinderen | 0,0209 | 0,0196 - 0,0222 | 0,0729 | 0,0704 - 0,0754 |
Samenwonend met kinderen | 0,0278 | 0,0257 - 0,03 | 0,4454 | 0,4349 - 0,4558 |
1) Kans en 95%-betrouwbaarheidsinterval geschat op basis van model 4, zie Tabellenbijlage. |
Mannen (predicted probabilty) | Mannen (marge) (predicted probabilty) | Vrouwen (predicted probabilty) | Vrouwen (marge) (predicted probabilty) | |
---|---|---|---|---|
Thuiswonend | 0,0169 | 0,0153 - 0,0186 | 0,0406 | 0,0377 - 0,0436 |
Alleenstaand | 0,0153 | 0,0141 - 0,0165 | 0,0369 | 0,0349 - 0,0389 |
Samenwonend zonder kinderen | 0,0131 | 0,0123 - 0,014 | 0,0521 | 0,0505 - 0,0537 |
Samenwonend met kinderen | 0,0296 | 0,0277 - 0,0314 | 0,3814 | 0,3737 - 0,389 |
1) Kans en 95%-betrouwbaarheidsinterval geschat op basis van model 5, zie Tabellenbijlage. |
Mannen (predicted probabilty) | Mannen (marge) (predicted probabilty) | Vrouwen (predicted probabilty) | Vrouwen (marge) (predicted probabilty) | |
---|---|---|---|---|
Thuiswonend | 0,0154 | 0,0124 - 0,0184 | 0,0377 | 0,0324 - 0,043 |
Alleenstaand | 0,0142 | 0,0128 - 0,0155 | 0,03 | 0,028 - 0,0319 |
Samenwonend zonder kinderen | 0,0121 | 0,0112 - 0,0131 | 0,0345 | 0,033 - 0,036 |
Samenwonend met kinderen | 0,0345 | 0,0321 - 0,0369 | 0,1954 | 0,1889 - 0,2019 |
1) Kans en 95%-betrouwbaarheidsinterval geschat op basis van model 6, zie Tabellenbijlage. |
Zoals aangehaald in de inleiding gingen werknemers in de beginfase van hun carrière inderdaad vaker over op een deeltijdbaan als zij werkten in een sector waarin dat gebruikelijk is. Daarnaast bleven mannen en vrouwen met een hoog uurloon vaker voltijds werken dan degenen met een lager uurloon. Deze bevinding is in lijn met het substitutie-effect, dat stelt dat werknemers (veel uren) werken aantrekkelijker vinden naarmate zij meer verdienen. Naarmate mannen en vrouwen langer uit het onderwijs waren, werd de kans wat groter dat zij de transitie maakten van voltijd naar deeltijd. De arbeidspositie van de moeder in het verleden speelt alleen een rol voor vrouwen met een mbo- of een hbo-diploma. Zij bleven wat vaker voltijd werken als hun moeder een grote deeltijdbaan had of voltijd werkte. Bij mannen maakte het aantal werkuren van de moeder geen verschil.
Vrouwen iets vaker dan mannen naar deeltijd vlak voor ouderschap
Tot slot is in modellen met alleen mannen en vrouwen die samenwonen met een partner (met of zonder kinderen) onderzocht hoe de kans op een transitie van voltijd naar deeltijd zich in de jaren voorafgaand aan de geboorte van een kind ontwikkelt. In deze modellen is voor dezelfde achtergrondkenmerken gecontroleerd (zie tabel B6 voor mbo, B7 voor hbo en B8 voor wo in de Tabellenbijlage). Uit deze analyses blijkt dat vrouwen slechts in zeer bescheiden mate vaker deeltijd gingen werken in de aanloop naar het moederschap. Alleen een jaar voor het eerste peilmoment waarin vrouwen met hun partner en een kind woonden, gingen zij wat vaker in deeltijd werken dan vrouwen voor wie het moederschap nog langer duurde of dan vrouwen die gedurende de observatieperiode überhaupt geen kinderen zouden krijgen. Het gaat om het meetmoment voor het eerste meetmoment dat vrouwen (of mannen) met partner én kind wonen: de meeste vrouwen waren op dat moment al in verwachting.
Mannen (predicted probabilty) | Mannen (marge) (predicted probabilty) | Vrouwen (predicted probabilty) | Vrouwen (marge) (predicted probabilty) | |
---|---|---|---|---|
Geen kinderen binnen 10 jaar | 0,0184 | 0,0167 - 0,0202 | 0,0672 | 0,0631 - 0,0712 |
4 of meer jaar voorafgaand | 0,02 | 0,0168 - 0,0233 | 0,0647 | 0,059 - 0,0704 |
3 jaar voorafgaand | 0,0203 | 0,0162 - 0,0244 | 0,0723 | 0,0651 - 0,0795 |
2 jaar voorafgaand | 0,0208 | 0,0172 - 0,0244 | 0,0755 | 0,0691 - 0,0819 |
1 jaar voorafgaand | 0,0174 | 0,0144 - 0,0205 | 0,0937 | 0,0872 - 0,1002 |
Eerste peilmoment met kind | 0,0272 | 0,0237 - 0,0307 | 0,4463 | 0,4347 - 0,4579 |
1 jaar nadien | 0,0336 | 0,0293 - 0,0378 | 0,5833 | 0,5659 - 0,6006 |
2 jaar nadien | 0,0262 | 0,0219 - 0,0305 | 0,2676 | 0,241 - 0,2941 |
3 jaar nadien | 0,021 | 0,0166 - 0,0255 | 0,2557 | 0,2217 - 0,2897 |
4 of meer jaar nadien | 0,019 | 0,0158 - 0,0223 | 0,1636 | 0,1376 - 0,1895 |
1) Kans en 95%-betrouwbaarheidsinterval geschat op basis van model 7, zie Tabellenbijlage. |
Mannen (predicted probabilty) | Mannen (marge) (predicted probabilty) | Vrouwen (predicted probabilty) | Vrouwen (marge) (predicted probabilty) | |
---|---|---|---|---|
Geen kinderen binnen 10 jaar | 0,0136 | 0,0123 - 0,015 | 0,0512 | 0,0483 - 0,0541 |
4 of meer jaar voorafgaand | 0,0139 | 0,012 - 0,0159 | 0,0488 | 0,0455 - 0,052 |
3 jaar voorafgaand | 0,014 | 0,0114 - 0,0166 | 0,0529 | 0,0485 - 0,0573 |
2 jaar voorafgaand | 0,0113 | 0,0092 - 0,0134 | 0,0536 | 0,0495 - 0,0576 |
1 jaar voorafgaand | 0,0135 | 0,0113 - 0,0157 | 0,0579 | 0,0539 - 0,062 |
Eerste peilmoment met kind | 0,0304 | 0,0272 - 0,0336 | 0,3621 | 0,3531 - 0,3712 |
1 jaar nadien | 0,0444 | 0,0402 - 0,0487 | 0,5246 | 0,5115 - 0,5378 |
2 jaar nadien | 0,0259 | 0,0222 - 0,0295 | 0,2443 | 0,2264 - 0,2622 |
3 jaar nadien | 0,0222 | 0,0183 - 0,026 | 0,2377 | 0,2142 - 0,2612 |
4 of meer jaar nadien | 0,0188 | 0,0161 - 0,0216 | 0,1956 | 0,1734 - 0,2178 |
1) Kans en 95%-betrouwbaarheidsinterval geschat op basis van model 8, zie Tabellenbijlage. |
Mannen (predicted probabilty) | Mannen (marge) (predicted probabilty) | Vrouwen (predicted probabilty) | Vrouwen (marge) (predicted probabilty) | |
---|---|---|---|---|
Geen kinderen binnen 10 jaar | 0,0127 | 0,0111 - 0,0143 | 0,0354 | 0,0327 - 0,0381 |
4 of meer jaar voorafgaand | 0,0106 | 0,0086 - 0,0127 | 0,0286 | 0,0258 - 0,0315 |
3 jaar voorafgaand | 0,0113 | 0,0086 - 0,0141 | 0,0312 | 0,0273 - 0,0352 |
2 jaar voorafgaand | 0,0137 | 0,011 - 0,0164 | 0,0382 | 0,0341 - 0,0422 |
1 jaar voorafgaand | 0,0133 | 0,0107 - 0,0158 | 0,0426 | 0,0385 - 0,0467 |
Eerste peilmoment met kind | 0,0411 | 0,0369 - 0,0454 | 0,1879 | 0,1795 - 0,1962 |
1 jaar nadien | 0,056 | 0,0505 - 0,0614 | 0,2806 | 0,2685 - 0,2927 |
2 jaar nadien | 0,0227 | 0,0189 - 0,0266 | 0,142 | 0,13 - 0,1541 |
3 jaar nadien | 0,0246 | 0,02 - 0,0292 | 0,1537 | 0,1383 - 0,1692 |
4 of meer jaar nadien | 0,019 | 0,0159 - 0,0221 | 0,1269 | 0,1125 - 0,1413 |
1) Kans en 95%-betrouwbaarheidsinterval geschat op basis van model 9, zie Tabellenbijlage. |