7. Conclusies en discussie
Religieuze betrokkenheid
De religieuze betrokkenheid is de afgelopen jaren verder afgenomen. In 2012 behoorde nog 54 procent tot een kerkelijke gezindte of een levensbeschouwelijke groepering en in 2019 nog 46 procent. In de drie jaren die volgden, en die in het teken van de coronapandemie stonden, bleef de daling beperkt tot 43 procent in 2022. Ook de deelname aan een religieuze dienst is een activiteit die steeds zeldzamer wordt. In 2012 ging nog 17 procent minstens een keer per maand naar de kerk, moskee of synagoge. In 2019 was dit 14 procent, en 12 procent in 2022. Sinds 2019 is er vooral bij katholieken een daling in het kerkbezoek opgetreden.
De afname in een periode van drie jaar, met 3 procentpunt bij het behoren tot een geloofsgroep en 2 procentpunt bij de deelname aan een religieuze dienst, past in de langjarige trends. Dit betekent dat er geen duidelijke indicaties zijn dat de religieuze betrokkenheid de afgelopen jaren sterker is gedaald dan voorheen. De coronapandemie heeft dus ook niet tot een sterkere religieuze betrokkenheid geleid. Bij de interpretatie van de resultaten speelt mee dat in de vraagstelling geen specifieke tijdsperiode is opgenomen, zoals vier weken, kwartaal of jaar. Het kan dus zijn dat bij de beantwoording van de vraag de coronaperiode als iets tijdelijks werd ervaren en de situatie daaraan voorafgaande als referentiekader is gehanteerd.
Wel blijkt dat de religieuze betrokkenheid, zowel het behoren tot een geloofsgroep als het regelmatig deelnemen aan een religieuze dienst, vooral is afgenomen onder 55-plussers en de groep met alleen basisonderwijs. Verder treden er verschuivingen op tussen de herkomstgroepen. Sinds 2019 is er een sterkere afname van het aandeel religieuzen bij de Nederlandse herkomstgroep dan bij beide niet-Nederlandse herkomstgroepen. En waar er wel een duidelijke afname geldt voor de deelname aan diensten bij de herkomstgroep van Europese landen, is dat niet het geval voor de herkomstgroep van landen buiten Europa. Trends op basis van gegevens vanaf 2023 zullen meer zicht geven op mogelijke, langdurige, effecten van de pandemie op de religieuze betrokkenheid.
Diensten via media
Gemiddeld volgt 12 procent regelmatig, minstens maandelijks, een dienst via de (sociale) media, zoals via televisie, radio of internet. Dat is in omvang gelijk aan de groep die regelmatig een dienst in een gebedshuis bijwoont. Daardoor neemt de totale groep die het geloof regelmatig praktiseert echter nauwelijks toe. Mensen die een dienst via een mediakanaal volgen, doen dat meestal ook in de gebedshuizen. Van de mensen die zich rekenen tot een kerkelijke gezindte volgt de helft (protestanten en moslims) tot 1 op de 5 (rooms-katholieken) een dienst via de media.
Verschillen in religieuze betrokkenheid tussen bevolkingsgroepen
Vrouwen behoren vaker tot een religieuze groep dan mannen, en volgen ook vaker dan mannen een dienst die via de media uitgezonden wordt. Zowel mensen met hoogstens een vmbo-diploma als mensen met een lager inkomen zijn meer religieus betrokken dan degenen met meer opleiding en inkomen. Naast de oudste leeftijdsgroep behoort ook de jongste groep bovengemiddeld tot een religie, en zij praktiseren ook het geloof vaker met de deelname aan diensten in zowel gebedshuizen als via het media-aanbod. Ook is de burgerlijke staat onderscheidend: gehuwden, weduwnaars en weduwen hebben een sterkere band met religie dan personen die gescheiden zijn en ongehuwden.
Maar het sterkst komt de relatie met de herkomst, het geboorteland van migranten of dat van de ouders, naar voren. Mensen met een buitenlandse herkomst, vooral met een niet-Europese achtergrond, rekenen zich vaker tot een religieuze groep dan de groep met een Nederlandse achtergrond. Maar dat vertaalt zich niet een-op-een in het praktiseren van het geloof. Waar migranten van buiten Europa veel meer aanwezig zijn in gebedshuizen en ook vaker diensten volgen die via de media worden uitgezonden dan de Nederlandse groep, blijft de groep met een Europese achtergrond daarbij achter.
De bevolkingsgroepen onderscheiden zich maar ten dele in de mate waarin ze hun vertrouwen aan de kerken schenken. Zo zijn er geen verschillen tussen mannen en vrouwen, en evenmin tussen opleidings- en inkomensgroepen. Wel geldt dat de jongste en oudste leeftijdsgroep meer vertrouwen etaleren, evenals de twee niet-Nederlandse herkomstgroepen, gehuwden, weduwnaars en weduwen.
De religieuze kaart
De religieuze betrokkenheid verschilt aanzienlijk tussen regionale gebieden. Zo zijn er sterke regionale verschillen in zowel het behoren tot een geloofsgroep als in de deelname aan diensten. En ook zijn er grote regionale verschillen tot welke geloofsgroep de inwoners van de 40 gebieden behoren: katholiek, protestants, moslim of ‘andere gezindte of levensbeschouwing’. De religieuze kaart, die op de periode 2012 tot en met 2021 betrekking heeft, laat nog steeds zien dat katholieken vooral in gebieden in Limburg en Noord-Brabant wonen: in Limburg rekent meer dan 60 procent en in Noord-Brabant meer dan 40 procent zich tot de rooms-katholieke kerk.
Een groot deel daarvan is randkerkelijk, aangezien het praktiseren van het geloof in de kerk in al deze gebieden onder het landelijke gemiddelde van 15 procent ligt. In slechts een gebied, Noord-Overijssel, ligt het aandeel protestanten boven de 40 procent en dat gaat gepaard met ruim 30 procent dat regelmatig een dienst bijwoont. Het aandeel moslims is gemiddeld 5 procent, en varieert van 1 tot 9 procent.
De kaart is een afspiegeling van een periode van tien jaar. Dit is noodzakelijk aangezien het aantal respondenten in het onderzoek op jaarbasis te beperkt is om betrouwbare cijfers te presenteren over de veertig gebieden. In vervolgonderzoek wordt ingegaan op meerdere perioden, waarbij bepaalde gebieden worden samengevoegd, met het oog op het vaststellen van de dynamiek van het religieuze landschap in Nederland. Dan zal tevens aandacht worden gegeven aan de grotere steden, en worden parallellen getrokken met de veranderde samenstelling van de bevolking waaronder de komst van immigranten uit steeds meer landen (Jennisen, Engbersen, Bokhorst en Bovens, 2018), hetgeen in veel grote steden heeft geresulteerd in ‘superdiversiteit’ (Vertovec, 2007).
Het vertrouwen in het instituut kerken
De bevolking heeft relatief weinig vertrouwen in het instituut kerken. Op de 10 personen geven er 3 aan dat ze tamelijk tot veel vertrouwen hebben in kerken. Dit is een laag percentage, vergeleken met andere publieke, private en politieke instituties. Bovendien is de mate van vertrouwen vrijwel niet veranderd vanaf 2012. Op het eerste gezicht is de stabiele trend een positief signaal, immers: de afnemende religieuze betrokkenheid heeft zich blijkbaar niet vertaald in een daling van het vertrouwen in het instituut kerken. Echter, een duidelijke kanttekening die hierbij past is dat niet alleen in de meeste andere instituten – zoals in rechters, politie en het leger – een meerderheid vertrouwen heeft, maar vooral ook dat in nagenoeg alle instituten het vertrouwen in het afgelopen decennium fors is toegenomen (Schmeets en Exel, 2022). En dat is niet gebeurd met de kerken: het wantrouwen is niet verminderd.
Het wantrouwen jegens de kerken is sterk gerelateerd aan religie. Naast de grote groep die niet religieus is, hebben vooral katholieken weinig fiducie in de kerk. Ze staan met een vertrouwensscore van 34 procent lijnrecht tegenover de protestanten waarvan 78 procent de kerken vertrouwt. Mogelijk spelen hierbij ook de schandalen in de katholieke kerk een rol, maar daar is geen duidelijk bewijs voor te geven. Hierbij speelt ook dat de band van katholieken met de kerk beduidend geringer is dan die van protestanten, zoals uit het kerkbezoek blijkt. De helft van de protestanten gaat nog regelmatig naar de kerk, iets minder dan de helft van de moslims gaat naar de moskee en onder katholieken is er weinig kerkbezoek. Naast de geloofsgroep is de deelname aan een religieuze dienst sterk onderscheidend: hoe frequenter naar een dienst in een gebedshuis wordt gegaan, hoe groter het vertrouwen is. Ook het volgen van een dienst via de media gaat samen met meer vertrouwen, maar daarbij is alleen relevant of men dat wel of niet doet.
Rol religie in de samenleving
Tegen al deze achtergronden is een van de prangende vragen of de religieuze betrokkenheid, in de vorm van het behoren tot en het praktiseren van een religie, nog steeds een rol speelt in de samenleving. Zoals in de inleiding vermeld, blijkt uit eerder onderzoek dat de betrokkenheid bij een religie een onderscheidende factor is voor diverse facetten van de leefsituatie. Zo zijn er relaties met de sociale cohesie in de samenleving (de Hart, 2014; Putnam en Campbell, 2012; Schmeets, 2013; 2019; Huijnk, 2018), geefgedrag (Bekkers, Schuyt en Gouwenberg, 2017), orgaandonatie (Schmeets en Peters, 2016) en ervaren geluk (Coumans, 2014).
In een vervolgpublicatie, die eind 2023 zal verschijnen, wordt de rol van religie besproken voor zowel het onderlinge vertrouwen, het vertrouwen in publieke en politieke instituties, alsook aan het deelnemen aan de samenleving. Daarmee wordt, tegen de achtergrond van de tanende religieuze betrokkenheid, de vraag beantwoord of, en zo ja in welke mate, religie een rol speelt in de samenleving.