Auteur: Hans Schmeets, Maartje Tummers
Maatschappelijk onbehagen en pessimisme voor en tijdens de pandemie

2. Maatschappelijk onbehagen

2.1 Trend 2018 en 2021

Om het maatschappelijke onbehagen vast te stellen, is gebruik gemaakt van gegevens die in 2018 en 2021 zijn verzameld. Met zeven stellingen is het onbehagen over de samenleving voor beide jaren bepaald en samengevat in een rapportcijfer van 1 (geen onbehagen) tot en met 10 (heel veel onbehagen). Hieruit blijkt dat het maatschappelijk onbehagen niet is veranderd: 6,4 was de score in 2018 en 6,5 in 2021. Wel is bij de afzonderlijke stellingen een aantal verschuivingen opgetreden, waarbij het onbehagen op sommige punten is gegroeid en op andere is gedaald.

In 2018 was 22 procent van de personen van 15 jaar of ouder het (helemaal) eens met de stelling dat de regering in Nederland een duidelijke visie heeft. In 2021 is dit afgenomen naar 17 procent. Ook bij twee andere stellingen is het onbehagen toegenomen. In 2018 vond 25 procent dat we in Nederland grote problemen steeds beter kunnen oplossen, tegen 21 procent in 2021. Ook het aantal mensen dat van mening is dat er voldoende aandacht is voor mensen die het financieel minder hebben, is afgenomen: in 2018 bedroeg dit aandeel 35 procent en in 2021 30 procent. Daar staat tegenover dat de groep die vindt dat Nederland te veel macht heeft overgedragen aan Europa is gedaald. Waar in 2018 nog bijna de helft van de 15-plussers sceptisch stond tegenover de EU, is dit 39 procent in 2021. Ook de onderschatting van de risico’s van technologische vooruitgang wordt door minder mensen onderschreven: in 2018 vond nog 57 procent dat er risico’s zijn, in 2021 is dit gedaald naar 52 procent. Daarnaast is een lichte afname te zien, van 72 naar 69 procent, bij de opvatting dat Nederland steeds meer een land wordt van ieder voor zich. Geen verandering heeft plaatsgevonden voor wat betreft de opvatting dat mensen in hun onderlinge omgang steeds minder respect voor elkaar hebben. In beide jaren wast ongeveer 70 procent het daarmee eens.

2.1.1 Maatschappelijk onbehagen, 2018 en 2021
itemjaarHelemaal mee eens (% personen van 15 jaar of ouder)Mee eens (% personen van 15 jaar of ouder)Niet mee eens, niet mee oneens (% personen van 15 jaar of ouder)Mee oneens (% personen van 15 jaar of ouder)Helemaal mee oneens (% personen van 15 jaar of ouder)
De regering in Nederland heeft
een duidelijke visie over waar het
met ons land naartoe moet
20211,815,230,136,616,3
De regering in Nederland heeft
een duidelijke visie over waar het
met ons land naartoe moet
20181,420,336,431,310,7
In Nederland kunnen we
grote problemen steeds beter
oplossen
20211,419,936,232,69,8
In Nederland kunnen we
grote problemen steeds beter
oplossen
2018224,24126,86
In ons land is er voldoende
aandacht voor mensen die
het financieel minder hebben
20214,12623,336,210,3
In ons land is er voldoende
aandacht voor mensen die
het financieel minder hebben
20185,229,822,931,610,5
Nederland heeft te veel macht
overgedragen aan Europa
202111,527,427,427,16,6
Nederland heeft te veel macht
overgedragen aan Europa
201814,834,127,219,64,1
De risico s van technologische
vooruitgang worden onderschat
202110,241,925,618,53,7
De risico s van technologische
vooruitgang worden onderschat
201811,345,724,215,63,1
In ons land gaan de mensen met
steeds minder respect met elkaar
om
202119,352,617,49,21,5
In ons land gaan de mensen met
steeds minder respect met elkaar
om
201817,852,81810,11,3
Het wordt in Nederland steeds
meer ieder voor zich
202116,452,719,410,41,1
Het wordt in Nederland steeds
meer ieder voor zich
201816,854,817,79,80,9

Alhoewel er op basis van de jaarcijfers van 2018 en 2021 geen aanwijzingen zijn dat het maatschappelijk onbehagen in de vorm van een samenvattend cijfer is veranderd, hebben op onderdelen wel verschuivingen plaatsgevonden. Zo is er minder terughoudendheid tegenover de macht van Europa en minder huiver voor de risico’s van technologische vooruitgang. Daar staat tegenover dat er minder geloof is dat het Nederland de goede kant op gaat, de regering het goed doet en een duidelijke visie heeft en dat de zorg voor financieel kwetsbaren voldoende is.

2.2 Kwartaalcijfers

De ontwikkelingen die in paragraaf 2.1 zijn beschreven sporen met cijfers over het vertrouwen: in 2021 is het vertrouwen in politici en de Tweede Kamer fors gedaald, terwijl het vertrouwen in de Europese Unie is toegenomen (Schmeets en Exel, 2022). De verschuivingen in het politieke vertrouwen, in politici en in de Tweede Kamer, vonden in 2021 geleidelijk plaats. In het eerst kwartaal van 2021 begon het vertrouwen af te nemen. Eind 2021 (vierde kwartaal) was dit zelfs lager dan voor de pandemie. Dit roept de vraag op of dergelijke verschuivingen tussen de kwartalen ook bij het maatschappelijk onbehagen zijn te zien.

In 2018 was het onbehagen vrijwel stabiel. Met uitzondering van de lichte toename in het vierde kwartaal traden nauwelijks fluctuaties op. In 2021 vonden iets meer veranderingen plaats. In het eerste en tweede kwartaal bedroeg het onbehagen 6,4. In het derde kwartaal nam dit licht toe tot 6,5 waarna het verder opliep naar 6,7 in het vierde kwartaal. Daarmee waren binnen 2018 en 2021 vergelijkbare trends te zien, met weinig veranderingen tot het vierde kwartaal. De stijging in het vierde kwartaal was in 2021 sterker dan in 2018 en is vooral te zien bij de beide stellingen over de visie van de regering en in welke mate grote problemen opgelost kunnen worden.

2.2.1 Maatschappelijk onbehagen per kwartaal, 2018 en 2021
JarenKwartalenData (Schaalscore)
20181e kwartaal6,4
20182e kwartaal6,4
20183e kwartaal6,4
20184e kwartaal6,5
2018
20211e kwartaal6,4
20212e kwartaal6,4
20213e kwartaal6,5
20214e kwartaal6,7

2.3 Onbehagen bij bevolkingsgroepen

Zoals eerder geconstateerd vonden tussen 2018 en 2021 veranderingen plaats bij de zeven onderliggende stellingen van het maatschappelijk onbehagen. Deze verschuivingen vonden plaats in beide richtingen: minder huiver over de macht van Europa en over de risico’s van nieuwe technologieën, meer bezorgdheid over de algemene ontwikkeling, dat de regering een duidelijke visie heeft en dat de financieel kwetsbare burgers afdoende worden beschermd. In deze paragraaf staat centraal of de mening over de zeven stellingen van onbehagen verschilt voor verschillende bevolkingsgroepen. Hierbij wordt gekeken naar geslacht, leeftijd, opleiding en inkomen.

Geslacht en leeftijd

Vrouwen hebben in beide jaren op sommige punten een andere mening dan mannen (bijlage, tabel 1). Zo zijn mannen in 2021 iets vaker dan vrouwen van mening dat Nederland grote problemen kan oplossen en de aandacht voor mensen die het financieel minder hebben voldoende is. Daartegenover staat dat mannen vaker dan vrouwen vinden dat Nederland te veel macht heeft overgedragen aan Europa. Per saldo onderscheiden mannen en vrouwen zich niet in het onbehagen.

Veelal tonen jongeren op veel stellingen minder onbehagen dan met name 75-plussers. Een voorbeeld daarvan zijn de normen en waarden. In beide jaren geeft minder dan 60 procent van de 15- tot 25-jarigen aan dat mensen met steeds minder respect met elkaar omgaan; dat loopt op tot zo’n 80 procent bij de 75-plussers. Een daarmee vergelijkbaar patroon is te zien bij de mening dat Nederland steeds meer een land wordt van ieder voor zich. Nog sterker verschillen de leeftijdsgroepen in de mening dat Nederland te veel macht heeft overgedragen aan Europa. In 2021 vond 22 procent van de jongste groep dit, waarna dat geleidelijk oploopt tot 50 procent bij de 75-plussers. In 2018 nam dit, naarmate de leeftijdsgroep ouder was, toe van 30 naar 63 procent. Dat technologie risico’s met zich meebrengt, wordt vooral onderschreven door 65-plussers. Echter niet altijd zijn het de ouderen die relatief veel onbehagen etaleren. Zo was in 2018 ruim 25 procent van de 75-plussers van mening dat de regering een duidelijke visie heeft, terwijl dat bij de andere leeftijdsgroepen rond de 20 procent ligt. In 2021 vond, naast de 75-plussers, ook de jongste groep relatief vaak dat de regering een visie heeft. Ook bij de meningen over of Nederland in staat is om grote problemen op te lossen en te zorgen voor de financieel kwetsbare groepen nemen ouderen, en vooral 75-plussers, een aparte positie in. Ondersteuning voor deze twee stellingen nemen met het vorderen van de leeftijd af, waarna dit vooral onder 75-plussers weer toeneemt. Het samenvattende cijfer over het onbehagen laat in beide jaren een vergelijkbare relatie met leeftijd zien. De leeftijdsgroep van 15 tot 25 jaar ervaarde het minste onbehagen. Daarna loopt dit fors op onder 25- tot 35-jarigen, om vervolgens geleidelijk toe te nemen naarmate men ouder is. 75-plussers komen op hetzelfde niveau uit als 55- tot 65-jarigen.

Opleiding en inkomen

In beide jaren nam het onbehagen af naarmate het opleidingsniveau hoger is. Dat komt bijvoorbeeld duidelijk tot uitdrukking bij het overdragen van macht aan Europa. Waar in 2018 en 2021 respectievelijk 65 en 57 procent van de laagst opgeleiden huiverig is ten aanzien van Europa, is dit 22 en 15 procent bij de universitair geschoolden. Een daarmee vergelijkbaar patroon, maar met beduidend kleinere verschillen tussen de opleidingsgroepen, is te zien bij de nadelige gevolgen van de technologische vooruitgang en het respect in de onderlinge omgang. Vanaf de groep met een afgeronde vmbo-opleiding is dit het geval bij de mening dat Nederland steeds meer een land van ieder voor zich wordt.

Bij andere stellingen ziet de relatie met opleiding er anders uit, waarbij bovendien verschillende verschuivingen optreden tussen 2018 en 2021. Zo is naarmate de opleiding hoger is minder steun voor de stellingen dat de regering een duidelijke visie heeft, dat het in Nederland de goede kant opgaat en dat wordt gezorgd voor burgers die financieel kwetsbaar zijn. Bij de laagst opgeleiden is geen afname te zien. Het beeld is daardoor veranderd: naarmate men hoger opgeleid is, is men vaker van mening dat de regering geen duidelijke visie heeft en dat het met Nederland de verkeerde kant opgaat. Mede daardoor is bij de samenvattende score een toename van het onbehagen af te lezen bij de hoger opgeleiden, terwijl bij de laagst opgeleiden het onbehagen iets afneemt. Dit betekent ook dat de verschillen tussen de opleidingsgroepen in 2021 ten opzichte van 2018 zijn afgenomen.

Daarnaast is het inkomen van het huishouden relevant voor de mate van onbehagen. De ontwikkelingen verschillen wat de zeven stellingen betreft. Zo zeggen vooral mensen die het minst te besteden hebben dat de regering een duidelijke visie heeft, grote problemen zijn op te lossen en, samen met de hoogste inkomensgroep, dat gezorgd wordt voor burgers die het financieel minder hebben. Tegelijkertijd neemt ook de huiver voor zowel de macht van Europa als de voortschrijdende technologie af naarmate het inkomen hoger is. 

Verder valt op dat verschuivingen plaats hebben gevonden in de relatie met inkomen tussen 2018 en 2021. Zo is het onbehagen over de manier waarop we met elkaar omgaan en de ieder-voor-zich- mentaliteit in 2021 iets afgenomen bij de lagere inkomens en toegenomen onder de groep die het meest te besteden heeft. Dit heeft tot gevolg dat de verschillen tussen de inkomensgroepen op dit gebied in de loop van 2021 zijn afgenomen. Dat is ook terug te zien in de samenvattende score voor onbehagen: het onbehagen neemt alleen toe bij de hoogste inkomens, waardoor de discrepanties in het onbehagen tussen de inkomensgroepen kleiner zijn geworden.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat kenmerken van de bevolking aan elkaar zijn gerelateerd. Zo zijn bijvoorbeeld de oudste leeftijdsgroepen vaker lager opgeleid en hebben hoger opgeleiden doorgaans een hoger inkomen. Indien hiermee rekening wordt gehouden, dan verandert de samenhang tussen bevolkingskenmerken en het onbehagen echter nauwelijks. Dit beeld komt in grote lijnen overeen met dat van 2018.