7. Conclusies
Omdat niet alle cijfers beschikbaar waren voor 2020, zijn de conclusies verdeeld in een stuk met de beschikbare cijfers tot en met 2020, en in stuk met de cijfers tot en met 2019. Daarnaast is 2020 een apart jaar vanwege de uitgaven om de coronapandemie te bestrijden.
2000-2020: veranderingen in de uitgaven aan zorg en welzijn en hun financiering
De uitgaven aan zorg en welzijn als percentage van het bbp zijn toegenomen van 10 procent in 2000 tot 14,5 procent in 2020. Die groei is onder andere te verklaren door hogere uitgaven om wachtlijsten te bestrijden (jaren 2000–2003), lagere bbp-groei vanwege de financiële crisis (jaren 2008–2009), en de coronapandemie (2020). Daarnaast spelen natuurlijk ook andere ontwikkelingen zoals vergrijzing een grote rol.
De wijzigingen in de financiering van de uitgaven aan zorg en welzijn hebben vooral in andere jaren plaatsgevonden. Te noemen zijn de invoering in 2006 van de zorgverzekering en de decentralisatie van veel soorten zorg naar de gemeenten in 2015, die gepaard ging met een wijziging van premiegefinancierde zorg naar zorg die betaald werd uit belastingen.
Binnen de uitgaven aan zorg en welzijn is het grootste deel bestemd voor de uitgaven aan aanbieders van medisch-specialistische zorg als ziekenhuizen en klinieken. Dat aandeel is gestegen van bijna 24 procent in 2000 tot bijna 27 procent in 2020. Ook het aandeel van de aanbieders van verpleging en verzorging is gestegen. Aan de andere kant is het gezamenlijke aandeel van ondersteunende diensten, preventie en genees- en hulpmiddelen gedaald.
Overheid en verplichte verzekeringen zijn in 2020 verantwoordelijk voor 85 procent van de uitgaven aan zorg en welzijn. In 2000 was dat nog 72 procent. Dat percentage is in 2020 als volgt verdeeld: 23 procent is voor de directe uitgaven door de overheid, bijna 42 procent voor de zorgverzekering en 20 procent voor de zorg volgens de Wet langdurige zorg. Aanvullende (vrijwillige) verzekeringen hadden een aandeel van 4 procent. In 2000 lagen de verhoudingen anders, met een aandeel voor het ziekenfonds van 28 procent en voor vrijwillige (particuliere) verzekeringen van bijna 14 procent. Ten slotte betalen ook huishoudens direct aan zorg en welzijn aanbieders (ruim 9 procent in 2020) en bedrijven en buitenland (2 procent).
2000-2019: veranderingen in de bijdragen aan de financiering
De zorgverzekering, de Wet langdurige zorg en zijn voorganger de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zijn vooral premiegefinancierd. Dat betekent niet dat àlle uitgaven door premiebetalingen gedekt worden. Zo wordt in 2019 de zorgverzekering voor bijna 20 procent gefinancierd door de overheid (voor de kinderen in de zorgverzekering, zorgtoeslag) en de Wlz voor 27 procent.
Uiteindelijk droeg in 2000 de overheid voor 23 procent bij aan de financiering van zorg en welzijn, en in 2019 voor 34 procent. Werkgevers (inclusief overheid als werkgever) namen 17 procent voor hun rekening. Indien rekening wordt gehouden met de werkgeversbijdrage voor de kinderopvangtoeslag zijn de verhoudingen in 2019 ruim 32 procent voor de overheid en 18 procent voor de werkgevers. Het grootste deel (49 procent) betalen de huishoudens. In 2000 was dat nog 59 procent.
Binnen het aandeel van de financiering van zorg en welzijn dat huishoudens dragen is overigens wel het zwaartepunt verschoven van inkomensafhankelijke premies naar nominale premies voor de zorgverzekering en voor aanvullende verzekeringen. Het aandeel eigen betalingen aan aanbieders van zorg en welzijn is eveneens toegenomen. Daarbinnen is in de afgelopen twintig jaar het aandeel voor eigen risico en eigen bijdragen groter geworden.
2019: Vergelijking met andere landen
In vergelijking met België en Duitsland geeft Nederland in 2019 met 10,2 procent van het bbp minder uit aan gezondheidszorg. Het is wel meer dan Denemarken en Finland. Tenslotte is in Nederland is het aandeel eigen betalingen aan zorgverleners in de uitgaven aan gezondheidszorg volgens de internationale definitie met 10,6 procent in 2019 laag in vergelijking met andere landen.