4. Resultaten
In deze paragraaf wordt allereerst ingegaan op de opkomst van de Tweede Kamerverkiezingen en de gemeenteraadsverkiezingen afzonderlijk. Hierna wordt het verschil in opkomst tussen beide verkiezingen besproken. De resultaten van de analyse voor beide verkiezingen afzonderlijk zijn nodig om het verschil in opkomst tussen beide verkiezingen te kunnen begrijpen.
4.1 Opkomst bij gemeenteraads- of Tweede Kamerverkiezingen
De meeste buurten hebben bij de Tweede Kamerverkiezingen een opkomst tussen de 80 en 90 procent. Bij de gemeenteraadsverkiezingen ligt de opkomst grotendeels tussen de 50 en 60 procent.
Opkomst | Tweede Kamer (% buurten) | Gemeenteraad (% buurten) |
---|---|---|
90 of hoger | 16,9 | 0,6 |
80 tot 90 | 41,3 | 1,4 |
70 tot 80 | 24,8 | 7,8 |
60 tot 70 | 11,7 | 22,5 |
50 tot 60 | 4,1 | 31,7 |
40 tot 50 | 1 | 23,7 |
30 tot 40 | 0,2 | 9,9 |
20 tot 30 | 0 | 2,1 |
10 tot 20 | 0 | 0,2 |
lager dan 10 | 0 | 0 |
Bron: CBS, Kiesraad. | ||
1)Tweede Kamerverkiezingen van 2017 en gemeenteraadsverkiezingen van 2018. |
Buurten met relatief veel laagopgeleiden of veel personen met een laag inkomen hebben gemiddeld genomen een veel lagere opkomst voor zowel gemeenteraads- als Tweede Kamerverkiezingen. Ook valt te zien dat een buurt die valt in een heringedeelde gemeente gemiddeld genomen een veel lagere opkomst heeft tijdens gemeenteraadsverkiezingen. De opkomst tijdens de Tweede Kamerverkiezingen verschilt nauwelijks voor buurten die behoren tot een gemeente die is heringedeeld en buurten waarbij dat niet het geval is.
4.2 Multilevel regressieanalyses voor een enkele verkiezing
Bovenstaande figuren laten zien hoe buurten kunnen verschillen in opkomst. Om te controleren of deze verbanden (ook gezamenlijk) tussen opkomst en bijvoorbeeld inkomen, opleidingsniveau of het voorkomen van herindelingen standhouden dan wel veranderen, wordt gebruik gemaakt van de multilevel regressieanalyse.
Zowel voor de Tweede Kamerverkiezingen (model 1) als gemeenteraadsverkiezingen (model 2) is te zien dat een hoger percentage hoger opgeleiden in de buurt samengaat met een hogere opkomst, terwijl een hoger percentage lager opgeleiden in de buurt samengaat met een lagere opkomst bij beide verkiezingen. Daarnaast valt op dat het effect op de opkomst van een hoger aandeel 15- tot 25-jarigen of 65-plussers in een buurt tijdens de landelijke verkiezingen heel gering is. Uitsluitend voor de gemeenteraadsverkiezingen valt juist op dat een groter percentage 15- tot 25-jarigen of 65-plussers in buurt voor een hogere opkomst zorgt. Dat een groter percentage jongeren in een buurt zorgt voor een hogere opkomst tijdens de gemeenteraadsverkiezingen, lijkt tegen de verwachting in. Het zou kunnen komen doordat wijken met relatief veel jongeren vaak buurten zijn met veel (hoogopgeleide) studenten. Tenslotte is te zien dat de opkomst lager is in buurten met waar veel stemgerechtigden wonen met een laag inkomen.
Opmerkelijk genoeg gaat een hoger percentage lokale partijen gepaard met een lagere opkomst voor de gemeenteraadsverkiezingen. Daarnaast verlaagt één extra partij (al dan een niet lokale partij) op de kieslijst de opkomst van de gemeenteraadsverkiezingen met 0,57 procentpunt. Ook valt te zien dat een hoge bevolkingsdichtheid een negatief effect heeft op opkomst. Tenslotte valt op dat herindelingsverkiezingen, ten opzichte van normale gemeenteraadsverkiezingen, voor een significant lagere opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen zorgen. Gemiddeld genomen hebben herindelingsverkiezingen een 8,5 procentpunt lagere opkomst.
4.2.1 Verschil in opkomst tussen nationale en gemeenteraadsverkiezingen.
Nu duidelijk is hoe de opkomst bij een enkele verkiezing verklaard kan worden, kan er ingegaan worden op het verschil in opkomst tussen beide verkiezingen. In de meeste buurten is de opkomst 20 tot 30 procentpunt lager bij de gemeenteraadsverkiezingen dan bij de Tweede Kamerverkiezingen.
Verschil in opkomst | % buurten (% buurten) |
---|---|
50 of hoger | 1,3 |
45 tot 50 | 1,6 |
40 tot 45 | 3,6 |
35 tot 40 | 8,3 |
30 tot 35 | 15,6 |
25 tot 30 | 25,3 |
20 tot 25 | 24,7 |
15 tot 20 | 12,6 |
10 tot 15 | 4,1 |
lager dan 10 | 2,8 |
Bron: CBS, Kiesraad. 1)N = 3 030. |
4.2.2 Multilevel regressieanalyses voor het verschil
Om te beoordelen welke factoren zorgen voor een verschil in opkomst tussen de gemeenteraadsverkiezingen en Tweede Kamerverkiezingen, wordt er gekeken naar model 5. In deze paragraaf wordt er alleen beschreven wat er in het model te zien is; uitleg waarom er wel of geen effect wordt ondervonden volgt in de conclusie. Allereerst valt op dat een hoger percentage hoger opgeleiden in een buurt zorgt voor een kleiner verschil in opkomst tussen de gemeenteraads- en landelijke verkiezingen. Het percentage lager opgeleiden heeft geen effect op het verschil. Het verschil in opkomst is kleiner als er een groter percentage 65-plussers in een buurt woont, terwijl een groter percentage jongeren geen effect heeft op het verschil. Tenslotte is te zien dat een hoger percentage lage inkomens zorgt voor een iets groter verschil.
Daarnaast wordt duidelijk dat de deelname van PVV, FvD en Leefbaar Rotterdam aan de gemeenteraadsverkiezingen geen invloed heeft op het verschil in opkomst. Hetzelfde geldt voor de deelname van lokale partijen. Hoewel het soort partij dus geen invloed lijkt te hebben, heeft het aantal partijen wel een effect. Hoe meer partijen er mee doen tijdens de gemeenteraadsverkiezingen, hoe groter het verschil in opkomst. Een groter aantal inwoners zorgt voor een kleiner verschil in opkomst tussen de verkiezingen, terwijl een hogere bevolkingsdichtheid juist zorgt voor een groter verschil. Het verband tussen herindelingen en het verschil in opkomst houdt ook stand als deze wordt getest in model 5.
4.3 Het effect van stembureaus op opkomst
Gemiddeld genomen heeft elke buurt net iets minder dan twee stembureaus. In dataset zijn er ongeveer 70 buurten die één extra stembureau hadden bij de gemeenteraadsverkiezingen ten opzichte van de Tweede Kamerverkiezingen en 34 buurten die één stembureau minder hadden bij de gemeenteraadsverkiezingen. Verwacht wordt dat meer stembureaus in een buurt een positief effect op de opkomst zullen hebben (Van Oostaaijen, Eskamp, Dols en Van Zuydam, 2016). Dit is echter niet direct terug te zien in model 2 en 5. Om het effect van de toevoeging van een extra stembureau goed te testen, is het van belang dat het aantal kiesgerechtigden ongeveer gelijk blijft. De toevoeging van extra kiesgerechtigden aan een extra stembureau mag dus niet de reden zijn dat het opkomstcijfer wijzigt.
Het aantal kiesgerechtigden bij twee verschillende verkiezingen is nooit helemaal gelijk, omdat er personen verhuizen, overlijden of 18 jaar oud worden. Daarnaast zit er een verschil in de kieswet tussen landelijke en gemeenteraadsverkiezingen, waardoor het aantal kiesgerechtigden eveneens verschilt: om te mogen stemmen voor de landelijke verkiezingen moet men de Nederlandse nationaliteit hebben, terwijl men voor de gemeenteraadsverkiezingen vijf jaar in Nederland moet wonen (artikel 4 van de Nederlandse Grondwet).
In model 6 en 7 zijn alleen buurten meegenomen die voor 80 procent overeenkomen qua aantal kiesgerechtigden. Een extra stembureau tijdens de gemeenteraadsverkiezingen ten opzichte van de Tweede Kamerverkiezingen zorgt voor een hogere opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen (model 6). Toevoeging van een stembureau zorgt niet voor een kleiner verschil in opkomst (model 7).