5 Conclusie en discussie
Trends in de periode 2012–2019 tonen aan dat de drie grote herkomstgroepen – mensen met een Nederlandse, westerse en niet-westerse achtergrond – in scores op vertrouwen naar elkaar toe groeien. Ook worden de verschillen in vertrouwensscores kleiner tussen de eerste generatie, de tweede generatie en de groep met een Nederlandse achtergrond. Dit betekent dat op dit punt de integratie, en daarmee ook de sociale cohesie, verbetert.Toch zijn er ook indicaties dat het niet in alle opzichten met de sociale cohesie de goede kant opgaat. Zo is het burencontact sinds 2012 afgenomen (CBS, StatLine, 2019b; Coumans en Schmeets, 2019) en is het aantal daklozen in de afgelopen tien jaar verdubbeld tot bijna 40 duizend (CBS, StatLine, 2020c; Coumans, Arts en Schmeets, 2019).
Om meer zicht te krijgen op de relatie tussen vertrouwen en migratieachtergrond zijn 18 herkomstgroepen met elkaar vergeleken die in de periode 2012-2019 aan het onderzoek hebben meegedaan. Wat vooral naar voren komt is dat deze gedetailleerde indeling grote verschillen laat zien in zowel het sociale vertrouwen als het vertrouwen in instituties in het private en publieke domein. Het zijn vooral de traditionele herkomstgroepen die in vertrouwen achterblijven. Zo heeft rond 40 procent van de mensen met een Turkse, Marokkaanse en Surinaams/Antilliaanse achtergrond vertrouwen in de medemens. Dit loopt tot bijna het dubbele op bij de groep met een Scandinavische achtergrond. Maar ook in ambtenaren, de media, de Tweede Kamer, de Europese Unie en de kerken hebben de migranten uit de traditionele herkomstlanden vaak een benedengemiddeld vertrouwen. Daartegenover staan mensen met een Aziatische en Arabische achtergrond die zich op veel terreinen onderscheiden door een hoger vertrouwen in instituties.
Door de relatieve afname van het aandeel migranten uit de traditionele landen ten faveure van andere migrantengroepen met een hoger vertrouwen neemt het gemiddelde vertrouwen van de migranten toe. Mogelijk speelt hier ook het migratiemotief een rol. Migranten komen om verschillende redenen naar Nederland, zoals voor werk, om te studeren, voor gezinshereniging en om asiel te krijgen. En de beweegredenen verschillen tussen de migrantengroepen. Een vergelijking van de migranten die tussen 1999 en 2010 naar Nederland zijn gekomen leert dat een grote meerderheid van de groepen met een Marokkaanse en Turkse achtergrond gezinsmigratie als motief hebben (Schmeets, 2017). Relatief veel migranten uit Angelsaksische en Mediterrane landen zijn vanwege arbeid gekomen. Uit Arabische landen, Sub-Sahara-Afrika en Centraal-Azië komen vooral asielmigranten, uit Oost-Azië juist voor studie. Nader onderzoek zal verdere inzichten opleveren over de relaties tussen vertrouwen, herkomst en migratiemotief, en welke gevolgen dit heeft voor de integratie.
Aangezien Nederland in vergelijking met andere landen hoogt scoort in zowel het vertrouwen in de medemens als in instituties, is te verwachten dat migranten ook een lager sociaal en institutioneel vertrouwen zouden hebben. Dat wordt weliswaar bevestigd voor het vertrouwen in de medemens, maar spoort niet met het hogere vertrouwen in publieke en private instituties.
Kwartaalcijfers leren dat het vertrouwen in zowel de medemens, als in publieke en private instituties niet sterk fluctueert. Plotseling optredende maatschappelijke gebeurtenissen lijken dus niet gepaard te gaan met drastische verschuivingen in het vertrouwen. In 2020 zijn nog meer recente cijfers over vertrouwen verzameld. Voorlopige resultaten op basis van het eerste half jaar laten zien dat het vertrouwen in de medemens stabiel is gebleven, terwijl het vertrouwen in de Tweede Kamer in het tweede kwartaal fors is toegenomen (CBS, 2020e). Wellicht gaat de pandemie gepaard met een stijging van het vertrouwen in de politiek. De tijd zal moeten leren of dit een tijdelijk of blijvend effect is.