Vertrouwen van migranten in medemens en instituties

3. Migratieachtergrond

In deze paragraaf wordt onderzocht in welke mate diverse groepen met een migratieachtergrond zich in vertrouwen onderscheiden van de groep zonder migratieachtergrond. Eerst worden de westerse en niet-westerse migranten met elkaar vergeleken, daarna de eerste en tweede generatie.

Inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate de verschillen in sociaal en institutioneel vertrouwen tussen deze groepen in de periode 2012–2019 toe- of afnemen. Vervolgens worden op basis van de combinatie westers/niet-westers en generatie de vertrouwenscijfers op basis van de gehele periode 2012–2019 naast elkaar gezet. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de samenstelling van deze groepen. Zo is bijvoorbeeld de tweede generatie gemiddeld jonger en hoger opgeleid dan de eerste generatie. Vooral de laagopgeleiden bevinden zich onderaan op de vertrouwensladders. Dat geldt met name voor het onderlinge vertrouwen. De score daarop van de laagst opgeleiden in de periode 2012–2019 is 4,4 en dit loopt op tot 8,0 bij de hoogstopgeleiden. De verschillen zijn minder groot bij het vertrouwen in instituties van het publieke domein. Dit vertrouwen varieert van 5,1 (laagst opgeleiden) tot 6,1 (hoogst opgeleiden). Bij het private domein is de relatie met opleiding omgekeerd: de laagst opgeleiden hebben het meeste vertrouwen in banken en grote bedrijven (4,9), de hoogst opgeleiden het minste (4,6). Ook leeftijd doet ertoe. Het meeste vertrouwen in de medemens hebben de 25- tot 35-jarigen (6,5), waarna het afneemt naar 5,2 bij de 65-plussers. Het vertrouwen in zowel het publieke als het private domein is het hoogste bij de jongste leeftijdsgroep, respectievelijk 5,9 en 5,7. Dat vertrouwen neemt af tot 5,4 en 4,8 bij de 65-plussers. Vrouwen hebben minder vertrouwen in de medemens dan mannen, maar iets meer vertrouwen in de instituties.

3.1 Westers en niet-westers

De migratieachtergrond is sterk onderscheidend bij het vertrouwen in de medemens. Van de mensen met een Nederlandse achtergrond heeft 65 procent in 2019 fiducie in anderen. Bij de westerse migranten is dat beperkt tot 57 procent en bij de niet-westerse migranten tot 47 procent. Duidelijk is ook dat de groep met een niet-westerse achtergrond bezig is met een inhaalslag. Ten opzichte van 2012 is het vertrouwen bij deze groep toegenomen met bijna 10 procentpunt, terwijl de groei bij de westerse en Nederlandse groep beperkt blijft tot zo’n 3 procentpunt (grafiek 3.1).
De discrepanties in het sociaal vertrouwen tussen de drie groepen veranderen nauwelijks indien rekening wordt gehouden met de man/vrouw-verhouding, leeftijd en opleiding.

3.1. Vertrouwen in medemens, achtergrond (15 jaar of ouder)
 Nederlands (gemiddelde score)Niet-westers (gemiddelde score)Westers (gemiddelde score)
20126,133,785,47
20136,113,895,52
20145,984,535,63
20156,204,345,78
20166,214,385,94
20176,554,395,61
20186,444,565,88
20196,474,725,71


Ook bij het vertrouwen in instituties verschillen de drie groepen. Degenen met een niet-westerse achtergrond hebben fors minder vertrouwen in de politie, en juist meer vertrouwen in banken, grote bedrijven, ambtenaren, kerken, de Tweede Kamer en de Europese Unie. Maar de verschillen in institutioneel vertrouwen tussen de drie herkomstgroepen worden wel kleiner gedurende de periode 2012–2019. De groei bij de groep met een Nederlandse en westerse achtergrond is substantieel groter dan de groei bij de groep met een niet-westerse achtergrond. Uitzonderingen zijn het vertrouwen in banken en de Europese Unie waar de verschillen redelijk stabiel blijven, en het vertrouwen in de politie waar de afstand tussen de niet-westerse groep en de twee andere groepen groter wordt. Uit de samenvattende score van het publieke vertrouwen blijkt dat de drie herkomstgroepen in 2019 niet meer verschillen (figuur 3.2). Wel is er een duidelijk verschil bij het vertrouwen in het private domein: de niet-westerse migranten scoren hoger dan de groepen met een westerse en Nederlandse achtergrond (figuur 3.3).

3.2. Vertrouwen in publieke instituties, achtergrond (15 jaar of ouder)
JaarNederlands (gemiddelde score)Niet-westers (gemiddelde score)Westers (gemiddelde score)
20125,275,525,25
20135,205,335,19
20145,235,485,33
20155,275,405,27
20165,325,465,39
20175,505,605,45
20185,535,675,49
20195,545,645,57

3.3. Vertrouwen in private instituties, achtergrond (15 jaar of ouder)
JaarNederlands (gemiddelde score)Niet-westers (gemiddelde score)Westers (gemiddelde score)
20124,945,384,86
20134,705,064,50
20144,695,424,58
20154,615,294,52
20164,585,334,52
20174,775,304,69
20184,835,474,64
20194,735,244,65


3.2 Eerste en tweede generatie

Een andere detaillering is die tussen de eerste en tweede generatie migranten. Eerste generatie migranten hebben beduidend minder vertrouwen in de medemens dan de tweede generatie en de groep met een Nederlandse achtergrond. Anderzijds heeft de eerste generatie meer vertrouwen in zowel publieke als private instituties dan de tweede generatie, die zich vrijwel niet onderscheidt van de groep met een Nederlandse achtergrond. Er is geen generatieverschil bij het vertrouwen in rechters, politie, leger en grote bedrijven. De correctie voor de verschillen in de samenstelling naar geslacht, leeftijd en opleiding doet weinig 2).

In de periode 2012–2019 treden ook verschuivingen op in de scores op vertrouwen tussen de drie groepen. De groei van het sociale vertrouwen is bij de eerste generatie fors groter dan bij de tweede generatie en de mensen met een Nederlandse achtergrond. De eerste generatie verschilt inmiddels zelfs niet meer in het sociaal vertrouwen van de tweede generatie. De eerste generatie heeft in 2012 meer vertrouwen in instituties van het publieke domein dan de twee andere groepen. In 2019 is dit verschil er niet meer. Bij het vertrouwen in het private domein was er in 2012 geen verschil tussen de drie groepen. Dit vertrouwen in banken en grote bedrijven is in 2019 iets hoger bij de eerste generatie dan bij de groep met een Nederlandse achtergrond.

3.4. Vertrouwen in medemens, generatie (15 jaar of ouder)
JaarNederlands (gemiddelde score)Eerste generatie (gemiddelde score)Tweede generatie (gemiddelde score)
20126,134,314,96
20136,113,865,53
20145,984,565,58
20156,204,465,62
20166,214,915,37
20176,554,645,32
20186,445,045,34
20196,475,135,24

3.5. Vertrouwen in publieke instituties, generatie (15 jaar of ouder)
JaarNederlands (gemiddelde score)Eerste generatie (gemiddelde score)Tweede generatie (gemiddelde score)
20125,275,475,29
20135,205,315,21
20145,235,515,31
20155,275,465,20
20165,325,615,23
20175,505,675,36
20185,535,725,44
20195,545,635,58

3.6. Vertrouwen in private instituties, generatie (15 jaar of ouder)
JaarNederlands (gemiddelde score)Eerste generatie (gemiddelde score)Tweede generatie (gemiddelde score)
20124,945,135,13
20134,704,864,71
20144,695,134,91
20154,615,114,71
20164,585,104,78
20174,775,204,79
20184,835,125,02
20194,735,024,89


3.3 Eerste en tweede generatie westers en niet-westers

Sociaal vertrouwen

Voor de hele periode 2012–2019 is een verdere detaillering gemaakt in de vertrouwensscores van de westerse en niet-westerse migranten en voor zowel de eerste als de tweede generatie. Tabel 3.7 leert dat bij de niet-westerse migranten het vertrouwen in de medemens bij de eerste en de tweede generatie, met respectievelijk 42 procent en 45 procent, weinig verschilt. Bovendien verdwijnen deze verschillen na correctie voor geslacht, leeftijd en opleiding. Bij de westerse groep is het generatieverschil – 53 procent en 60 procent – iets groter. Dat blijft zo na correctie.

Tabel 3.7 Vertrouwen in medemens en instituties, 2012-2019
Nederlands Niet- westersNiet- westersWesters Westers Totaal
1e generatie2e generatie1e generatie2e generatie
Medemens%62,642,344,952,759,960,0
Rechters%70,870,971,767,870,670,7
Politie%72,065,461,269,169,870,8
Leger%63,963,762,858,460,963,5
Ambtenaren%37,152,150,839,034,738,6
Pers%39,344,550,738,136,139,9
Kerken%42,553,552,446,543,343,8
Tweede Kamer%32,336,224,835,134,232,4
Europese Unie%28,747,735,928,422,729,8
Banken%36,542,838,739,835,237,1
Grote bedrijven%38,047,147,846,240,039,5
Publieke institutiesgemiddelde score (schaal 1-10)5,365,635,345,435,335,38
Private institutiesgemiddelde score (schaal 1-10)4,735,315,324,724,554,79

Institutioneel vertrouwen: niet-westers

Bij het institutionele vertrouwen is generatie soms wel en soms niet onderscheidend. Zo is er bij de niet-westerse groep nauwelijks een generatieverschil bij het vertrouwen in rechters, leger, banken, ambtenaren en de Europese Unie. Iets meer vertrouwen heeft de eerste generatie met een niet-westerse achtergrond in de politie en Tweede Kamer, en fors meer in de media en de kerken. Daar tegenover staat alleen dat de tweede generatie iets meer vertrouwen heeft in grote bedrijven. De samenvattende score bevestigt dit beeld: het vertrouwen in het publieke domein is groter onder de niet-westerse eerste generatie dan onder de tweede generatie. Bij het private domein is er geen generatieverschil. Na de correctie voor geslacht, leeftijd en opleiding neemt het vertrouwen in zowel het publieke als het private domein bij de tweede generatie af en onderscheidt de eerste generatie zich ook door meer vertrouwen in het private domein ten opzichte van de tweede generatie.

Institutioneel vertrouwen: westers

Bij de groep met een westerse achtergrond zijn de verschillen in het institutionele vertrouwen tussen de eerste en tweede generatie minder geprononceerd. Het vertrouwen in het private domein – in banken en grote bedrijven – is iets groter bij de eerste generatie. Het vertrouwen in publieke instituten levert een divers beeld op. Zo heeft de eerste generatie iets meer vertrouwen in ambtenaren, de Tweede Kamer en de Europese Unie, terwijl de tweede generatie iets meer vertrouwen heeft in rechters en het leger. Dit resulteert in een samenvattende score van het vertrouwen in het publieke domein die nauwelijks verschilt tussen de beide generaties. Verder heeft de eerste generatie meer vertrouwen dan de tweede generatie in de kerken. Correctie voor de samenstelling qua leeftijd, geslacht en opleiding doet hier niets aan af.

2) Slechts bij het leger, banken en grote bedrijven neemt het vertrouwen van de tweede generatie met 3 procentpunt af waardoor de afstand tot de eerste generatie iets groeit.