5. Kenmerken van twintigers die samenhangen met de kans op scheiding
Om te achterhalen welke kenmerken van personen die op 24- tot 30-jarige leeftijd gingen samenwonen een rol spelen in de kans dat zij een scheiding meemaken, is een multivariaat model geschat.
Gehuwde stellen minder vaak uit elkaar dan ongehuwde
Zoals bekend uit andere studies gaan gehuwde stellen minder vaak uit elkaar dan ongehuwde stellen (Lyngstad en Jalovaara, 2010). Uit deze analyse blijkt dat de scheidingskans voor gehuwde personen die op 24- tot 30-jarige leeftijd aan een samenwoonrelatie begonnen ongeveer drie maal zo laag ligt als voor hun ongehuwd samenwonende leeftijdsgenoten. Zowel onder getrouwde als onder niet-getrouwde paren is het aandeel scheidingen met de generaties gegroeid. Bij de ongehuwden is de toename wel sterker dan bij de gehuwden. Tussen de geboortecohorten 1977-1981 en 1987-1990 is de jaarlijkse scheidingskans van ongehuwde samenwoners gestegen met 18 procent, terwijl die van getrouwde stellen met 11 procent toenam.
Laagopgeleiden en lage inkomens hebben hogere kans op scheiding
Alle drie de indicatoren van economische (on)zekerheid hangen significant samen met de kans dat mensen die op 24- tot 30-jarige leeftijd gingen samenwonen, scheiden. Het huishoudensinkomen, het opleidingsniveau en het type arbeidsrelatie hebben ieder ook afzonderlijk van elkaar een effect. Het opleidingsniveau speelt een belangrijke rol: de kans dat samenwonende mannen en vrouwen met een laag opleidingsniveau scheiden, is bijna twee maal zo groot als die van vergelijkbare mannen en vrouwen met een universitair diploma. Het effect van het opleidingsniveau is sterker bij gehuwden dan bij ongehuwde samenwoners en bij mannen iets sterker dan bij vrouwen.
Daarnaast speelt het huishoudensinkomen een rol. Stellen met een laag huishoudensinkomen gaan vaker uit elkaar dan stellen met een hoog huishoudensinkomen. Vooral de stellen die tot de laagste 20 procent van de inkomensverdeling behoren hebben een betrekkelijk grote kans om te scheiden.
Ook tijdelijk contract vergroot scheidingskans
Naast het opleidingsniveau en het huishoudensinkomen is de sociaaleconomische positie van mannen en vrouwen van belang voor de kans om uit elkaar te gaan. In figuur 5.3 en 5.4 zijn voor respectievelijk mannen en vrouwen de jaarlijkse scheidingskansen weergegeven naar de sociaaleconomische positie die zij op dat moment hebben. Hieruit blijkt dat mannen en vrouwen met een tijdelijk arbeidscontract ongeveer 20 procent vaker scheiden dan vergelijkbare mannen en vrouwen met een vast contract. Bij gehuwde stellen is het effect van een tijdelijk contract wat sterker dan bij stellen die ongehuwd samenwonen.
Voor mannen geldt dat degenen met een tijdelijk arbeidscontract wel aanzienlijk minder vaak scheiden dan degenen zonder betaald werk. Vooral mannen met een uitkering en mannen die inactief zijn, dat wil zeggen geen betaald werk verrichten, geen opleiding volgen en geen uitkering hebben, scheiden vaak. Bij vrouwen hangt het hebben van betaald werk minder sterk samen met het risico op scheiding. Vrouwen met een uitkering scheiden wel vaker dan vrouwen met betaald werk, maar inactieve vrouwen niet. Met andere woorden: het risico op scheiding is hoger als de man geen betaald werk verricht dan als de vrouw geen betaald werk heeft.
De effecten van de achtergrondkenmerken (controlevariabelen) die in de modellen zijn opgenomen, wijzen in de verwachte richting. Zo blijkt het risico op scheiding lager te zijn naarmate mensen ouder waren bij aanvang van de samenwoonrelatie en indien zij kinderen hebben en een koopwoning bezitten. De scheidingskans van stellen neemt in de eerste jaren toe en daarna af.