2. Data en methode
Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens uit het Stelsel van Sociaal-Statistische Bestanden (SSB) (Bakker, Van Rooijen, en Van Toor, 2014). De onderzoekspopulatie bestaat uit alle mannen en vrouwen die aan de volgende criteria voldoen (N = 966.551):
- Geboren tussen 1977 en 1990;
- Op 18-jarige leeftijd in Nederland woonachtig;
- In de periode 1995 t/m 2014 voor het eerst begonnen aan een samenwoonperiode met een partner;
- Bij aanvang van de samenwoonrelatie 24 tot 30 jaar oud.
Het onderzoek betreft alleen eerste samenwoonrelaties, ongeacht of dit samenwonen gehuwd of ongehuwd was. Van een samenwoonrelatie is sprake indien twee personen zonder familieband op hetzelfde adres zijn ingeschreven en er daarnaast aan ten minste één van de volgende voorwaarden is voldaan:
- Personen zijn gehuwd;
- Personen zijn gezamenlijk verhuisd van eenzelfde naar eenzelfde ander adres;
- Personen hebben een gezamenlijk (juridisch) kind;
- Personen zijn elkaars fiscaal partner of toeslagpartner.
Ook als twee personen op een adres pas op een later moment aan bovengenoemde voorwaarden voldoen, kunnen ze toch al als samenwonend paar worden getypeerd. De op deze manier afgebakende groep levert een goede benadering op van het aantal personen die met een andere persoon een samenwonend paar vormen. Als voorbeeld: wanneer twee personen in 2013 op hetzelfde adres zijn gaan wonen en in 2016 gezamenlijk naar een ander adres zijn verhuisd, is aangenomen dat ze al vanaf 2013 als partners samenwonen. Informatie tot aan 31-12-2018 is gebruikt om de periode te bepalen waarin de aldus geïdentificeerde paren samengewoond hebben.
Het met terugwerkende kracht identificeren van samenwoonperiodes kan bij het vergelijken van scheidingsrisico tussen verschillende periodes selectiviteit introduceren omdat er in de meest recente jaren nog samenwoonperiodes gemist worden die pas later als zodanig zullen worden herkend. Deze samenwoonperiodes zullen in de meeste gevallen in de beginperiode stabiel zijn geweest, waardoor het scheidingsrisico in de meest recente jaren overschat zou kunnen worden. Daarom is ervoor gekozen om enkel de samenwoonperiodes die begonnen zijn voor 1 januari 2015 in de analyses op te nemen. Dat betekent dat ook voor het meest recente jaar minimaal vier jaar aan nagekomen informatie is meegenomen (2015-2018). Uit een verkenning is gebleken dat na een periode van vier jaar nauwelijks nog samenwoonperiodes worden geïdentificeerd.
Het einde van de samenwoonrelatie is geïdentificeerd indien twee voormalige partners op verschillende adressen gaan wonen en in de periode erna (binnen 46 dagen) niet weer samen op één adres staan geregistreerd. In dit onderzoek wordt een einde van een samenwoonrelatie door migratie naar het buitenland of het overlijden (van de persoon zelf of de partner) niet beschouwd als een scheiding. De relatie is in dat geval “onvoltooid”. Samenwoonperiodes die eindigen door emigratie of overlijden behoren tot aan dat moment tot de onderzoekspopulatie.
Er is een persoon-maand-bestand samengesteld waarin de personen uit de onderzoekspopulatie maandelijks zijn gevolgd vanaf het moment dat zij voor het eerst met een partner gingen samenwonen (gehuwd of ongehuwd) maximaal tot aan het einde van de observatieperiode, 31 december 2018. Bij scheiding (de samenwoonrelatie eindigt vanwege een verhuizing, niet door emigratie of overlijden) of bij verdwijnen uit de BRP (bijvoorbeeld door emigratie of overlijden) stopt de waarneming voor een persoon voor het einde van de observatieperiode.
In paragraaf 5 wordt met behulp van een logistische regressieanalyse op persoonsjaren onderzocht welke factoren een rol spelen bij de kans op scheiding bij twintigers (zie kader). De sociaaleconomische achtergrondkenmerken zijn alleen beschikbaar voor de periode 2003-2018. De waarnemingsperiode voor de logistische regressieanalyse is daarom tot die periode beperkt. Het aantal eenheden betreft bijna 5 miljoen persoonsjaren die betrekking hebben op ruim 660 duizend personen.