3. Paren van gelijk en van verschillend geslacht
De toegenomen populariteit van het partnerschap is vrijwel volledig toe te schrijven aan heteroseksuele paren, oorspronkelijk niet de primaire doelgroep. Al vanaf de invoering was er bij deze paren belangstelling voor deze regeling. In de eerste jaren waren er rond de 1,5 duizend van deze paren, daarna nam hun aantal geleidelijk toe. Sinds 2014 versnelde de stijging. In 2018 sloten bijna 20 duizend heteroseksuele paren een geregistreerd partnerschap.
Paren van verschillend geslacht (x 1 000) | Paren van gelijk geslacht (x 1 000) | |
---|---|---|
1998 | 1,6 | 3 |
1999 | 1,5 | 1,7 |
2000 | 1,3 | 1,6 |
2001 | 1,6 | 0,5 |
2002 | 2,9 | 0,5 |
2003 | 4,2 | 0,5 |
2004 | 5,2 | 0,5 |
2005 | 5,8 | 0,6 |
2006 | 6,4 | 0,5 |
2007 | 6,8 | 0,5 |
2008 | 7,5 | 0,5 |
2009 | 8,5 | 0,5 |
2010 | 9,1 | 0,5 |
2011 | 9,5 | 0,5 |
2012 | 8,8 | 0,4 |
2013 | 9 | 0,4 |
2014 | 10 | 0,4 |
2015 | 12,3 | 0,4 |
2016 | 15,1 | 0,6 |
2017 | 17,2 | 0,7 |
2018 | 19,2 | 0,6 |
Onder paren van gelijk geslacht nam de belangstelling voor het geregistreerd partnerschap na het eerste jaar juist af. In 1998 sloten meteen al 3 duizend stellen van gelijk geslacht een partnerschap, veel meer dan de 1 700 die vooraf verwacht werden (Tweede kamer,1996). Twee jaar later was het aantal gehalveerd; waarschijnlijk was er sprake van een inhaalvraag. Een deel van de geregistreerde partners van het eerste uur woonde voor die tijd al langdurig samen, maar hadden eerder nog niet de mogelijkheid hun relatie vast te leggen bij de burgerlijke stand (Harmsen en Latten, 1998). Vaker dan paren van verschillend geslacht hadden zij voordien ook al een samenlevingscontract (Scherf, 1999). Vooral inde eerste maanden van 1998 werden partnerschappen gesloten, dit aandeel daalde in de loop van dat jaar weer.
Toen het huwelijk werd opengesteld voor paren van gelijk geslacht, koos ook de meerderheid van deze paren hiervoor ten koste van het geregistreerd partnerschap. In het eerste jaar was dat 83 procent. Ook hier was waarschijnlijk sprake van een inhaalvraag. In 2001 bestond een groot deel van de huwelijken, meer dan 40 procent, uit omzettingen van een partnerschap naar een huwelijk. In de jaren na 2001 daalde het aantal huwelijkssluitingen van stellen van gelijk geslacht weer en bestond minder dan 10 procent daarvan uit omzettingen. Het aandeel dat een huwelijk boven een partnerschap verkoos daalde ook en fluctueerde vervolgens tussen ongeveer 70 en 75 procent. Zo’n 500 paren per jaar kozen nog voor het partnerschap. De laatste jaren is het aandeel dat voor een partnerschap kiest weer wat groter, rond de 30 procent.
Overigens is er weinig verschil tussen mannenparen en vrouwenparen. Rond 2001 trouwden meer mannenparen, maar de afgelopen tien jaar was het aandeel trouwers juist wat groter onder vrouwenparen. Elk jaar sluiten ongeveer evenveel mannen- als vrouwenparen een formele verbintenis (huwelijk of partnerschap).
Paren van gelijk geslacht (% van alle formele verbintenissen) | Paren van verschillend geslacht (% van alle formele verbintenissen) | |
---|---|---|
2001 | 17 | 1,9 |
2002 | 20,7 | 3,2 |
2003 | 25,1 | 4,8 |
2004 | 29,4 | 6,2 |
2005 | 31,1 | 7,2 |
2006 | 30 | 8 |
2007 | 27,6 | 8,4 |
2008 | 26,6 | 8,7 |
2009 | 26 | 10 |
2010 | 26,5 | 10,9 |
2011 | 26,2 | 11,9 |
2012 | 25,3 | 11,3 |
2013 | 25 | 12,5 |
2014 | 24,2 | 13,5 |
2015 | 24 | 16,4 |
2016 | 30 | 19,1 |
2017 | 32,8 | 21,4 |
2018 | 30,1 | 23,4 |
Het aandeel dat voor een partnerschap kiest is nog altijd groter onder paren van gelijkgeslacht dan onder paren van verschillend geslacht, maar het verschil wordt kleiner. Tot 2010 koos minder dan 10 procent van de heteroseksuele paren die een formele verbintenis sloten voor een partnerschap, en ging meer dan 90 procent trouwen. Inmiddels kiest ook bijna een kwart van de paren van verschillend geslacht voor het partnerschap.