Ruim twintig jaar geregistreerd partnerschap
Over deze publicatie
Het geregistreerd partnerschap werd op 1 januari 1998 ingevoerd, vooral om het ook voor paren van gelijk geslacht mogelijk te maken hun relatie formeel vast te leggen. De eerste jaren kozen naast deze paren vooral oudere stellen, die vaak al een relatie achter de rug hadden, voor het partnerschap. Na de invoering van het homohuwelijk in 2001 bleef het partnerschap bestaan en heeft het in de loop van de jaren aan populariteit gewonnen, vooral onder paren van verschillend geslacht. Inmiddels kiest bijna een kwart van de paren die een formele verbintenis sluiten voor een geregistreerd partnerschap in plaats van een huwelijk en steeds vaker zijn dit jongere paren die nog niet eerder getrouwd waren. De gemiddelde leeftijd van degenen die voor een geregistreerd partnerschap kiezen is daardoor gedaald van 42 jaar naar 35,5 jaar in 2018. Ze zijn daarmee inmiddels zelfs iets jonger dan mensen die trouwen. Geregistreerde partners sluiten hun verbintenis relatief vaak op maandagen en dinsdagen, terwijl paren die trouwen een voorkeur hebben voor vrijdagen. Dit bevestigt de indruk uit eerder onderzoek dat het geregistreerd partnerschap zakelijker wordt benaderd dan het huwelijk, waar emotionele en symbolische overwegingen vaker een rol spelen.
1. Inleiding
Niet alleen paren van gelijk geslacht konden een geregistreerd partnerschap sluiten; de regeling werd opengesteld voor alle paren. Voor heteroseksuele stellen zou het partnerschap eveneens interessant kunnen zijn, bijvoorbeeld als zij om wat voor reden dan ook niet wilden trouwen (Tweede Kamer, 2016). Ook het idee van gelijkwaardigheid zou op deze manier beter tot uitdrukking komen, omdat het partnerschap dan niet bekend zou komen te staan als relatievorm exclusief voor paren van gelijk geslacht. Toen stellen van gelijk geslacht vanaf 2001 alsnog konden trouwen, viel de belangrijkste reden om het geregistreerd partnerschap in te stellen weg en gingen er stemmen op om deze relatievorm weer af te schaffen. Uit evaluaties van het partnerschap bleek echter dat er behoefte aan bestond (Scherf, 1999). Het partnerschap vulde als het ware het gat tussen enerzijds het huwelijk en anderzijds het ongeregistreerd samenwonen (Boele-Woelki et al, 2006).
Inmiddels bestaat het geregistreerd partnerschap ruim twintig jaar en neemt het aantal paren dat voor dit type verbintenis kiest nog altijd toe (CBS, 2018a). In dit artikel geven we een overzicht van de ontwikkelingen die zich sinds de invoering hebben voorgedaan. Niet alleen kijken we naar het aantal partnerschappen dat elk jaar gesloten wordt, maar we gaan ook na of er veranderingen zijn in de demografische kenmerken van de mensen die voor het partnerschap kiezen. Daarbij vergelijken we geregistreerd partners met degenen die voor een huwelijk kiezen.
2. Partnerschapssluitingen door de jaren heen
Sinds de invoering in 1998 is het aantal geregistreerd partnerschappen dat jaarlijks wordt gesloten geleidelijk toegenomen. In het eerste jaar waren dat er zo’n 4,5 duizend, een groter aantal dan vooraf werd verwacht. In de jaren daarna daalde het aantal partnerschapssluitingen eerst, tot iets meer dan 2 duizend in 2001, om vervolgens weer te stijgen.In de jaren 2010 tot en met 2013 werden rond de 9 duizend partnerschappen per jaar gesloten. Vanaf 2014 zette opnieuw een stijging in en kwamen er elk jaar tussen de 2 en 3 duizend partnerschappen extra bij. In 2018 werden een kleine 20 duizend geregistreerde partnerschappen gesloten, vier keer zoveel als bij de invoering in 1998 en bijna een verdubbeling ten opzichte van 2014.
Inmiddels kiest bijna 24 procent van de paren die een verbintenis bij de burgerlijke stand vastleggen voor een geregistreerd partnerschap. In de eerste jaren was dat aandeel veel kleiner. Toen sloot ruim 2 procent van de heteroseksuele paren een geregistreerd partnerschap en geen huwelijk. In 2001, toen ook paren van gelijk geslacht konden trouwen, was bijna 2,5 procent van de verbintenissen een partnerschap.
Huwelijken (x 1 000) | Geregistreerde partnerschappen (x 1 000) | |
---|---|---|
1998 | 92,9 | 4,6 |
1999 | 94,4 | 3,3 |
2000 | 93,8 | 2,9 |
2001 | 87,5 | 2,1 |
2002 | 90,2 | 3,4 |
2003 | 85,3 | 4,7 |
2004 | 79,1 | 5,7 |
2005 | 75,7 | 6,3 |
2006 | 74,7 | 6,9 |
2007 | 76,1 | 7,4 |
2008 | 79,8 | 8 |
2009 | 77,9 | 9 |
2010 | 75,4 | 9,6 |
2011 | 71,6 | 9,9 |
2012 | 70,3 | 9,2 |
2013 | 64,5 | 9,4 |
2014 | 65,3 | 10,4 |
2015 | 64,3 | 12,8 |
2016 | 65,2 | 15,7 |
2017 | 64,4 | 17,9 |
2018 | 64,3 | 19,8 |
2.1 Veranderingen in de wet en in het aantal gesloten partnerschappen
Na 2001 verwierf het partnerschap vooral bekendheid vanwege de mogelijkheid tot een snelle ontbinding van huwelijken, de zogenoemde flitsscheidingen (Van Huis en Loozen, 2010). Gehuwden zetten hun huwelijk eerst om in een partnerschap om daarna eenvoudig en zonder tussenkomst van een rechter te kunnen scheiden. In dit artikel worden de omzettingen van huwelijk naar partnerschap niet meegenomen. Sinds maart 2009 is deze route ook niet meer mogelijk. Flitsscheidingen werden afgeschaft om te voorkomen dat paren met minderjarige kinderen eenvoudig konden scheiden, zonder dat er afsprakenwaren gemaakt over de kinderen. Ook geregistreerde partners met minderjarige kinderen moeten sindsdien naar de rechter als ze willen scheiden.De meest recente wijziging in de wet vond plaats in april 2014. Naar aanleiding van de evaluatie in 2006 werden huwelijk en partnerschap gelijk getrokken voor wat betreft de regels rondom juridisch ouderschap. Hoewel niet werd verwacht dat dit veel effect zou hebben (Tweede Kamer, 2013), nam het aantal partnerschappen sindsdien sterk toe. Het is verleidelijk dit toe te schrijven aan de wetswijziging. Paren die alleen kozen voor het huwelijk omdat alles dan in één keer geregeld was als er kinderen kwamen, hadden vanaf toen ook de optie om een geregistreerd partnerschap te sluiten. Er kunnen echter ook andere redenen zijn voor de toename. In de evaluatie (Boele-Woelki et al, 2006) gaf een groot deel van de geregistreerde partners aan dat zij voor deze relatievorm kozen uit praktische overwegingen, bijvoorbeeld bij de aankoop van een huis. Sinds 2014 is het aantal verkochte woningen gestegen en verhuisden elk jaar meer mensen. Ook in 2018 werd nog veel verhuisd (CBS, 2019). Voor ongehuwd samenwoners die niet willen trouwen kan een geregistreerd partnerschap een goedkoper en eenvoudiger alternatief zijn om zaken te regelen dan het afsluiten van een samenlevingscontract (Scherf, 1999), zonder dat dit dezelfde emotionele waarde als een huwelijk heeft. De stagnerende groei van het aantal partnerschappen tussen 2010 en 2013 zou volgens deze redenering ook te maken kunnen hebben met de toen stagnerende woningmarkt.
2.2 Daling huwelijkssluitingen
In de ruim twintig jaar sinds de invoering van het geregistreerd partnerschap is het aantal huwelijkssluitingen juist afgenomen. Vanaf 2013 worden zo’n 65 duizend huwelijken per jaar gesloten, in 1998 waren dat er nog 93 duizend (zie ook de technische toelichting). Ook ten opzichte van het aantal niet-gehuwde mannen van 18 tot 60 jaar, een proxy voor het aantal potentiële huwelijken dat gesloten zou kunnen worden, is er een daling. In 1998 werden 41,5 huwelijken per duizend niet-gehuwde mannen gesloten, de afgelopen jarenwaren dat er zo’n 23 per duizend.
Gehuwd (%) | Niet gehuwd (%) | Geregistreerd partner (%) | |
---|---|---|---|
2018 | 63,9 | 33,8 | 2,3 |
2008 | 80 | 19,3 | 0,9 |
Nog altijd zijn de meeste paren getrouwd, maar hun aandeel is afgenomen. Begin 2018 was bijna 64 procent van de samenwonende paren gehuwd, 2,3 procent had een geregistreerd partnerschap. De overige paren, een derde, woonde samen zonder een formele verbintenis te hebben gesloten. Begin 2008 was nog 80 procent van de paren getrouwd en had slechts bijna 1 procent een geregistreerd partnerschap gesloten. Iets minder dan een vijfde woonde ongehuwd samen. Toen hadden ongeveer 36 duizend paren een geregistreerd partnerschap, begin 2018 waren dat er bijna 114 duizend.
3. Paren van gelijk en van verschillend geslacht
De toegenomen populariteit van het partnerschap is vrijwel volledig toe te schrijven aan heteroseksuele paren, oorspronkelijk niet de primaire doelgroep. Al vanaf de invoering was er bij deze paren belangstelling voor deze regeling. In de eerste jaren waren er rond de 1,5 duizend van deze paren, daarna nam hun aantal geleidelijk toe. Sinds 2014 versnelde de stijging. In 2018 sloten bijna 20 duizend heteroseksuele paren een geregistreerd partnerschap.
Paren van verschillend geslacht (x 1 000) | Paren van gelijk geslacht (x 1 000) | |
---|---|---|
1998 | 1,6 | 3 |
1999 | 1,5 | 1,7 |
2000 | 1,3 | 1,6 |
2001 | 1,6 | 0,5 |
2002 | 2,9 | 0,5 |
2003 | 4,2 | 0,5 |
2004 | 5,2 | 0,5 |
2005 | 5,8 | 0,6 |
2006 | 6,4 | 0,5 |
2007 | 6,8 | 0,5 |
2008 | 7,5 | 0,5 |
2009 | 8,5 | 0,5 |
2010 | 9,1 | 0,5 |
2011 | 9,5 | 0,5 |
2012 | 8,8 | 0,4 |
2013 | 9 | 0,4 |
2014 | 10 | 0,4 |
2015 | 12,3 | 0,4 |
2016 | 15,1 | 0,6 |
2017 | 17,2 | 0,7 |
2018 | 19,2 | 0,6 |
Onder paren van gelijk geslacht nam de belangstelling voor het geregistreerd partnerschap na het eerste jaar juist af. In 1998 sloten meteen al 3 duizend stellen van gelijk geslacht een partnerschap, veel meer dan de 1 700 die vooraf verwacht werden (Tweede kamer,1996). Twee jaar later was het aantal gehalveerd; waarschijnlijk was er sprake van een inhaalvraag. Een deel van de geregistreerde partners van het eerste uur woonde voor die tijd al langdurig samen, maar hadden eerder nog niet de mogelijkheid hun relatie vast te leggen bij de burgerlijke stand (Harmsen en Latten, 1998). Vaker dan paren van verschillend geslacht hadden zij voordien ook al een samenlevingscontract (Scherf, 1999). Vooral inde eerste maanden van 1998 werden partnerschappen gesloten, dit aandeel daalde in de loop van dat jaar weer.
Toen het huwelijk werd opengesteld voor paren van gelijk geslacht, koos ook de meerderheid van deze paren hiervoor ten koste van het geregistreerd partnerschap. In het eerste jaar was dat 83 procent. Ook hier was waarschijnlijk sprake van een inhaalvraag. In 2001 bestond een groot deel van de huwelijken, meer dan 40 procent, uit omzettingen van een partnerschap naar een huwelijk. In de jaren na 2001 daalde het aantal huwelijkssluitingen van stellen van gelijk geslacht weer en bestond minder dan 10 procent daarvan uit omzettingen. Het aandeel dat een huwelijk boven een partnerschap verkoos daalde ook en fluctueerde vervolgens tussen ongeveer 70 en 75 procent. Zo’n 500 paren per jaar kozen nog voor het partnerschap. De laatste jaren is het aandeel dat voor een partnerschap kiest weer wat groter, rond de 30 procent.
Overigens is er weinig verschil tussen mannenparen en vrouwenparen. Rond 2001 trouwden meer mannenparen, maar de afgelopen tien jaar was het aandeel trouwers juist wat groter onder vrouwenparen. Elk jaar sluiten ongeveer evenveel mannen- als vrouwenparen een formele verbintenis (huwelijk of partnerschap).
Paren van gelijk geslacht (% van alle formele verbintenissen) | Paren van verschillend geslacht (% van alle formele verbintenissen) | |
---|---|---|
2001 | 17 | 1,9 |
2002 | 20,7 | 3,2 |
2003 | 25,1 | 4,8 |
2004 | 29,4 | 6,2 |
2005 | 31,1 | 7,2 |
2006 | 30 | 8 |
2007 | 27,6 | 8,4 |
2008 | 26,6 | 8,7 |
2009 | 26 | 10 |
2010 | 26,5 | 10,9 |
2011 | 26,2 | 11,9 |
2012 | 25,3 | 11,3 |
2013 | 25 | 12,5 |
2014 | 24,2 | 13,5 |
2015 | 24 | 16,4 |
2016 | 30 | 19,1 |
2017 | 32,8 | 21,4 |
2018 | 30,1 | 23,4 |
Het aandeel dat voor een partnerschap kiest is nog altijd groter onder paren van gelijkgeslacht dan onder paren van verschillend geslacht, maar het verschil wordt kleiner. Tot 2010 koos minder dan 10 procent van de heteroseksuele paren die een formele verbintenis sloten voor een partnerschap, en ging meer dan 90 procent trouwen. Inmiddels kiest ook bijna een kwart van de paren van verschillend geslacht voor het partnerschap.
4. Demografische kenmerken
4.1 Leeftijd
Geregistreerde partners waren in de eerste jaren van het bestaan van de regeling doorgaans een stuk ouder dan mensen die trouwden. In 1998 was de gemiddelde leeftijd van degenen die een geregistreerd partnerschap sloten 42 jaar. Huwenden waren met 32 jaar gemiddeld 10 jaar jonger. Door de jaren heen is dit verschil echter kleiner geworden. Sinds 2015 zijn mensen die een geregistreerd partnerschap sluiten gemiddeld genomen ongeveer even oud als mensen die trouwen, zo’n 36 jaar. De gemiddelde leeftijd bij sluiting van het partnerschap is sindsdien min of meer stabiel gebleven, terwijl de huwelijksleeftijd verder toenam. Daardoor zijn geregistreerd partners inmiddels iets jonger dan degenen die trouwen. Mannen waren in 2018 gemiddeld 37,7 jaar toen ze trouwden en 36,9 jaar bijeen partnerschapssluiting, vrouwen waren 34,7 bij een huwelijk en 34,3 bij een partnerschap.
Huwelijk (jaar) | Partnerschap (jaar) | |
---|---|---|
1998 | 31,6 | 41,8 |
1999 | 31,8 | 41,2 |
2000 | 32,1 | 41,7 |
2001 | 32,6 | 42 |
2002 | 32,7 | 39,8 |
2003 | 33 | 38,4 |
2004 | 33,4 | 38 |
2005 | 33,7 | 37,8 |
2006 | 34,1 | 37,4 |
2007 | 34,3 | 37,8 |
2008 | 34,4 | 37,3 |
2009 | 34,5 | 37,1 |
2010 | 34,6 | 36,4 |
2011 | 34,9 | 36,7 |
2012 | 35 | 36,7 |
2013 | 34,9 | 36,8 |
2014 | 35 | 36 |
2015 | 35,5 | 35,5 |
2016 | 35,7 | 35,7 |
2017 | 36,1 | 35,9 |
2018 | 36,2 | 35,6 |
Het afgenomen leeftijdsverschil tussen mensen die een huwelijk en die een geregistreerd partnerschap sluiten heeft enerzijds te maken met de gestegen gemiddelde huwelijksleeftijd die al vanaf midden jaren zeventig oploopt. Onder invloed van processen als secularisering en individualisering stelden jongvolwassenen het huwelijk uit (Lesthaeghe2014). Ook emancipatie en het stijgende opleidingsniveau van vrouwen speelden daarbij een rol. De verzorgingsstaat maakte het ook mogelijk om andere paden te volgen dan die door familie of kerk verwacht werden. Autonomie brengt echter ook onzekerheid met zich mee, temeer omdat er ook steeds meer van relaties verwacht werd. Het idee van ‘pure relationships’ kwam op, de gedachte dat een relatie er is omdat beide partners dat willen en het voor hen toegevoegde waarde heeft, zonder dat daar sociale erkenning voor nodig is. Dit leidde ertoe dat jongvolwassenen steeds vaker eerst ongehuwd gingen samenwonen, voordat zij een eventuele sprong naar het huwelijk waagden (Billari en Liefbroer,2010). Ook na 1998 zette dit proces nog door.
Tegelijkertijd nam de gemiddelde leeftijd bij het sluiten van een geregistreerd partnerschap af. Tot 2001 was deze leeftijd vrij stabiel, daarna zette een daling in. Dat was maar ten dele het gevolg van de terugloop in het aantal paren van gelijk geslacht onder de geregistreerde partners. Deze paren zijn namelijk doorgaans ouder bij het sluiten van een verbintenis dan heteroseksuele paren. In de eerste jaren na invoering waren paren van verschillend geslacht ook relatief oud als ze een partnerschap sloten, gemiddeld genomen ruim 40 jaar.
De daling na 2001 heeft daarom mogelijk meer te maken met een toenemende bekendheid van het partnerschap, met de veranderingen in de wetgeving en met de steeds minder centrale rol van het huwelijk in het proces van relatie- en gezinsvorming. In de eerste jarensloten vooral oudere paren een geregistreerd partnerschap, bijvoorbeeld omdat zij eerder al getrouwd waren en dat niet nogmaals wilden doen of omdat zij tegen het instituut huwelijk waren. Het partnerschap vormde voor hen een goed alternatief. Naarmate het partnerschap langer bestond, bekender werd en verschillende juridische veranderingen onderging (zie kader), kozen ook meer jonge paren voor het partnerschap. Het voordeel kan er voor hen bijvoorbeeld in liggen dat de zaken beter en makkelijker geregeld zijn dan met een samenlevingscontract, terwijl het tegelijkertijd minder juridische, emotionele en symbolische kosten heeft dan een huwelijk wanneer de relatie niet slaagt (Hiekel en Keizer, 2015). Hierover zijn in de politiek ook zorgen geuit, aangezien stellen met het partnerschap wel degelijk vergelijkbare verplichtingen aangaan als bij een huwelijk (Tweede Kamer, 2013).
4.2 Voorgaande relaties
Het aandeel dat al een huwelijk (of een partnerschap) achter de rug had was in de eerste jaren na 1998 groter onder geregistreerde partners dan onder gehuwden. Een kwart tot een derde van de mensen die een partnerschap sloten was gescheiden of verweduwd,tegenover een vijfde van de mensen die trouwden. Als alleen naar paren van verschillend geslacht wordt gekeken is dat verschil zelfs nog groter. Van de heteroseksuele geregistreerde partners had 40 tot 45 procent al een formele verbintenis achter de rug. Deze paren zijn doorgaans voorzichtiger bij het aangaan van een nieuwe relatie, bijvoorbeeld omdat zij liever niet nog een keer een echtscheiding meemaken of omdat het moeilijker is een nieuw gezin te vormen met kinderen uit een voorgaande relatie (Poortman, 2007). Om die reden willen zij mogelijk niet nogmaals trouwen. Voor paren die de zaken toch goed willen regelen kan een geregistreerd partnerschap dan een aantrekkelijke optie zijn.
Overigens kiezen mensen die gescheiden of verweduwd zijn wel vaker voor een huwelijk dan voor een partnerschap. In 1998 hadden 35 duizend trouwers eerder een formele relatie gehad en gold datzelfde voor ruim 2 duizend geregistreerd partners. In 2018 waren 26 duizend mensen die trouwden eerder gescheiden of verweduwd tegenover bijna 7 duizend geregistreerde partners.
Huwelijk (%) | Partnerschap (%) | |
---|---|---|
1998 | 20,2 | 25,8 |
1999 | 19,7 | 29,6 |
2000 | 20,6 | 29,9 |
2001 | 20,7 | 37,9 |
2002 | 20,8 | 33,9 |
2003 | 21,3 | 32,4 |
2004 | 21,9 | 30,3 |
2005 | 22,3 | 29,4 |
2006 | 22,7 | 27,5 |
2007 | 22,7 | 28,1 |
2008 | 22,5 | 26,9 |
2009 | 22,3 | 24,8 |
2010 | 22,0 | 23,1 |
2011 | 22,0 | 23,4 |
2012 | 21,4 | 22,7 |
2013 | 20,8 | 22,8 |
2014 | 20,6 | 20,3 |
2015 | 21,3 | 18,9 |
2016 | 21,4 | 18,5 |
2017 | 21,5 | 19,0 |
2018 | 21,4 | 17,6 |
Naarmate meer paren kozen voor het geregistreerd partnerschap nam het aandeel dat eerder al een verbintenis had gehad af. Dat kwam vooral doordat het aantal mensen voor wie het partnerschap de eerste relatie was sterker toenam dan het aantal personen dat eerder gescheiden of verweduwd was. Omdat het aandeel gescheiden en verweduwde personen onder degenen die trouwden ongeveer gelijk bleef, werd het verschil tussen gehuwden en geregistreerde partners kleiner. De laatste jaren is het aandeel dat in een tweede of latere relatie zit zelfs wat kleiner onder geregistreerde partners dan onder gehuwden. Dit bevestigt het beeld dat het geregistreerd partnerschap in de loop van de jaren een volwaardige relatievorm is geworden, waar ook of vooral jonge paren voor kiezen die nog niet eerder getrouwd waren of een partnerschap hadden gesloten.
Eerste verbintenis: huwelijk (jaar) | Eerste verbintenis: partnerschap (jaar) | Tweede of latere verbintenis: huwelijk (jaar) | Tweede of latere verbintenis: partnerschap (jaar) | |
---|---|---|---|---|
1998 | 28,8 | 33,4 | 43,1 | 49,8 |
1999 | 29 | 34,3 | 43,1 | 50,9 |
2000 | 29,2 | 35,7 | 43,4 | 51,4 |
2001 | 29,3 | 34,6 | 43,8 | 50,4 |
2002 | 29,5 | 33,1 | 43,8 | 49,6 |
2003 | 29,8 | 32,4 | 44,2 | 48,5 |
2004 | 30 | 32,1 | 44,8 | 49 |
2005 | 30,2 | 32,1 | 45,4 | 49,1 |
2006 | 30,4 | 32,1 | 45,8 | 49 |
2007 | 30,5 | 32 | 46,2 | 50 |
2008 | 30,7 | 32 | 46,5 | 49,9 |
2009 | 30,7 | 32 | 47 | 50,3 |
2010 | 30,9 | 31,7 | 47,1 | 50,4 |
2011 | 31,1 | 32,0 | 47,8 | 50,4 |
2012 | 31,2 | 32,0 | 48,3 | 51 |
2013 | 31,2 | 32,1 | 48,5 | 51,7 |
2014 | 31,3 | 31,7 | 48,8 | 51,3 |
2015 | 31,6 | 31,6 | 49,2 | 50,9 |
2016 | 31,8 | 31,9 | 49,5 | 50,8 |
2017 | 32,2 | 32,1 | 50,0 | 51,2 |
2018 | 32,3 | 32,0 | 50,2 | 51,3 |
De hogere leeftijd van geregistreerde partners in de eerste jaren van het bestaan van de regeling heeft voor een deel te maken met het grotere aandeel gescheiden en verweduwde personen. Maar ook geregistreerde partners die voor het eerst een verbintenis slotenwaren ouder dan paren die voor een huwelijk kozen, ook als paren van gelijk geslacht buiten beschouwing worden gelaten. Heteroseksuele partners waren in de eerste jaren van het partnerschap gemiddeld genomen rond de 35 jaar, degenen die gingen trouwen ongeveer 29 jaar. Bij de groep die al een relatie achter de rug had waren geregistreerd partners ruim 50 jaar en degenen die gingen trouwen tussen de 43 en 44 jaar. Bij zowel geregistreerde partners met en zonder voorgaande relatie daalde de gemiddelde leeftijd tot 2003. Voor mensen in hun eerste relatie bleef de gemiddelde leeftijd daarna stabiel, op ongeveer 32 jaar. Voor mensen in een tweede of latere relatie steeg de gemiddelde leeftijdweer licht. De gemiddelde leeftijd bij het eerste huwelijk nam toe, waardoor ook de leeftijd bij een tweede relatie hoger werd. Inmiddels is het leeftijdsverschil tussen heteroseksuele geregistreerde partners en gehuwden die al een relatie achter de rug hebben teruggelopen tot ongeveer een jaar. Paren in hun eerste formele relatie die voor het partnerschap kiezen zijn bij de sluiting nu iets jonger dan degenen die trouwen.
4.3 Kinderen
In de eerste jaren na 1998 had een groter aandeel van degenen die voor een partnerschap kozen al kinderen op het moment van verbintenissluiting dan van degenen die gingen trouwen. Dit komt overeen met de eerdere bevindingen dat geregistreerde partners in eerste instantie gemiddeld genomen ouder waren en naar verhouding vaker een relatie achter de rug hadden. Van de paren van verschillend geslacht die een geregistreerd partnerschap sloten had in de eerste jaren rond de 45 procent op dat moment al een of meer kinderen. Onder degenen die gingen trouwen was dat ongeveer een kwart.
Dit verschil is in de loop van de jaren kleiner geworden en inmiddels is de groep die al kinderen heeft zelfs groter onder degenen die trouwen dan onder degenen die een partnerschap sluiten. Dat komt enerzijds doordat het aandeel geregistreerde partners metéén of meer kinderen daalde, tot ruim 35 procent in 2018. Daarnaast hadden mensen die trouwden steeds vaker al kinderen, inmiddels ruim 40 procent. Vanaf de jaren zeventig werd het steeds gewoner om aan kinderen te beginnen zonder gehuwd te zijn (Kiernan, 2001). Trouwen kon later eventueel alsnog. Het aandeel kinderen dat buiten een formele relatie wordt geboren is daardoor toegenomen. In 1998 werd 20 procent van de kinderen buiten een huwelijk of partnerschap geboren, in 2017 was dat al 43 procent (CBS, 2016a).
Huwelijk (%) | Partnerschap (%) | |
---|---|---|
1998 | 23,1 | 42,8 |
1999 | 24,6 | 47,5 |
2000 | 26 | 47,9 |
2001 | 26,6 | 48,4 |
2002 | 28,2 | 42,8 |
2003 | 29,6 | 41,5 |
2004 | 30,4 | 38,6 |
2005 | 32,3 | 38,6 |
2006 | 33,6 | 37,5 |
2007 | 34,8 | 38,3 |
2008 | 36,2 | 38,7 |
2009 | 36,3 | 39,1 |
2010 | 37 | 38,4 |
2011 | 37,9 | 38,9 |
2012 | 38,7 | 38,3 |
2013 | 37,6 | 39,3 |
2014 | 38 | 37,1 |
2015 | 39,8 | 36 |
2016 | 40,2 | 36,4 |
2017 | 41,4 | 37,3 |
2018 | 41,3 | 35,4 |
Om na te gaan of het bij degenen die trouwen vooral gaat om een stijging van paren die gezamenlijke kinderen hebben, is gekeken of de geboortedatum van het oudste kind van elk van beide partners gelijk is. Is dat het geval, dan is aangenomen dat het om een gezamenlijk kind gaat en dat ook eventuele latere kinderen binnen de relatie zijn geboren.Is de datum ongelijk, dan is aangenomen dat dit geen gezamenlijk kind is en dat minstens een van de partners een kind uit een andere relatie heeft. Bij de stellen die trouwen zijn tegenwoordig naar verhouding meer stellen met alleen gezamenlijke kinderen. In 2018 ging het om bijna 19 procent, vijftien jaar eerder was dat bijna de helft minder(11 procent). Het aandeel waarbij het oudste kind buiten de relatie was geboren schommelde door de jaren heen rond de 25 procent. Bij paren die een geregistreerd partnerschap sluiten is het aandeel met gezamenlijke kinderen ook gestegen, maar het aandeel met een niet-gezamenlijk oudste kind daalde. In 2018 had een wat kleiner deel wel een gezamenlijk oudste kind (ruim 18 procent) dan niet (22 procent). In 2002 had nog 38 procent minstens één kind van buiten de relatie en had 14 procent alleen kinderen samen.
Stellen van gelijk geslacht hebben minder vaak al kinderen. Rond de 15 procent heeft al kinderen bij het sluiten van de verbintenis, paren die trouwen wat vaker dan paren die een partnerschap sluiten. Hierin is ook weinig veranderd door de jaren heen.
4.4 Migratieachtergrond
Personen met een migratieachtergrond hebben naar verhouding minder vaak een voorkeur voor het partnerschap dan mensen met een Nederlandse achtergrond. Toch is de belangstelling voor het geregistreerd partnerschap ook bij paren met een migratieachtergrond groter geworden. In 1998 sloot 3 procent een partnerschap en geen huwelijk, in 2018 was dit al bijna 13 procent. Onder degenen met een Nederlandse achtergrond was de stijging groter, inmiddels prefereert bij hen 28 procent het partnerschap boven het huwelijk.
Nederlandse achtergrond (%) | Westerse migratieachtergrond (%) | Niet-westerse migratieachtergrond (%) | |
---|---|---|---|
1998 | 5,4 | 6,2 | 0,9 |
1999 | 3,7 | 4,6 | 1 |
2000 | 3,4 | 4,3 | 0,9 |
2001 | 2,8 | 3,2 | 0,6 |
2002 | 4,2 | 4,7 | 1,1 |
2003 | 6,2 | 5,7 | 1,8 |
2004 | 7,8 | 7,4 | 2,1 |
2005 | 8,8 | 8,4 | 2,8 |
2006 | 9,5 | 9,1 | 3,1 |
2007 | 10,1 | 8,9 | 3,2 |
2008 | 10,6 | 9,2 | 2,9 |
2009 | 12,1 | 10,2 | 3,5 |
2010 | 13,1 | 10,4 | 4,1 |
2011 | 14,1 | 11,5 | 4,9 |
2012 | 13,4 | 10,9 | 4,4 |
2013 | 15,1 | 11,3 | 5,1 |
2014 | 16,3 | 11,2 | 4,5 |
2015 | 19,7 | 13,4 | 5,7 |
2016 | 23 | 15,6 | 6,7 |
2017 | 25,8 | 17,4 | 7,7 |
2018 | 28,3 | 17,8 | 8,5 |
De belangstelling voor het geregistreerd partnerschap is niet in alle groepen even groot.Personen met een westerse achtergrond kozen vanaf het begin al vaker voor een partnerschap dan degenen met een niet-westerse achtergrond. Maar ook binnen deze groepen is er variatie. Personen met een Surinaamse of Antilliaans/Arubaanse achtergrond kiezen relatief vaak voor een partnerschap en bij hen is dit aandeel in de loop van de jaren gestegen. Bij personen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond is ook na twintig jaar het aandeel dat een partnerschap boven een huwelijk prefereert klein. In 2018 koos ongeveer 2 procent voor het partnerschap als formele verbintenis.
Over het algemeen heeft de tweede generatie een grotere belangstelling voor het geregistreerd partnerschap dan de eerste generatie, maar het verschil is klein. Bij beide is dit aandeel in de loop van de jaren wel toegenomen. Het lijkt er dus over het algemeen niet op dat het huwelijk vooral voor personen van de eerste generatie belangrijk is,bijvoorbeeld in verband met een gebrek aan buitenlandse erkenning van het partnerschap geregistreerd partnerschap dan de eerste generatie, maar het verschil is klein. Bij beide is dit aandeel in de loop van de jaren wel toegenomen. Het lijkt er dus over het algemeen niet op dat het huwelijk vooral voor personen van de eerste generatie belangrijk is,bijvoorbeeld in verband met een gebrek aan buitenlandse erkenning van het partnerschap of omdat het huwelijk in het land van herkomst cultureel gezien een belangrijkere rol speelt dan in Nederland. Ook dit verschilt echter per groep. Zo is er nauwelijks verschil tussen de eerste en tweede generatie bij partners met een Marokkaanse achtergrond. Bij degenen met een Antilliaans/Arubaanse achtergrond en bij partners met een westerse achtergrond, daarentegen, kiest een beduidend groter deel van de tweede generatie voor een partnerschap dan van de eerste generatie. In 2017/2018 prefereerde van de Antilliaanse/Arubaanse tweede generatie 24 procent het partnerschap boven het huwelijk, tegenover 10 procent van de eerste generatie. Bij de groep met een westerse achtergrond was dat bijna een kwart van de tweede en 12 procent van de eerste generatie. De groep met een tweede generatie Turkse achtergrond lijkt daarentegen juist minder vaak voor het partnerschap te kiezen dan de eerste generatie.
Eerste generatie (% van alle formele verbintenissen) | Tweede generatie (% van alle formele verbintenissen) | |
---|---|---|
Westers | 12,4 | 24,6 |
Surinaams | 15,6 | 18,1 |
Antilliaans/Arubaans | 9,8 | 24,3 |
Marokkaans | 1,3 | 1,7 |
Turks | 3,4 | 1,7 |
Overig niet-westers | 9,0 | 17,1 |
4.5 Regionale spreiding
In de eerste jaren werden naar verhouding meer partnerschappen gesloten in de vier grote steden dan daarbuiten. Van alle grootstedelingen die in 1998 een formele verbintenissloten, koos 6,6 procent voor het partnerschap, tegenover 4,7 procent van degenen die elders in Nederland woonden. Dit kwam vooral doordat het aantal paren van gelijkgeslacht, die toen nog niet konden trouwen, groter is in de vier grote steden. Na 2001 werd het verschil tussen grootstedelingen en niet-grootstedelingen kleiner. Wanneer alleen naar heteroseksuele stellen wordt gekeken, dan was er bij hen ook in de beginperiode weinig verschil. In beide gevallen koos rond de 1,5 procent voor het partnerschap.
Vier grote steden (% van alle formele verbintenissen) | Elders (% van alle formele verbintenissen) | |
---|---|---|
1998 | 6,6 | 4,7 |
1999 | 5,2 | 3,2 |
2000 | 4,7 | 2,9 |
2001 | 3,1 | 2,5 |
2002 | 4,5 | 3,8 |
2003 | 5,9 | 5,6 |
2004 | 6,8 | 7,1 |
2005 | 8,6 | 8 |
2006 | 8,6 | 8,9 |
2007 | 8,7 | 9,3 |
2008 | 8,2 | 9,8 |
2009 | 8,5 | 11,3 |
2010 | 9,8 | 12,1 |
2011 | 10,1 | 13,2 |
2012 | 9,2 | 12,6 |
2013 | 10,1 | 14 |
2014 | 10,2 | 15 |
2015 | 12 | 18,2 |
2016 | 14,9 | 21,1 |
2017 | 16,3 | 23,6 |
2018 | 18,7 | 25,5 |
Inmiddels is het partnerschap populairder buiten de vier grote steden dan daarbinnen. Inde loop van de jaren is het aandeel dat voor een partnerschap kiest sneller gestegen in de rest van Nederland dan in de grote steden. Vanaf 2007 liep dit verschil langzaam op. In 2018 had buiten de vier grote steden ruim een kwart een voorkeur voor het partnerschap tegenover bijna 19 procent van de grootstedelingen. Dit verschil komt volledig voor rekening van paren van verschillend geslacht.
Vier grote steden; paar gelijk geslacht (% van alle formele verbintenissen) | Elders; paar gelijk geslacht (% van alle formele verbintenissen) | Vier grote steden; paar verschillend geslacht (% van alle formele verbintenissen) | Elders: paar verschillend geslacht (% van alle formele verbintenissen) | |
---|---|---|---|---|
1998 | 1,8 | 1,8 | ||
1999 | 1,9 | 1,6 | ||
2000 | 1,7 | 1,5 | ||
2001 | 19,3 | 16,1 | 2,1 | 2 |
2002 | 22,1 | 20 | 3,6 | 3,4 |
2003 | 31,8 | 22,7 | 4,8 | 5,2 |
2004 | 29,5 | 29,6 | 5,9 | 6,7 |
2005 | 33,8 | 30,1 | 7,5 | 7,6 |
2006 | 32,3 | 29,1 | 7,6 | 8,4 |
2007 | 29,9 | 26,8 | 7,8 | 8,9 |
2008 | 28,8 | 25,8 | 7,3 | 9,5 |
2009 | 25,8 | 26,1 | 8 | 11,1 |
2010 | 30,9 | 25,2 | 9 | 11,8 |
2011 | 25,3 | 26,7 | 9,5 | 12,9 |
2012 | 28,5 | 24,1 | 8,5 | 12,3 |
2013 | 27 | 24,6 | 9,5 | 13,7 |
2014 | 25,8 | 23,9 | 9,6 | 14,8 |
2015 | 25,8 | 24 | 11,4 | 18 |
2016 | 29,1 | 30,8 | 14,2 | 20,9 |
2017 | 34,1 | 32,8 | 15,6 | 23,4 |
2018 | 31,3 | 30,4 | 18,2 | 25,4 |
Het verschil tussen de vier grote steden en de rest van Nederland heeft deels te maken met verschillen in samenstelling van de bevolking: leeftijd, het aandeel met een tweede of latere relatie, het aandeel paren van gelijk geslacht en het aandeel personen met een migratieachtergrond. Maar ook als met deze verschillen rekening wordt gehouden, kiesteen groter aandeel buiten de vier grote steden voor een partnerschap dan van de mensen die wel in deze steden wonen. Dat beeld wordt bevestigd als naar de spreiding over Nederland wordt gekeken. Het aandeel dat voor een partnerschap kiest, is vooral groot in het noorden en oosten van Nederland en niet zozeer in de stedelijke gebieden. In gemeenten waar het aandeel streng-gelovigen groot is en die in de zogenoemde biblebelt liggen, is het aandeel dat een partnerschap boven een huwelijk prefereert doorgaans het kleinst.Ook in Limburg lijkt er nog vaker een voorkeur te zijn voor trouwen.
Gemeentenaam | Aandeel partnerschappen 2017/2018 (%) |
---|---|
Appingedam | 41,5 |
Bedum | 36 |
TenBoer | 30 |
Delfzijl | 35,6 |
Groningen | 29,1 |
Grootegast | 26 |
Haren | 27,5 |
Leek | 29,4 |
Loppersum | 26,2 |
Marum | 27,8 |
Almere | 20,9 |
Stadskanaal | 28,3 |
Veendam | 20,7 |
Zeewolde | 27,4 |
Winsum | 29,5 |
Zuidhorn | 26,5 |
Dongeradeel | 42,3 |
Achtkarspelen | 36,8 |
Ameland | 31,6 |
Harlingen | 38,8 |
Heerenveen | 37,9 |
KollumerlandenNieuwkruisland | 39,1 |
Leeuwarden | 30,3 |
Ooststellingwerf | 33,1 |
Opsterland | 29,4 |
Schiermonnikoog | 16,7 |
Smallingerland | 28,9 |
Terschelling | 30,8 |
Vlieland | 25,9 |
Weststellingwerf | 33,4 |
Assen | 31,1 |
Coevorden | 29,2 |
Emmen | 26,1 |
Hoogeveen | 29,1 |
Meppel | 35,8 |
Almelo | 19,1 |
Borne | 27,8 |
Dalfsen | 35,4 |
Deventer | 31,1 |
Enschede | 17,9 |
Haaksbergen | 21,1 |
Hardenberg | 29,3 |
Hellendoorn | 38,6 |
Hengelo | 22,1 |
Kampen | 27 |
Losser | 27 |
Noordoostpolder | 26 |
Oldenzaal | 25,4 |
Ommen | 33,8 |
Raalte | 48,3 |
Staphorst | 8,3 |
Tubbergen | 26,9 |
Urk | 0,6 |
Wierden | 28,7 |
Zwolle | 25,8 |
Aalten | 37,5 |
Apeldoorn | 30 |
Arnhem | 23,8 |
Barneveld | 13,5 |
Beuningen | 27 |
Brummen | 37,8 |
Buren | 20,8 |
Culemborg | 20,4 |
Doesburg | 26,9 |
Doetinchem | 31,3 |
Druten | 33,2 |
Duiven | 37 |
Ede | 18,2 |
Elburg | 19,1 |
Epe | 38,1 |
Ermelo | 15,5 |
Geldermalsen | 18,4 |
Harderwijk | 24 |
Hattem | 28,4 |
Heerde | 39,6 |
Heumen | 23,1 |
Lochem | 36,9 |
Maasdriel | 25,4 |
Nijkerk | 19,4 |
Nijmegen | 24,1 |
Oldebroek | 23,7 |
Putten | 16,1 |
Renkum | 21,8 |
Rheden | 28,1 |
Rozendaal | 47,4 |
Scherpenzeel | 14,8 |
Tiel | 21,8 |
Voorst | 34,7 |
Wageningen | 22,2 |
Westervoort | 29,4 |
Winterswijk | 43,3 |
Wijchen | 29,9 |
Zaltbommel | 15,4 |
Zevenaar | 34,2 |
Zutphen | 32,1 |
Nunspeet | 15,7 |
Dronten | 21,1 |
Neerijnen | 21 |
Amersfoort | 23,7 |
Baarn | 24,4 |
DeBilt | 26,7 |
Bunnik | 23,3 |
Bunschoten | 12,7 |
Eemnes | 24,8 |
Houten | 28 |
Leusden | 33,2 |
Lopik | 17,5 |
Montfoort | 30,6 |
Renswoude | 10 |
Rhenen | 21,9 |
Soest | 21 |
Utrecht | 18,2 |
Veenendaal | 17,8 |
Woudenberg | 20,7 |
WijkbijDuurstede | 35,4 |
IJsselstein | 28,5 |
Zeist | 16,9 |
Nieuwegein | 21,1 |
Aalsmeer | 26,3 |
Alkmaar | 28,8 |
Amstelveen | 16,1 |
Amsterdam | 19,2 |
Beemster | 21,9 |
Bergen(NH.) | 32,5 |
Beverwijk | 23,5 |
Blaricum | 16,8 |
Bloemendaal | 14,7 |
Castricum | 33,8 |
Diemen | 22 |
Edam-Volendam | 24,5 |
Enkhuizen | 29,9 |
Haarlem | 18,1 |
HaarlemmerliedeenSpaarnwoude | 11,1 |
Haarlemmermeer | 21 |
Heemskerk | 30,2 |
Heemstede | 17,6 |
Heerhugowaard | 25 |
Heiloo | 34,7 |
DenHelder | 36,5 |
Hilversum | 22,9 |
Hoorn | 27,6 |
Huizen | 22,5 |
Landsmeer | 27,8 |
Langedijk | 28,8 |
Laren | 13,9 |
Medemblik | 30,6 |
Oostzaan | 29,1 |
Opmeer | 37,5 |
Ouder-Amstel | 18,2 |
Purmerend | 26,6 |
Schagen | 34,7 |
Texel | 29,4 |
Uitgeest | 30,7 |
Uithoorn | 23,3 |
Velsen | 22,2 |
Weesp | 27,2 |
Zandvoort | 20 |
Zaanstad | 23,1 |
Alblasserdam | 20,5 |
AlphenaandenRijn | 21,8 |
Barendrecht | 19,5 |
Drechterland | 33 |
Brielle | 31,8 |
CapelleaandenIJssel | 16,7 |
Delft | 20,2 |
Dordrecht | 22,1 |
Gorinchem | 18,4 |
Gouda | 19,6 |
's-Gravenhage | 13,3 |
Hardinxveld-Giessendam | 11,8 |
Hellevoetsluis | 28,7 |
Hendrik-Ido-Ambacht | 26,3 |
StedeBroec | 32,3 |
Hillegom | 16,8 |
Katwijk | 18,7 |
KrimpenaandenIJssel | 16,9 |
Leerdam | 14,8 |
Leiden | 17,2 |
Leiderdorp | 24,3 |
Lisse | 22,5 |
Maassluis | 26,3 |
Nieuwkoop | 28,3 |
Noordwijk | 24,7 |
Noordwijkerhout | 34,4 |
Oegstgeest | 19,5 |
Oud-Beijerland | 22,7 |
Binnenmaas | 24,2 |
Korendijk | 19,8 |
Oudewater | 32,3 |
Papendrecht | 24,7 |
Ridderkerk | 24,1 |
Rotterdam | 17,7 |
Rijswijk | 22,4 |
Schiedam | 18,7 |
Sliedrecht | 12 |
Cromstrijen | 27,7 |
Albrandswaard | 28,1 |
Westvoorne | 27,9 |
Strijen | 31,2 |
Vianen | 23,6 |
Vlaardingen | 25,4 |
Voorschoten | 21,5 |
Waddinxveen | 19,7 |
Wassenaar | 14,1 |
Woerden | 21 |
Zoetermeer | 20,4 |
Zoeterwoude | 25,3 |
Zwijndrecht | 20,7 |
Borsele | 23,3 |
Goes | 28,2 |
WestMaasenWaal | 27,6 |
Hulst | 24,3 |
Kapelle | 23,6 |
Middelburg | 26 |
Giessenlanden | 17,1 |
Reimerswaal | 11,4 |
Zederik | 13,1 |
Terneuzen | 22,6 |
Tholen | 16 |
Veere | 21,5 |
Vlissingen | 22,8 |
Lingewaal | 24,7 |
DeRondeVenen | 22,7 |
Tytsjerksteradiel | 36,6 |
Aalburg | 16,1 |
Asten | 26,1 |
Baarle-Nassau | 22,9 |
BergenopZoom | 26,7 |
Best | 26,7 |
Boekel | 42,2 |
Boxmeer | 33 |
Boxtel | 25,5 |
Breda | 23,4 |
Deurne | 25,3 |
Pekela | 22,6 |
Dongen | 28,4 |
Eersel | 26,9 |
Eindhoven | 15,8 |
Etten-Leur | 18,5 |
Geertruidenberg | 26,3 |
GilzeenRijen | 27,4 |
Goirle | 26,1 |
Grave | 31,3 |
Haaren | 25,7 |
Helmond | 17,5 |
's-Hertogenbosch | 21,5 |
Heusden | 22,4 |
Hilvarenbeek | 29,7 |
LoonopZand | 31,1 |
MillenSintHubert | 30,2 |
Nuenen,GerwenenNederwetten | 27,7 |
Oirschot | 19,9 |
Oisterwijk | 22,4 |
Oosterhout | 23,5 |
Oss | 19,3 |
Rucphen | 26,1 |
Sint-Michielsgestel | 30,5 |
Someren | 20,4 |
SonenBreugel | 27,9 |
Steenbergen | 34,6 |
Waterland | 28,6 |
Tilburg | 21,1 |
Uden | 26,8 |
Valkenswaard | 25,1 |
Veldhoven | 26,4 |
Vught | 14,8 |
Waalre | 19,6 |
Waalwijk | 26 |
Werkendam | 8,8 |
Woensdrecht | 22,8 |
Woudrichem | 17,9 |
Zundert | 30,8 |
Wormerland | 34,6 |
Onderbanken | 19,1 |
Landgraaf | 27,8 |
Beek | 25,4 |
Beesel | 26,6 |
Bergen(L.) | 29 |
Brunssum | 22 |
Gennep | 27,9 |
Heerlen | 20,1 |
Kerkrade | 19,7 |
Maastricht | 14,6 |
Meerssen | 16,4 |
MookenMiddelaar | 24,7 |
Nederweert | 21,3 |
Nuth | 18,3 |
Roermond | 17,1 |
Schinnen | 26,2 |
Simpelveld | 25 |
Stein | 26,7 |
Vaals | 14 |
Venlo | 28,7 |
Venray | 29,9 |
Voerendaal | 21 |
Weert | 18,9 |
ValkenburgaandeGeul | 10,3 |
Lelystad | 13,7 |
HorstaandeMaas | 36,7 |
OudeIJsselstreek | 31,3 |
Teylingen | 25,7 |
UtrechtseHeuvelrug | 21,8 |
OostGelre | 40,3 |
Koggenland | 29,5 |
Lansingerland | 19,2 |
Leudal | 29,1 |
Maasgouw | 23,9 |
Eemsmond | 32,8 |
Gemert-Bakel | 31 |
Halderberge | 22,2 |
Heeze-Leende | 22,4 |
Laarbeek | 27,7 |
DeMarne | 31,1 |
Reusel-DeMierden | 28,5 |
Roerdalen | 23,3 |
Roosendaal | 22,3 |
Schouwen-Duiveland | 25,3 |
AaenHunze | 38,3 |
Borger-Odoorn | 28,9 |
Cuijk | 25,8 |
Landerd | 23,6 |
DeWolden | 29,4 |
Noord-Beveland | 29,1 |
Wijdemeren | 22,9 |
Noordenveld | 28,3 |
Twenterand | 24,1 |
Westerveld | 28,1 |
SintAnthonis | 34,5 |
Lingewaard | 30,7 |
Cranendonck | 16,7 |
Steenwijkerland | 31,7 |
Moerdijk | 26,7 |
Echt-Susteren | 21,7 |
Sluis | 21,6 |
Drimmelen | 26,8 |
Bernheze | 25,4 |
Ferwerderadiel | 41,6 |
Alphen-Chaam | 17,6 |
Bergeijk | 29,7 |
Bladel | 32,6 |
Gulpen-Wittem | 17,4 |
Tynaarlo | 29,8 |
Midden-Drenthe | 36,1 |
Overbetuwe | 29,1 |
HofvanTwente | 33,3 |
Neder-Betuwe | 9,4 |
Rijssen-Holten | 22,1 |
Geldrop-Mierlo | 15,3 |
Olst-Wijhe | 46,6 |
Dinkelland | 30,2 |
Westland | 26,3 |
Midden-Delfland | 24,4 |
Berkelland | 42 |
Bronckhorst | 36,9 |
Sittard-Geleen | 17,8 |
KaagenBraassem | 35,2 |
Dantumadiel | 45,2 |
Zuidplas | 23,3 |
PeelenMaas | 23,6 |
Oldambt | 36,9 |
Zwartewaterland | 20,8 |
S�dwest-Frysl�n | 37,1 |
Bodegraven-Reeuwijk | 18,9 |
Eijsden-Margraten | 21,2 |
StichtseVecht | 20,2 |
HollandsKroon | 28,7 |
Leidschendam-Voorburg | 20,9 |
Goeree-Overflakkee | 22,6 |
Pijnacker-Nootdorp | 24,3 |
Molenwaard | 8,8 |
Nissewaard | 24,2 |
Krimpenerwaard | 26,2 |
DeFryskeMarren | 37,1 |
GooiseMeren | 21,8 |
BergenDal | 37 |
Meierijstad | 24,3 |
Waadhoeke | 41,2 |
Westerwolde | 28,9 |
Midden-Groningen | 30,2 |
Montferland | 35,7 |
5. Redenen voor het sluiten van een partnerschap
Bij de invoering van het partnerschap (Scherf, 1999) en bij de evaluatie van de wet openstelling huwelijk en wet geregistreerd partnerschap (Boele-Woelki et al, 2006) gaven geregistreerde partners vaker dan gehuwden aan dat zij voor deze relatievorm kozen om alles goed te regelen, bijvoorbeeld bij de aankoop van een huis, hun pensioen of in verband met kinderen. Een partnerschap vonden ze daarbij bovendien goedkoper en makkelijker te regelen dan een samenlevingscontract. Minder vaak dan gehuwden noemden zij de bevestiging van de relatie als reden of elkaar publiekelijk de liefde willen verklaren. Geregistreerde partners beschouwden het huwelijk wat vaker als een traditioneel instituut dan gehuwden. Ongeveer 40 procent gaf aan dat ze geen bruiloft wilden.Geregistreerde partners lijken dus minder emotionele en symbolische waarde aan hun verbintenis te hechten en de relatie zakelijker te benaderen. Deze bevinding was een belangrijke reden om te concluderen dat het partnerschap bestaansrecht had naast het huwelijk, ook nadat het huwelijk was opengesteld voor paren van gelijk geslacht en de juridische verschillen tussen beide relatievormen kleiner werden (Tweede Kamer, 2013).
Dit verschil tussen partnerschap en huwelijk — het eerste minder emotioneel en symbolisch — blijkt ook uit de keuze van het moment van sluiting. Al bij de introductie in 1998 werd een groot deel van de partnerschappen gesloten op een maandag of een dinsdag: een vijfde tot een kwart van de partnerschappen. Na 2001 nam dit aandeel verder toe. Een maandag of dinsdag is een minder voor de hand liggende dag dan een vrijdag of zaterdag als stellen hun nieuw gesloten verbintenis willen vieren. Bovendien is het sluiten van een verbintenis doorgaans goedkoper op maandagen en dinsdagen. Bij huwelijken vindt juist het grootste deel van de sluitingen op een vrijdag plaats (CBS, 2016b), in 2017 ruim een derde.
Huwelijk (%) | Partnerschap (%) | ||
---|---|---|---|
weekdag | ma | 16,6 | 37,6 |
weekdag | di | 13,4 | 25,9 |
weekdag | wo | 11,6 | 15,1 |
weekdag | do | 10,8 | 10,1 |
weekdag | vr | 32,8 | 10,7 |
weekdag | za/zo | 14,7 | 0,7 |
maand | jan | 4,3 | 8,4 |
maand | feb | 4,3 | 7,8 |
maand | maart | 4,9 | 7,8 |
maand | april | 7,0 | 8,1 |
maand | mei | 11,0 | 8,0 |
maand | juni | 14,3 | 8,3 |
maand | juli | 10,2 | 9,2 |
maand | aug | 14,1 | 8,2 |
maand | sep | 13,6 | 7,8 |
maand | okt | 7,5 | 10,0 |
maand | nov | 4,6 | 8,5 |
maand | dec | 4,3 | 7,9 |
Tot 2001 was ook de vrijdag nog populair onder geregistreerde partners. Na de openstelling van het huwelijk voor paren van gelijk geslacht daalde het aandeel partnerschappen dat op vrijdag werd gesloten. Dit heeft er waarschijnlijk mee te maken dat het geregistreerd partnerschap vanaf dat moment niet langer een substituut voor het huwelijk was voor paren van gelijk geslacht. Degenen voor wie de emotionele waarde belangrijk was, konden vanaf toen ook kiezen voor het huwelijk.
Het moment in het jaar waarop de verbintenis gesloten wordt, zegt eveneens iets over het emotionele belang dat de verbintenis heeft. Huwelijken vinden traditioneel vooral plaats in het late voorjaar of de zomer. Vooral mei, juni en september zijn populaire maanden(CBS, 2018b). De kans op een mooie dag met goed weer is dan groter en het is buiten de vakantieperiode. Voor partnerschappen is zo’n duidelijk seizoenspatroon er niet. Ze worden net zo goed in de winter en herfst als in de zomer en de lente gesloten. Ook wordt voor huwelijken vaker gekozen voor ‘mooie datums’. Zo werden in 2017 relatief veel huwelijken gesloten in juli, met daarin 1-7-2017, 7-7-2017 en 17-7 2017. In 2018 werden juist relatief veel huwelijken in augustus gesloten. Bij partnerschappen springen dit soort dagen er niet uit.
Sinds 2013 daalt het aandeel partnerschappen dat op maandag wordt gesloten. Naar verhouding zijn de dinsdag en de vrijdag populairder geworden. Mogelijk zijn, met de groeiende belangstelling voor het partnerschap, ook de beweegredenen veranderd en is ook voor geregistreerd partners de sluiting vaker reden voor een feestje, waardoor de vrijdag vaker gekozen wordt. De verschuiving kan echter ook te maken hebben met een veranderd patroon bij huwelijkssluitingen. Die worden naar verhouding juist vaker op maandagen gesloten, en wat minder vaak op vrijdagen. Dit zou er op kunnen wijzen dat het partnerschap op de doordeweekse dagen concurrentie krijgt van goedkopere ‘budgethuwelijken’, die door gemeenten ook vaak op doordeweekse dagen aan het begin van de week worden aangeboden.
6. Conclusie
Toen het homohuwelijk geïntroduceerd werd, kozen ook paren van gelijk geslacht vaker voor een huwelijk. Hierdoor veranderde de samenstelling van de groep die voor het partnerschap koos en waren paren van gelijk geslacht niet langer oververtegenwoordigd.
Daarnaast groeide de belangstelling voor de regeling. Het aantal stellen dat voor een partnerschap koos steeg, en dit waren vooral heteroseksuele paren. Inmiddels kiest bijna een kwart van de paren voor een partnerschap. Daaronder bevinden zich veel vaker ook jonge paren die nog niet eerder getrouwd waren en nog geen kinderen uit een eerdere relatie hebben. De verschillen met paren die trouwen is dan ook kleiner geworden. De gemiddelde leeftijd van degenen die een partnerschap sluiten verschilt bijvoorbeeld nauwelijks nog van die van degenen die trouwen en is zelfs iets lager. Ook is het aandeel dat al kinderen heeft op het moment van sluiting niet langer groter onder geregistreerd partners dan onder stellen die trouwen, maar eerder lager.
Er zijn nog wel verschillen. Voor sommige groepen is het partnerschap een minder geaccepteerde optie dan voor andere. Mensen met een niet-westerse achtergrond, met name met een Turkse of Marokkaanse achtergrond, hebben een duidelijke voorkeur voor het huwelijk. De regionale verdeling van de mate waarin partnerschappen voorkomen suggereert dat ook voor (streng)gereformeerden het partnerschap geen voor de hand liggende optie is. In het noorden en oosten van het land wordt naar verhouding vaak voor het partnerschap gekozen.
De keuze voor de maanden en dagen van de week waarop de geregistreerde partnerschappen gesloten worden bevestigt het beeld dat het geregistreerd partnerschap zakelijker wordt benaderd dan het huwelijk, waaraan een meer emotionele en symbolische betekenis wordt toegekend. Dit blijkt ook uit eerdere evaluaties van het geregistreerd partnerschap (Boele-Woelki et al, 2006; Tweede kamer, 2013). De resultaten van dit onderzoek bevestigen daarmee dat het geregistreerd partnerschap in een andere behoefte voorziet dan het huwelijk. Het is een geaccepteerd alternatief voor mensen die nog niet toe zijn aan het huwelijk, of voor wie het huwelijk niet relevant of onwenselijk is.Het kan bovendien een alternatief voor een samenlevingscontract zijn: zaken zijn goed geregeld en gelijkwaardig aan het huwelijk, zonder de emotionele waarde die vaak aaneen huwelijk wordt toegekend.
Literatuur
Boele-Woelki, K.,I. Curry-Sumner, M. Jansen en W. Schrama (2006) Evaluatie van de wet openstelling huwelijk en de wet geregistreerd partnerschap. WODC, Den Haag.
CBS (2016a). Ouders van ruim vier op de tien baby’s niet getrouwd.
CBS (2016b). Minder huwelijken, meer partnerschappen.
CBS (2018a). Twintigers en dertigers trouwen minder.
CBS (2018b). Trouwen op Valentijnsdag.
CBS (2019). Minder verhuizingen in 2018.
Harmsen, C. en J. Latten (1998). Belangstelling voor geregistreerd partnerschap groter danverwacht. Maandstatistiek van de bevolking, 98(10), 8-10.
Hiekel, N. en R. Keizer (2015). Risk-avoidance or utmost commitment? Dutch focus group research on cohabitation and marriage. Demographic research, 32(10), 311-340.
Huis, M. van en S. Loozen (2010). Dertigduizend flitsscheidingen, 2001–2009. Bevolkingstrends, 2009(4), 33-34.
Kiernan, K. (2001) The rise of cohabitation and childbearing outside marriage in Western Europe. International Journal of Law, Policy and the Family, 15(1), 1-21.
Lesthaeghe, R. (2014). The second demographic transition: A concise overview of its development. Proceedings of the National Academy of Sciences, 111(51), 18112-18115.
Poortman, A.-R. (2007). The first cut is the deepest? The role of the relationship career for union formation. European Sociological Review, 23(5), 585-598.
Scherf, Y. (1999). Registered partnership in the Netherlands. A quick scan. WODC, Den Haag.
Schama, W. (1999) Registered partnership in the Netherlands. International Journal of Law, Policy and the Family, 13, 315-317.
Tweede Kamer (1996). Kamerstuk 23761 nr. 7. Vergaderjaar 1995−1996.
Tweede Kamer (2013). Kamerstuk 33526, nr. 6. Vergaderjaar 2012−2013.
Technische toelichting
Bij het maken van de nieuwe bestanden zijn daarnaast de flitsscheidingen anders behandeld dan voorheen. Deze worden nu meegeteld bij de echtscheidingen. Daardoor komen partnerschappen die ontstaan na een omzetting vanuit een huwelijk niet meer in deze verbintenisgegevens voor.