Ongelijkheid in inkomen en vermogen

1. Inleiding

Ongelijkheid in inkomen en vermogen blijft de politieke en publieke gemoederen in Nederland en elders bezig houden. De discussie hierover is opnieuw actueel geworden door de publicatie van het boek Le Capital au XXIe siècle van de Franse econoom Thomas Piketty. In deze studie die in 2014 in Nederland verscheen als Kapitaal in de 21ste eeuw toont hij cijfermatig aan dat in de meeste landen van de wereld de ongelijkheid in inkomen en vermogen alsmaar groter wordt. De groeiende kloof tussen arm en rijk wordt bevestigd door andere onderzoeken, recent nog in het mede door Piketty opgestelde World Inequality Report (Alvaredo, Chancel, Piketty, Saez en Zucman, 2018). Cijfers over Nederland(Van den Brakel en Otten, 2017) laten eveneens zien dat de bovenste en onderste 10 procent huishoudens op de inkomensladder uit elkaar gegroeid zijn. Ook maakt het vermogen van de rijkste 10 procent een steeds groter deel van het totale vermogen van alle huishoudens in Nederland uit (CBS StatLine, 2019a).

De ongelijkheidsdiscussie focust vooral op het inkomen en vermogen van de rijken.Ongelijkheid in welvaart tussen huishoudens is echter meer dan het monitoren van alleen topinkomens en -vermogens of het vergelijken van de boven- en onderkant van de welvaartsladder. Ook de welvaartspositie van alle tussenliggende huishoudens moet hierbij betrokken worden. In dit artikel staan de ongelijkheid in inkomen en vermogen van alle huishoudens in Nederland centraal. Maatstaf voor de inkomens- en vermogensongelijkheid is daarbij de genormaliseerde Gini-coëfficiënt. Deze maatstaf is gepubliceerd ruim een eeuw nadat Corrado Gini in 1912 zijn inmiddels alom gebruikte Gini-coëfficiënt introduceerde. De genormaliseerde Gini-coëfficiënt baseert zich niet alleen op het inkomen/vermogen van de hele populatie. Ook houdt normalisatie, anders dan in de traditionele Gini-coëfficiënt, rekening met (veel) negatieve waarden in een verdeling (zie Bos, Van den Brakel en Otten, 2018). Op een schaal van 0 tot 1 geeft de genormaliseerde Gini-coëfficiënt weer hoe groot de ongelijkheid is, waarbij 0 staat voor volkomen gelijke huishoudens (iedereen heeft evenveel) en 1 voor volkomen ongelijke (één huishouden heeft alles).

De ongelijkheidsdiscussie focust vooral op het inkomen en vermogen van de rijken.Ongelijkheid in welvaart tussen huishoudens is echter meer dan het monitoren van alleen topinkomens en -vermogens of het vergelijken van de boven- en onderkant van de welvaartsladder. Ook de welvaartspositie van alle tussenliggende huishoudens moet hierbij betrokken worden. In dit artikel staan de ongelijkheid in inkomen en vermogen van alle huishoudens in Nederland centraal. Maatstaf voor de inkomens- en vermogensongelijkheid is daarbij de genormaliseerde Gini-coëfficiënt. Deze maatstaf is gepubliceerd ruim een eeuw nadat Corrado Gini in 1912 zijn inmiddels alom gebruikte Gini-coëfficiënt introduceerde. De genormaliseerde Gini-coëfficiënt baseert zich niet alleen op het inkomen/vermogen van de hele populatie. Ook houdt normalisatie, anders dan in de traditionele Gini-coëfficiënt, rekening met (veel) negatieve waarden in een verdeling (zie Bos, Van den Brakel en Otten, 2018). Op een schaal van 0 tot 1 geeft de genormaliseerde Gini-coëfficiënt weer hoe groot de ongelijkheid is, waarbij 0 staat voor volkomen gelijke huishoudens (iedereen heeft evenveel) en 1 voor volkomen ongelijke (één huishouden heeft alles).