Ongelijkheid in inkomen en vermogen
Over deze publicatie
De ongelijkheid in het primair inkomen van huishoudens liep in de periode 2011–2014 op door vergrijzing en de crisis. Met het herstel van de economie daalde de ongelijkheid tussen 2014 en 2017 weer. Door compenserende herverdeling via sociale uitkeringen, belastingen en premies bleef de ongelijkheid in het besteedbaar inkomen in die hele periode vrijwel gelijk. Tussen vermogens zijn de verschillen beduidend groter dan tussen inkomens. De vermogensongelijkheid nam tot 2014 eveneens toe, als gevolg van de daling van de huizenprijzen. Door het aantrekken van de woningmarkt daalde deze weer. In de grote steden is de inkomens- en vermogensongelijkheid groter dan de ongelijkheid landelijk. Een relatief hoog gemiddeld inkomen in een gemeente gaat doorgaans samen met bovenmatige ongelijkheid van inkomen, een groot vermogen vaak met een lage vermogensongelijkheid.
1. Inleiding
De ongelijkheidsdiscussie focust vooral op het inkomen en vermogen van de rijken.Ongelijkheid in welvaart tussen huishoudens is echter meer dan het monitoren van alleen topinkomens en -vermogens of het vergelijken van de boven- en onderkant van de welvaartsladder. Ook de welvaartspositie van alle tussenliggende huishoudens moet hierbij betrokken worden. In dit artikel staan de ongelijkheid in inkomen en vermogen van alle huishoudens in Nederland centraal. Maatstaf voor de inkomens- en vermogensongelijkheid is daarbij de genormaliseerde Gini-coëfficiënt. Deze maatstaf is gepubliceerd ruim een eeuw nadat Corrado Gini in 1912 zijn inmiddels alom gebruikte Gini-coëfficiënt introduceerde. De genormaliseerde Gini-coëfficiënt baseert zich niet alleen op het inkomen/vermogen van de hele populatie. Ook houdt normalisatie, anders dan in de traditionele Gini-coëfficiënt, rekening met (veel) negatieve waarden in een verdeling (zie Bos, Van den Brakel en Otten, 2018). Op een schaal van 0 tot 1 geeft de genormaliseerde Gini-coëfficiënt weer hoe groot de ongelijkheid is, waarbij 0 staat voor volkomen gelijke huishoudens (iedereen heeft evenveel) en 1 voor volkomen ongelijke (één huishouden heeft alles).
De ongelijkheidsdiscussie focust vooral op het inkomen en vermogen van de rijken.Ongelijkheid in welvaart tussen huishoudens is echter meer dan het monitoren van alleen topinkomens en -vermogens of het vergelijken van de boven- en onderkant van de welvaartsladder. Ook de welvaartspositie van alle tussenliggende huishoudens moet hierbij betrokken worden. In dit artikel staan de ongelijkheid in inkomen en vermogen van alle huishoudens in Nederland centraal. Maatstaf voor de inkomens- en vermogensongelijkheid is daarbij de genormaliseerde Gini-coëfficiënt. Deze maatstaf is gepubliceerd ruim een eeuw nadat Corrado Gini in 1912 zijn inmiddels alom gebruikte Gini-coëfficiënt introduceerde. De genormaliseerde Gini-coëfficiënt baseert zich niet alleen op het inkomen/vermogen van de hele populatie. Ook houdt normalisatie, anders dan in de traditionele Gini-coëfficiënt, rekening met (veel) negatieve waarden in een verdeling (zie Bos, Van den Brakel en Otten, 2018). Op een schaal van 0 tot 1 geeft de genormaliseerde Gini-coëfficiënt weer hoe groot de ongelijkheid is, waarbij 0 staat voor volkomen gelijke huishoudens (iedereen heeft evenveel) en 1 voor volkomen ongelijke (één huishouden heeft alles).
2. Inkomensongelijkheid
figuur 2.1 Samenstelling inkomen van huishoudens
Primaire inkomens ongelijker dan besteedbare inkomens
Het maakt veel uit hoeveel mensen binnen een huishouden van een bepaald inkomen moeten leven. Het heeft dan ook weinig zin om inkomensongelijkheid te bepalen zonder rekening te houden met de omvang van het huishouden. Om het inkomen van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken, wordt het gestandaardiseerd (zie Technische toelichting). Uit de Lorenz-curven is in één oogopslag duidelijk dat de verschillen in het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen kleiner zijn dan in het gestandaardiseerd primair inkomen: de Lorenz-curve van het primair inkomen ligt immers verder van de gelijkheidslijn af. De Gini-coëfficiënt is gerelateerd aan de Lorenz-curve en is gelijk aan twee keer het oppervlak tussen de gelijkheidslijn en de curve. De Gini-coëfficiënt bedroeg in 2017 voor het primair inkomen 0,55. Voor het bruto-inkomen was dat 0,36 en voor het besteedbaar inkomen 0,29.
Populatie-aandeel (%) | Gelijk inkomen (Inkomensaandeel (%)) | Primair inkomen (Inkomensaandeel (%)) | Bruto-inkomen (Inkomensaandeel (%)) | Besteedbaar inkomen (Inkomensaandeel (%)) |
---|---|---|---|---|
0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
1 | -0,17 | -0,02 | -0,14 | |
2 | -0,17 | 0,07 | -0,03 | |
3 | -0,18 | 0,22 | 0,15 | |
4 | -0,18 | 0,42 | 0,41 | |
5 | -0,18 | 0,68 | 0,73 | |
6 | -0,18 | 0,97 | 1,11 | |
7 | -0,18 | 1,3 | 1,52 | |
8 | -0,18 | 1,64 | 1,96 | |
9 | -0,18 | 2 | 2,42 | |
10 | -0,18 | 2,37 | 2,89 | |
11 | -0,18 | 2,75 | 3,38 | |
12 | -0,18 | 3,13 | 3,87 | |
13 | -0,17 | 3,53 | 4,38 | |
14 | -0,17 | 3,93 | 4,91 | |
15 | -0,17 | 4,34 | 5,44 | |
16 | -0,17 | 4,76 | 5,98 | |
17 | -0,17 | 5,19 | 6,53 | |
18 | -0,16 | 5,62 | 7,1 | |
19 | -0,14 | 6,06 | 7,68 | |
20 | 20 | -0,11 | 6,52 | 8,26 |
21 | -0,07 | 6,98 | 8,86 | |
22 | 0 | 7,45 | 9,47 | |
23 | 0,08 | 7,93 | 10,09 | |
24 | 0,17 | 8,42 | 10,72 | |
25 | 0,28 | 8,92 | 11,36 | |
26 | 0,41 | 9,43 | 12,01 | |
27 | 0,54 | 9,95 | 12,67 | |
28 | 0,69 | 10,48 | 13,33 | |
29 | 0,85 | 11,02 | 14,01 | |
30 | 1,01 | 11,58 | 14,69 | |
31 | 1,19 | 12,15 | 15,39 | |
32 | 1,38 | 12,73 | 16,09 | |
33 | 1,59 | 13,32 | 16,8 | |
34 | 1,81 | 13,92 | 17,52 | |
35 | 2,04 | 14,54 | 18,25 | |
36 | 2,29 | 15,17 | 18,99 | |
37 | 2,57 | 15,81 | 19,74 | |
38 | 2,88 | 16,47 | 20,5 | |
39 | 3,22 | 17,14 | 21,27 | |
40 | 40 | 3,6 | 17,82 | 22,05 |
41 | 4,02 | 18,52 | 22,85 | |
42 | 4,48 | 19,23 | 23,65 | |
43 | 4,97 | 19,95 | 24,46 | |
44 | 5,52 | 20,69 | 25,29 | |
45 | 6,1 | 21,44 | 26,12 | |
46 | 6,72 | 22,21 | 26,97 | |
47 | 7,38 | 22,99 | 27,82 | |
48 | 8,08 | 23,79 | 28,69 | |
49 | 8,81 | 24,6 | 29,57 | |
50 | 9,58 | 25,42 | 30,45 | |
51 | 10,39 | 26,26 | 31,35 | |
52 | 11,22 | 27,11 | 32,26 | |
53 | 12,1 | 27,98 | 33,18 | |
54 | 13 | 28,86 | 34,11 | |
55 | 13,94 | 29,76 | 35,05 | |
56 | 14,9 | 30,67 | 36 | |
57 | 15,9 | 31,59 | 36,97 | |
58 | 16,93 | 32,54 | 37,94 | |
59 | 17,99 | 33,49 | 38,93 | |
60 | 60 | 19,08 | 34,47 | 39,93 |
61 | 20,2 | 35,45 | 40,94 | |
62 | 21,34 | 36,46 | 41,96 | |
63 | 22,52 | 37,48 | 42,99 | |
64 | 23,73 | 38,52 | 44,04 | |
65 | 24,96 | 39,57 | 45,1 | |
66 | 26,22 | 40,65 | 46,17 | |
67 | 27,51 | 41,73 | 47,25 | |
68 | 28,84 | 42,84 | 48,35 | |
69 | 30,19 | 43,97 | 49,46 | |
70 | 31,57 | 45,11 | 50,58 | |
71 | 32,98 | 46,28 | 51,72 | |
72 | 34,42 | 47,46 | 52,87 | |
73 | 35,89 | 48,66 | 54,03 | |
74 | 37,39 | 49,89 | 55,21 | |
75 | 38,93 | 51,13 | 56,41 | |
76 | 40,5 | 52,4 | 57,62 | |
77 | 42,1 | 53,69 | 58,85 | |
78 | 43,74 | 55,01 | 60,1 | |
79 | 45,41 | 56,35 | 61,36 | |
80 | 80 | 47,12 | 57,72 | 62,64 |
81 | 48,88 | 59,12 | 63,94 | |
82 | 50,67 | 60,54 | 65,27 | |
83 | 52,5 | 61,99 | 66,61 | |
84 | 54,38 | 63,48 | 67,98 | |
85 | 56,31 | 65 | 69,37 | |
86 | 58,29 | 66,56 | 70,79 | |
87 | 60,32 | 68,15 | 72,23 | |
88 | 62,41 | 69,79 | 73,71 | |
89 | 64,56 | 71,47 | 75,22 | |
90 | 66,77 | 73,21 | 76,77 | |
91 | 69,07 | 75 | 78,35 | |
92 | 71,44 | 76,85 | 79,99 | |
93 | 73,91 | 78,78 | 81,67 | |
94 | 76,48 | 80,79 | 83,42 | |
95 | 79,19 | 82,9 | 85,25 | |
96 | 82,06 | 85,15 | 87,18 | |
97 | 85,15 | 87,57 | 89,25 | |
98 | 88,54 | 90,26 | 91,53 | |
99 | 92,49 | 93,44 | 94,22 | |
100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
Lichte daling van ongelijkheid in primair inkomen na 2014
De ongelijkheid in primair inkomen liep tussen 2011 en 2014 licht op: de Gini-coëfficiënt ging omhoog van bijna 0,55 naar 0,57. Die stijging komt voor rekening van de toegenomen vergrijzing in combinatie met de conjuncturele neergang in die jaren (zie Van den Brakel en Otten, 2017). Door de vergrijzing kwamen er steeds meer AOW’ers en door de verslechterde economie groeide de groep met een werkloosheids- of bijstandsuitkering. Dit had tot gevolg dat er steeds meer huishoudens rond moesten komen van geen of een gering primair inkomen, waardoor de inkomensongelijkheid toenam. De piek in 2014 komt vooral door een fiscale maatregel die het voor directeur-grootaandeelhouders aantrekkelijk maakte zich in dat jaar veel dividend uit te keren. Met het herstel van de economie vanaf 2014 nam de ongelijkheid in primair inkomen weer iets af, doordat de groep uitkeringsontvangers weer kromp.Ongelijkheid in besteedbaar inkomen vrijwel onveranderd
De ongelijkheid van het besteedbaar inkomen bleef tussen 2011 en 2017 vrij stabiel. Uitgezonderd de uitschieter in 2014 was de Gini-coëfficiënt steeds 0,29. Door steeds iets meer (2011–2013) dan wel iets minder (2015–2017) inkomensherverdeling werden de veranderingen in de primaire inkomensongelijkheid teniet gedaan. Ook in het eerste decennium van deze eeuw veranderde de ongelijkheid van het besteedbaar inkomen vrijwel niet (Bos et al., 2018).Primair inkomen (Gini-coëfficiënt) | Besteedbaar inkomen (Gini-coëfficiënt) | |
---|---|---|
2011 | 0,546 | 0,286 |
2012 | 0,551 | 0,288 |
2013 | 0,555 | 0,288 |
2014 | 0,566 | 0,302 |
2015 | 0,556 | 0,288 |
2016 | 0,555 | 0,289 |
2017* | 0,552 | 0,291 |
Herverdelend effect AOW-uitkeringen het grootst
Door herverdeling zakte de Gini-coëfficiënt in 2017 van 0,55 (primair inkomen) naar 0,29 (besteedbaar inkomen). Dit komt neer op een reductie van de inkomensongelijkheid met bijna 48 procent. AOW-uitkeringen en aanvullende pensioenen zorgden samen voor de grootste afname in de ongelijkheid in het primair inkomen: met respectievelijk 17 procent en 12 procent1). Andere sociale uitkeringen en ook premies en belastingen speelden een kleinere rol. Terwijl AOW-uitkeringen sinds 2011 door de vergrijzing een steeds groter aandeel kregen in de ongelijkheidsreductie, werd dat voor aanvullende pensioenen juist iets kleiner. Dit komt doordat aanvullende pensioenen werden gekort, dan wel niet of beperkt geïndexeerd werden. Het herverdelend effect van premies en belastingen werd tussen 2011 en 2017 wat sterker.
Reductie door | AOW (%) | Aanvullend pensioen (%) | Overige sociale uitkering (%) | Premie- en belastingheffing (%) |
---|---|---|---|---|
2011 | 15,9 | 12,8 | 6,7 | 11,9 |
2012 | 16,1 | 12,6 | 6,8 | 12,3 |
2013 | 16,2 | 12,5 | 7,2 | 12,5 |
2014 | 15,9 | 11,8 | 7,1 | 11,8 |
2015 | 16,8 | 12,4 | 7 | 12 |
2016 | 16,8 | 12,4 | 6,8 | 12 |
2017* | 16,9 | 11,5 | 6,7 | 12,6 |
Meeste inkomensongelijkheid in rijke gemeenten
In gemeenten met een gemiddeld hoog gestandaardiseerd besteedbaar inkomen, zoals Laren, Wassenaar en Blaricum (CBS StatLine, 2019b), ligt de inkomensongelijkheid met een Gini-coëfficiënt van rond de 0,5 ver boven de landelijke van 0,29. Echter niet alleen in rijke gemeenten, maar ook in studentensteden, inclusief de vier grote steden, lopen de inkomens vaak bovenmatig uiteen. Daar is relatief veel verschil tussen het doorgaans geringe inkomen van studentenhuishoudens en dat van andere inwoners.In gemeenten met relatief veel ouderen met overwegend lage inkomens liggen de inkomens doorgaans juist dicht bij elkaar. Zo hebben vergrijsde gemeenten in de regio Parkstad Limburg, zoals Brunssum, Landgraaf en Kerkrade, een naar verhouding kleine ongelijkheid. Ook in andere gemeenten zoals Pekela en Stadskanaal is de ongelijkheid om die reden beperkt.
naam | Gini-coëfficiënt | Column1 |
---|---|---|
Aa en Hunze | 0,26 | |
Aalburg | 0,26 | |
Aalsmeer | 0,30 | |
Aalten | 0,22 | |
Achtkarspelen | 0,23 | |
Alblasserdam | 0,25 | |
Albrandswaard | 0,27 | |
Alkmaar | 0,25 | |
Almelo | 0,25 | |
Almere | 0,26 | |
Alphen aan den Rijn | 0,26 | |
Alphen-Chaam | 0,27 | |
Ameland | 0,25 | |
Amersfoort | 0,28 | |
Amstelveen | 0,35 | |
Amsterdam | 0,37 | |
Apeldoorn | 0,26 | |
Appingedam | 0,24 | |
Arnhem | 0,29 | |
Assen | 0,25 | |
Asten | 0,26 | |
Baarle-Nassau | 0,26 | |
Baarn | 0,33 | |
Barendrecht | 0,26 | |
Barneveld | 0,27 | |
Bedum | 0,23 | |
Beek | 0,25 | |
Beemster | 0,28 | |
Beesel | 0,23 | |
Berg en Dal | 0,27 | |
Bergeijk | 0,25 | |
Bergen (L.) | 0,23 | |
Bergen (NH.) | 0,34 | |
Bergen op Zoom | 0,26 | |
Berkelland | 0,23 | |
Bernheze | 0,26 | |
Best | 0,26 | |
Beuningen | 0,25 | |
Beverwijk | 0,25 | |
Binnenmaas | 0,27 | |
Bladel | 0,25 | |
Blaricum | 0,47 | |
Bloemendaal | 0,45 | |
Bodegraven-Reeuwijk | 0,30 | |
Boekel | 0,24 | |
Borger-Odoorn | 0,24 | |
Borne | 0,24 | |
Borsele | 0,24 | |
Boxmeer | 0,24 | |
Boxtel | 0,26 | |
Breda | 0,31 | |
Brielle | 0,25 | |
Bronckhorst | 0,27 | |
Brummen | 0,26 | |
Brunssum | 0,22 | |
Bunnik | 0,27 | |
Bunschoten | 0,25 | |
Buren | 0,27 | |
Capelle aan den IJssel | 0,27 | |
Castricum | 0,28 | |
Coevorden | 0,26 | |
Cranendonck | 0,24 | |
Cromstrijen | 0,27 | |
Cuijk | 0,24 | |
Culemborg | 0,26 | |
Dalfsen | 0,24 | |
Dantumadiel | 0,24 | |
De Bilt | 0,34 | |
De Fryske Marren | 0,25 | |
De Marne | 0,25 | |
De Ronde Venen | 0,32 | |
De Wolden | 0,26 | |
Delft | 0,38 | |
Delfzijl | 0,24 | |
Den Helder | 0,23 | |
Deurne | 0,25 | |
Deventer | 0,26 | |
Diemen | 0,33 | |
Dinkelland | 0,24 | |
Doesburg | 0,25 | |
Doetinchem | 0,25 | |
Dongen | 0,24 | |
Dongeradeel | 0,23 | |
Dordrecht | 0,27 | |
Drechterland | 0,25 | |
Drimmelen | 0,25 | |
Dronten | 0,27 | |
Druten | 0,25 | |
Duiven | 0,24 | |
Echt-Susteren | 0,24 | |
Edam-Volendam | 0,26 | |
Ede | 0,27 | |
Eemnes | 0,27 | |
Eemsmond | 0,25 | |
Eersel | 0,31 | |
Eijsden-Margraten | 0,25 | |
Eindhoven | 0,33 | |
Elburg | 0,23 | |
Emmen | 0,24 | |
Enkhuizen | 0,26 | |
Enschede | 0,30 | |
Epe | 0,27 | |
Ermelo | 0,27 | |
Etten-Leur | 0,24 | |
Ferwerderadiel | 0,25 | |
Geertruidenberg | 0,25 | |
Geldermalsen | 0,26 | |
Geldrop-Mierlo | 0,26 | |
Gemert-Bakel | 0,25 | |
Gennep | 0,24 | |
Giessenlanden | 0,29 | |
Gilze en Rijen | 0,24 | |
Goeree-Overflakkee | 0,26 | |
Goes | 0,26 | |
Goirle | 0,26 | |
Gooise Meren | 0,36 | |
Gorinchem | 0,27 | |
Gouda | 0,27 | |
Grave | 0,24 | |
Groningen | 0,37 | |
Grootegast | 0,22 | |
Gulpen-Wittem | 0,25 | |
Haaksbergen | 0,24 | |
Haaren | 0,30 | |
Haarlem | 0,29 | |
Haarlemmerliede en Spaarnwoude | 0,27 | |
Haarlemmermeer | 0,27 | |
Halderberge | 0,25 | |
Hardenberg | 0,23 | |
Harderwijk | 0,25 | |
Hardinxveld-Giessendam | 0,24 | |
Haren | 0,31 | |
Harlingen | 0,27 | |
Hattem | 0,28 | |
Heemskerk | 0,24 | |
Heemstede | 0,35 | |
Heerde | 0,25 | |
Heerenveen | 0,26 | |
Heerhugowaard | 0,23 | |
Heerlen | 0,25 | |
Heeze-Leende | 0,26 | |
Heiloo | 0,28 | |
Hellendoorn | 0,23 | |
Hellevoetsluis | 0,25 | |
Helmond | 0,26 | |
Hendrik-Ido-Ambacht | 0,25 | |
Hengelo | 0,25 | |
Heumen | 0,27 | |
Heusden | 0,26 | |
Hillegom | 0,25 | |
Hilvarenbeek | 0,26 | |
Hilversum | 0,32 | |
Hof van Twente | 0,27 | |
Hollands Kroon | 0,24 | |
Hoogeveen | 0,23 | |
Hoorn | 0,26 | |
Horst aan de Maas | 0,25 | |
Houten | 0,26 | |
Huizen | 0,30 | |
Hulst | 0,26 | |
IJsselstein | 0,28 | |
Kaag en Braassem | 0,27 | |
Kampen | 0,24 | |
Kapelle | 0,24 | |
Katwijk | 0,24 | |
Kerkrade | 0,23 | |
Koggenland | 0,24 | |
Kollumerland en Nieuwkruisland | 0,23 | |
Korendijk | 0,25 | |
Krimpen aan den IJssel | 0,27 | |
Krimpenerwaard | 0,27 | |
Laarbeek | 0,25 | |
Landerd | 0,27 | |
Landgraaf | 0,23 | |
Landsmeer | 0,30 | |
Langedijk | 0,26 | |
Lansingerland | 0,28 | |
Laren | 0,52 | |
Leek | 0,25 | |
Leerdam | 0,25 | |
Leeuwarden | 0,28 | |
Leiden | 0,36 | |
Leiderdorp | 0,26 | |
Leidschendam-Voorburg | 0,30 | |
Lelystad | 0,26 | |
Leudal | 0,24 | |
Leusden | 0,26 | |
Lingewaal | 0,26 | |
Lingewaard | 0,24 | |
Lisse | 0,26 | |
Lochem | 0,30 | |
Loon op Zand | 0,25 | |
Lopik | 0,27 | |
Loppersum | 0,25 | |
Losser | 0,24 | |
Maasdriel | 0,27 | |
Maasgouw | 0,24 | |
Maassluis | 0,25 | |
Maastricht | 0,34 | |
Marum | 0,25 | |
Medemblik | 0,25 | |
Meerssen | 0,27 | |
Meierijstad | 0,28 | |
Meppel | 0,24 | |
Middelburg | 0,27 | |
Midden-Delfland | 0,28 | |
Midden-Drenthe | 0,24 | |
Midden-Groningen | 0,24 | |
Mill en Sint Hubert | 0,24 | |
Moerdijk | 0,25 | |
Molenwaard | 0,27 | |
Montferland | 0,24 | |
Montfoort | 0,26 | |
Mook en Middelaar | 0,29 | |
Neder-Betuwe | 0,25 | |
Nederweert | 0,24 | |
Neerijnen | 0,28 | |
Nieuwegein | 0,24 | |
Nieuwkoop | 0,28 | |
Nijkerk | 0,28 | |
Nijmegen | 0,34 | |
Nissewaard | 0,24 | |
Noord-Beveland | 0,25 | |
Noordenveld | 0,25 | |
Noordoostpolder | 0,26 | |
Noordwijk | 0,34 | |
Noordwijkerhout | 0,28 | |
Nuenen, Gerwen en Nederwetten | 0,27 | |
Nunspeet | 0,25 | |
Nuth | 0,25 | |
Oegstgeest | 0,32 | |
Oirschot | 0,26 | |
Oisterwijk | 0,32 | |
Oldambt | 0,23 | |
Oldebroek | 0,24 | |
Oldenzaal | 0,24 | |
Olst-Wijhe | 0,26 | |
Ommen | 0,26 | |
Onderbanken | 0,23 | |
Oost Gelre | 0,23 | |
Oosterhout | 0,27 | |
Ooststellingwerf | 0,24 | |
Oostzaan | 0,26 | |
Opmeer | 0,24 | |
Opsterland | 0,25 | |
Oss | 0,26 | |
Oud-Beijerland | 0,25 | |
Oude IJsselstreek | 0,23 | |
Ouder-Amstel | 0,32 | |
Oudewater | 0,28 | |
Overbetuwe | 0,25 | |
Papendrecht | 0,25 | |
Peel en Maas | 0,25 | |
Pekela | 0,22 | |
Pijnacker-Nootdorp | 0,27 | |
Purmerend | 0,24 | |
Putten | 0,29 | |
Raalte | 0,24 | |
Reimerswaal | 0,26 | |
Renkum | 0,29 | |
Renswoude | 0,29 | |
Reusel-De Mierden | 0,24 | |
Rheden | 0,28 | |
Rhenen | 0,27 | |
Ridderkerk | 0,25 | |
Rijssen-Holten | 0,25 | |
Rijswijk | 0,28 | |
Roerdalen | 0,24 | |
Roermond | 0,27 | |
Roosendaal | 0,26 | |
Rotterdam | 0,31 | |
Rozendaal | 0,31 | |
Rucphen | 0,25 | |
S�dwest-Frysl?n | 0,25 | |
Schagen | 0,25 | |
Scherpenzeel | 0,23 | |
Schiedam | 0,27 | |
Schiermonnikoog | 0,30 | |
Schinnen | 0,25 | |
Schouwen-Duiveland | 0,28 | |
's-Gravenhage | 0,33 | |
's-Hertogenbosch | 0,29 | |
Simpelveld | 0,23 | |
Sint Anthonis | 0,27 | |
Sint-Michielsgestel | 0,27 | |
Sittard-Geleen | 0,26 | |
Sliedrecht | 0,24 | |
Sluis | 0,27 | |
Smallingerland | 0,24 | |
Soest | 0,29 | |
Someren | 0,27 | |
Son en Breugel | 0,27 | |
Stadskanaal | 0,23 | |
Staphorst | 0,24 | |
Stede Broec | 0,23 | |
Steenbergen | 0,25 | |
Steenwijkerland | 0,25 | |
Stein | 0,23 | |
Stichtse Vecht | 0,31 | |
Strijen | 0,25 | |
Ten Boer | 0,23 | |
Terneuzen | 0,26 | |
Terschelling | 0,35 | |
Texel | 0,27 | |
Teylingen | 0,30 | |
Tholen | 0,24 | |
Tiel | 0,26 | |
Tilburg | 0,29 | |
Tubbergen | 0,24 | |
Twenterand | 0,23 | |
Tynaarlo | 0,27 | |
Tytsjerksteradiel | 0,23 | |
Uden | 0,25 | |
Uitgeest | 0,24 | |
Uithoorn | 0,27 | |
Urk | 0,24 | |
Utrecht | 0,35 | |
Utrechtse Heuvelrug | 0,34 | |
Vaals | 0,28 | |
Valkenburg aan de Geul | 0,26 | |
Valkenswaard | 0,26 | |
Veendam | 0,24 | |
Veenendaal | 0,25 | |
Veere | 0,26 | |
Veldhoven | 0,26 | |
Velsen | 0,26 | |
Venlo | 0,26 | |
Venray | 0,25 | |
Vianen | 0,25 | |
Vlaardingen | 0,26 | |
Vlieland | 0,39 | |
Vlissingen | 0,26 | |
Voerendaal | 0,25 | |
Voorschoten | 0,30 | |
Voorst | 0,25 | |
Vught | 0,35 | |
Waadhoeke | 0,23 | |
Waalre | 0,32 | |
Waalwijk | 0,26 | |
Waddinxveen | 0,26 | |
Wageningen | 0,42 | |
Wassenaar | 0,49 | |
Waterland | 0,28 | |
Weert | 0,25 | |
Weesp | 0,27 | |
Werkendam | 0,25 | |
West Maas en Waal | 0,26 | |
Westerveld | 0,26 | |
Westervoort | 0,23 | |
Westerwolde | 0,24 | |
Westland | 0,27 | |
Weststellingwerf | 0,24 | |
Westvoorne | 0,33 | |
Wierden | 0,25 | |
Wijchen | 0,25 | |
Wijdemeren | 0,33 | |
Wijk bij Duurstede | 0,26 | |
Winsum | 0,25 | |
Winterswijk | 0,25 | |
Woensdrecht | 0,26 | |
Woerden | 0,27 | |
Wormerland | 0,27 | |
Woudenberg | 0,25 | |
Woudrichem | 0,26 | |
Zaanstad | 0,25 | |
Zaltbommel | 0,27 | |
Zandvoort | 0,32 | |
Zederik | 0,26 | |
Zeewolde | 0,28 | |
Zeist | 0,37 | |
Zevenaar | 0,23 | |
Zoetermeer | 0,25 | |
Zoeterwoude | 0,26 | |
Zuidhorn | 0,24 | |
Zuidplas | 0,28 | |
Zundert | 0,28 | |
Zutphen | 0,25 | |
Zwartewaterland | 0,25 | |
Zwijndrecht | 0,26 | |
Zwolle | 0,28 |
Inkomensverschillen in Nederland relatief klein
Vergeleken met andere EU-lidstaten is de inkomensongelijkheid in Nederland klein. In
Slowakije is de minste ongelijkheid, gevolgd door Slovenië en Tsjechië. In deze Oost-Europese lidstaten gaat een verhoudingsgewijs laag gemiddeld inkomen samen met
weinig inkomensverschillen. In andere Oost-Europese landen is het inkomen eveneens
gering, maar is de ongelijkheid juist groot. Bulgarije spant daarbij de kroon. Ook Zuid-Europese lidstaten, zoals Griekenland, Portugal en Spanje, zijn minder welvarend, terwijl
de inkomensverschillen groot zijn.
Opvallend is dat ook in het relatief rijke Verenigd Koninkrijk sprake is van flinke inkomensverschillen. Door een sober vangnet aan uitkeringen is de kloof tussen rijk en arm er groot.
figuur 2.6 Inkomen1) en inkomensongelijkheid in EU-lidstaten, 20172)
3. Vermogensongelijkheid
Kleine groep met veel geld
Huishoudens in Nederland hadden in 2017 gezamenlijk een vermogen van 1 260 miljard euro. Dit geldbedrag is niet evenredig verdeeld: de rijkste 10 procent heeft 64 procent van het vermogen in handen, waardoor 36 procent overblijft voor de 90 procent overige huishoudens. Een aanzienlijk deel van deze huishoudens heeft bovendien een negatief vermogen. De 10 procent huishoudens met de laagste vermogens hebben samen meer schulden dan bezittingen. Per saldo heeft deze groep een negatief vermogen van 51 miljard euro.Eigen woning (mld euro) | Overig bezittingen (mld euro) | Hypotheekschuld (mld euro) | Overige schuld (mld euro) | |
---|---|---|---|---|
1e (laagste) | 105,8 | 19,6 | -146,2 | -29,9 |
2e | 32,1 | 3,9 | -34,7 | -4,2 |
3e | 5,9 | 1,4 | -6,2 | -0,4 |
4e | 23,2 | 6 | -23,8 | -1,3 |
5e | 53,5 | 15 | -52,5 | -2,1 |
6e | 103 | 27,6 | -91,5 | -3,6 |
7e | 149,8 | 40,3 | -106,1 | -5,3 |
8e | 178,5 | 54,1 | -86,6 | -6,2 |
9e | 220,2 | 91,9 | -71,6 | -9 |
10e (hoogste) | 327,5 | 623,4 | -89 | -52,9 |
Net als voor de inkomensverdeling (zie kader in paragraaf 2) kan de parade van Pen ook opgesteld worden voor de vermogensverdeling. In een stoet van één uur trekken eerst de onvermogende dwergen en uiteindelijk de steenrijke reuzen voorbij die de vermogensverdeling weerspiegelen.
Een lange stoet van vermogensdwergen
De parade speelt zich de eerste twaalf minuten onder de grond af. Deze huishoudens hebben een negatief vermogen en daardoor ook een negatieve lengte. Het gaat hier vooral om werknemersgezinnen met een eigen woning waarvan de hypotheekschuld hoger is dan de waarde van de woning. Tevens omvat deze groep betrekkelijk veelzelfstandigen met een negatief vermogen (zie CBS, 2019b). Hierna komt een ander typehuishouden voorbij, het zijn minuscule dwergen van nog geen 2 centimeter. Deze huishoudens hebben een vermogen van hooguit 2 duizend euro en zijn voor hun levensonderhoud vooral aangewezen op een uitkering. Daarna volgt nog een hele stoet dwergen met nog altijd een zeer gering vermogen. Onder hen bevinden zich steeds meer gepensioneerden die een bescheiden spaarpotje hebben opgebouwd.Gemiddeld vermogen passeert in de 44ste minuut
Na een half uur, op de helft van de stoet, komt een dwerg voorbij met het doorsnee vermogen van 26,1 duizend euro. Pas in de 44e minuut, passeert een persoon van 1,74 meter, de lengte van de gemiddeld Nederlander. Deze persoon vertegenwoordigt een huishouden met een gemiddeld vermogen van 163,8 duizend euro.In de laatste minuten van de parade neemt de lengte van personen snel toe. In de voorlaatste minuut passeren de eerste reuzen met een gemiddeld vermogen van bijna 1 miljoen euro. De laatste minuut is weggelegd voor de echte giganten. Zij hebben een gemiddeld vermogen van 3,2 miljoen euro. In deze groep is 1 op de 6 zelfstandig ondernemer, terwijl de rest werknemer of gepensioneerd is.
figuur 3.2 Parade van Pen: vermogen op 1 januari 2017*
Vermogensongelijkheid sinds 2015 weer afgenomen
Volgens de Gini-coëfficiënt bedroeg de ongelijkheid van vermogen 2) 0,79 in 2017. Daarmee is de vermogensongelijkheid in Nederland aanmerkelijk hoger dan de inkomensongelijkheid (0,29).Periode | Gini-coëfficiënt (Gini-coëfficiënt) |
---|---|
2011 | 0,767 |
2012 | 0,783 |
2013 | 0,804 |
2014 | 0,806 |
2015 | 0,800 |
2016 | 0,797 |
2017* | 0,787 |
Tussen 2011 en 2014 is de vermogensongelijkheid tussen huishoudens toegenomen: de Gini-coëfficiënt steeg van 0,77 naar 0,81. Dit was vooral het gevolg van de daling van de huizenprijzen tijdens de economische crisis. Bijna 6 op de 10 huishoudens hebben een eigen woning. Veel huishoudens hebben deze met een hoge hypotheek gefinancierd,waardoor hun vermogen erg gevoelig is voor de ontwikkeling van huizenprijzen. Aangezien het eigen huis voor de lagere en middengroepen het belangrijkste vermogensbestanddeel is (zie figuur 3.1), trof de huizencrisis hen relatief harder dan de rijkeren bij wie overige vermogensbestanddelen een flink (of groter) aandeel van hun vermogen uitmaken.
Vanaf 2014 trok de woningmarkt weer aan. Dat jaar bleef de vermogensongelijkheid nog gelijk, maar in 2015 nam de ongelijkheid voor het eerst sinds het uitbreken van de crisisweer af. Deze daling zette in 2016 en 2017 door.
Hoge vermogensongelijkheid in grote steden
In grote steden is de vermogensongelijkheid fors hoger dan landelijk (Gini-coëfficiënt 0,79). Zo is de Gini-coëfficiënt in Rotterdam gelijk aan 0,89, in Amsterdam 0,87, en die in Den Haag 0,85. In grote steden wonen relatief veel jongeren, uitkeringsontvangers en personen met een niet-westerse migratieachtergrond met een vermogen dat een stuk lager is dan dat van de andere inwoners (CBS StatLine, 2019c).naam | Gini-coëfficiënt |
---|---|
Appingedam | 0,80 |
Bedum | 0,71 |
Ten Boer | 0,71 |
Delfzijl | 0,79 |
Groningen | 0,85 |
Grootegast | 0,65 |
Haren | 0,74 |
Leek | 0,73 |
Loppersum | 0,77 |
Marum | 0,68 |
Almere | 0,81 |
Stadskanaal | 0,78 |
Veendam | 0,78 |
Zeewolde | 0,82 |
Winsum | 0,75 |
Zuidhorn | 0,71 |
Dongeradeel | 0,74 |
Achtkarspelen | 0,70 |
Ameland | 0,63 |
Harlingen | 0,80 |
Heerenveen | 0,76 |
Kollumerland en Nieuwkruisland | 0,71 |
Leeuwarden | 0,81 |
Ooststellingwerf | 0,72 |
Opsterland | 0,70 |
Schiermonnikoog | 0,69 |
Smallingerland | 0,77 |
Terschelling | 0,71 |
Vlieland | 0,86 |
Weststellingwerf | 0,73 |
Assen | 0,78 |
Coevorden | 0,73 |
Emmen | 0,78 |
Hoogeveen | 0,74 |
Meppel | 0,76 |
Almelo | 0,82 |
Borne | 0,73 |
Dalfsen | 0,63 |
Deventer | 0,79 |
Enschede | 0,84 |
Haaksbergen | 0,71 |
Hardenberg | 0,71 |
Hellendoorn | 0,70 |
Hengelo | 0,78 |
Kampen | 0,76 |
Losser | 0,75 |
Noordoostpolder | 0,80 |
Oldenzaal | 0,74 |
Ommen | 0,71 |
Raalte | 0,67 |
Staphorst | 0,61 |
Tubbergen | 0,65 |
Urk | 0,69 |
Wierden | 0,69 |
Zwolle | 0,79 |
Aalten | 0,73 |
Apeldoorn | 0,78 |
Arnhem | 0,85 |
Barneveld | 0,71 |
Beuningen | 0,73 |
Brummen | 0,74 |
Buren | 0,70 |
Culemborg | 0,74 |
Doesburg | 0,79 |
Doetinchem | 0,78 |
Druten | 0,73 |
Duiven | 0,75 |
Ede | 0,76 |
Elburg | 0,72 |
Epe | 0,72 |
Ermelo | 0,75 |
Geldermalsen | 0,69 |
Harderwijk | 0,76 |
Hattem | 0,72 |
Heerde | 0,65 |
Heumen | 0,66 |
Lochem | 0,72 |
Maasdriel | 0,71 |
Nijkerk | 0,72 |
Nijmegen | 0,84 |
Oldebroek | 0,65 |
Putten | 0,69 |
Renkum | 0,76 |
Rheden | 0,79 |
Rozendaal | 0,67 |
Scherpenzeel | 0,65 |
Tiel | 0,80 |
Voorst | 0,69 |
Wageningen | 0,82 |
Westervoort | 0,78 |
Winterswijk | 0,77 |
Wijchen | 0,73 |
Zaltbommel | 0,73 |
Zevenaar | 0,75 |
Zutphen | 0,77 |
Nunspeet | 0,73 |
Dronten | 0,80 |
Neerijnen | 0,70 |
Amersfoort | 0,78 |
Baarn | 0,76 |
De Bilt | 0,76 |
Bunnik | 0,65 |
Bunschoten | 0,70 |
Eemnes | 0,71 |
Houten | 0,70 |
Leusden | 0,71 |
Lopik | 0,69 |
Montfoort | 0,74 |
Renswoude | 0,74 |
Rhenen | 0,76 |
Soest | 0,73 |
Utrecht | 0,82 |
Veenendaal | 0,76 |
Woudenberg | 0,68 |
Wijk bij Duurstede | 0,72 |
IJsselstein | 0,76 |
Zeist | 0,82 |
Nieuwegein | 0,75 |
Aalsmeer | 0,75 |
Alkmaar | 0,76 |
Amstelveen | 0,80 |
Amsterdam | 0,87 |
Beemster | 0,69 |
Bergen (NH.) | 0,71 |
Beverwijk | 0,78 |
Blaricum | 0,87 |
Bloemendaal | 0,78 |
Castricum | 0,84 |
Diemen | 0,79 |
Edam-Volendam | 0,63 |
Enkhuizen | 0,77 |
Haarlem | 0,77 |
Haarlemmerliede en Spaarnwoude | 0,67 |
Haarlemmermeer | 0,76 |
Heemskerk | 0,72 |
Heemstede | 0,70 |
Heerhugowaard | 0,74 |
Heiloo | 0,68 |
Den Helder | 0,80 |
Hilversum | 0,82 |
Hoorn | 0,78 |
Huizen | 0,80 |
Landsmeer | 0,69 |
Langedijk | 0,71 |
Laren | 0,87 |
Medemblik | 0,71 |
Oostzaan | 0,69 |
Opmeer | 0,66 |
Ouder-Amstel | 0,75 |
Purmerend | 0,76 |
Schagen | 0,71 |
Texel | 0,67 |
Uitgeest | 0,67 |
Uithoorn | 0,75 |
Velsen | 0,74 |
Weesp | 0,77 |
Zandvoort | 0,80 |
Zaanstad | 0,79 |
Alblasserdam | 0,79 |
Alphen aan den Rijn | 0,76 |
Barendrecht | 0,75 |
Drechterland | 0,79 |
Brielle | 0,75 |
Capelle aan den IJssel | 0,82 |
Delft | 0,83 |
Dordrecht | 0,80 |
Gorinchem | 0,82 |
Gouda | 0,78 |
's-Gravenhage | 0,85 |
Hardinxveld-Giessendam | 0,76 |
Hellevoetsluis | 0,77 |
Hendrik-Ido-Ambacht | 0,76 |
Stede Broec | 0,74 |
Hillegom | 0,75 |
Katwijk | 0,72 |
Krimpen aan den IJssel | 0,77 |
Leerdam | 0,78 |
Leiden | 0,82 |
Leiderdorp | 0,73 |
Lisse | 0,74 |
Maassluis | 0,77 |
Nieuwkoop | 0,71 |
Noordwijk | 0,80 |
Noordwijkerhout | 0,73 |
Oegstgeest | 0,72 |
Oud-Beijerland | 0,74 |
Binnenmaas | 0,74 |
Korendijk | 0,70 |
Oudewater | 0,71 |
Papendrecht | 0,76 |
Ridderkerk | 0,79 |
Rotterdam | 0,89 |
Rijswijk | 0,79 |
Schiedam | 0,87 |
Sliedrecht | 0,76 |
Cromstrijen | 0,73 |
Albrandswaard | 0,75 |
Westvoorne | 0,75 |
Strijen | 0,73 |
Vianen | 0,74 |
Vlaardingen | 0,80 |
Voorschoten | 0,74 |
Waddinxveen | 0,77 |
Wassenaar | 0,82 |
Woerden | 0,73 |
Zoetermeer | 0,80 |
Zoeterwoude | 0,67 |
Zwijndrecht | 0,81 |
Borsele | 0,73 |
Goes | 0,76 |
West Maas en Waal | 0,68 |
Hulst | 0,67 |
Kapelle | 0,67 |
Middelburg | 0,76 |
Giessenlanden | 0,73 |
Reimerswaal | 0,74 |
Zederik | 0,69 |
Terneuzen | 0,73 |
Tholen | 0,73 |
Veere | 0,64 |
Vlissingen | 0,78 |
Lingewaal | 0,74 |
De Ronde Venen | 0,75 |
Tytsjerksteradiel | 0,68 |
Aalburg | 0,72 |
Asten | 0,70 |
Baarle-Nassau | 0,67 |
Bergen op Zoom | 0,74 |
Best | 0,70 |
Boekel | 0,64 |
Boxmeer | 0,68 |
Boxtel | 0,73 |
Breda | 0,79 |
Deurne | 0,70 |
Pekela | 0,77 |
Dongen | 0,70 |
Eersel | 0,66 |
Eindhoven | 0,81 |
Etten-Leur | 0,72 |
Geertruidenberg | 0,75 |
Gilze en Rijen | 0,70 |
Goirle | 0,70 |
Grave | 0,72 |
Haaren | 0,67 |
Helmond | 0,81 |
's-Hertogenbosch | 0,78 |
Heusden | 0,70 |
Hilvarenbeek | 0,61 |
Loon op Zand | 0,72 |
Mill en Sint Hubert | 0,65 |
Nuenen, Gerwen en Nederwetten | 0,66 |
Oirschot | 0,62 |
Oisterwijk | 0,76 |
Oosterhout | 0,78 |
Oss | 0,75 |
Rucphen | 0,68 |
Sint-Michielsgestel | 0,65 |
Someren | 0,69 |
Son en Breugel | 0,69 |
Steenbergen | 0,74 |
Waterland | 0,69 |
Tilburg | 0,81 |
Uden | 0,74 |
Valkenswaard | 0,71 |
Veldhoven | 0,69 |
Vught | 0,82 |
Waalre | 0,73 |
Waalwijk | 0,76 |
Werkendam | 0,72 |
Woensdrecht | 0,69 |
Woudrichem | 0,70 |
Zundert | 0,64 |
Wormerland | 0,73 |
Onderbanken | 0,69 |
Landgraaf | 0,74 |
Beek | 0,69 |
Beesel | 0,74 |
Bergen (L.) | 0,71 |
Brunssum | 0,77 |
Gennep | 0,73 |
Heerlen | 0,84 |
Kerkrade | 0,78 |
Maastricht | 0,82 |
Meerssen | 0,68 |
Mook en Middelaar | 0,75 |
Nederweert | 0,67 |
Nuth | 0,69 |
Roermond | 0,79 |
Schinnen | 0,68 |
Simpelveld | 0,71 |
Stein | 0,65 |
Vaals | 0,75 |
Venlo | 0,78 |
Venray | 0,74 |
Voerendaal | 0,68 |
Weert | 0,72 |
Valkenburg aan de Geul | 0,72 |
Lelystad | 0,83 |
Horst aan de Maas | 0,67 |
Oude IJsselstreek | 0,74 |
Teylingen | 0,75 |
Utrechtse Heuvelrug | 0,73 |
Oost Gelre | 0,68 |
Koggenland | 0,66 |
Lansingerland | 0,74 |
Leudal | 0,66 |
Maasgouw | 0,65 |
Eemsmond | 0,80 |
Gemert-Bakel | 0,71 |
Halderberge | 0,70 |
Heeze-Leende | 0,64 |
Laarbeek | 0,69 |
De Marne | 0,79 |
Reusel-De Mierden | 0,73 |
Roerdalen | 0,68 |
Roosendaal | 0,74 |
Schouwen-Duiveland | 0,74 |
Aa en Hunze | 0,68 |
Borger-Odoorn | 0,75 |
Cuijk | 0,74 |
Landerd | 0,65 |
De Wolden | 0,65 |
Noord-Beveland | 0,73 |
Wijdemeren | 0,75 |
Noordenveld | 0,68 |
Twenterand | 0,72 |
Westerveld | 0,67 |
Sint Anthonis | 0,63 |
Lingewaard | 0,70 |
Cranendonck | 0,67 |
Steenwijkerland | 0,74 |
Moerdijk | 0,74 |
Echt-Susteren | 0,68 |
Sluis | 0,72 |
Drimmelen | 0,68 |
Bernheze | 0,66 |
Ferwerderadiel | 0,75 |
Alphen-Chaam | 0,65 |
Bergeijk | 0,62 |
Bladel | 0,64 |
Gulpen-Wittem | 0,68 |
Tynaarlo | 0,68 |
Midden-Drenthe | 0,71 |
Overbetuwe | 0,73 |
Hof van Twente | 0,74 |
Neder-Betuwe | 0,73 |
Rijssen-Holten | 0,74 |
Geldrop-Mierlo | 0,74 |
Olst-Wijhe | 0,71 |
Dinkelland | 0,67 |
Westland | 0,76 |
Midden-Delfland | 0,72 |
Berkelland | 0,69 |
Bronckhorst | 0,69 |
Sittard-Geleen | 0,76 |
Kaag en Braassem | 0,73 |
Dantumadiel | 0,69 |
Zuidplas | 0,76 |
Peel en Maas | 0,69 |
Oldambt | 0,81 |
Zwartewaterland | 0,77 |
S�dwest-Frysl?n | 0,74 |
Bodegraven-Reeuwijk | 0,74 |
Eijsden-Margraten | 0,66 |
Stichtse Vecht | 0,79 |
Hollands Kroon | 0,73 |
Leidschendam-Voorburg | 0,76 |
Goeree-Overflakkee | 0,74 |
Pijnacker-Nootdorp | 0,71 |
Molenwaard | 0,74 |
Nissewaard | 0,79 |
Krimpenerwaard | 0,74 |
De Fryske Marren | 0,72 |
Gooise Meren | 0,76 |
Berg en Dal | 0,74 |
Meierijstad | 0,72 |
Waadhoeke | 0,74 |
Westerwolde | 0,73 |
Midden-Groningen | 0,78 |
Montferland | 0,73 |
In gemeenten die door een relatief hoog doorsnee vermogen worden gekenmerkt, is de vermogensongelijkheid veelal betrekkelijk laag, zoals in Staphorst, Ameland en Edam Volendam. Ook in gemeenten waarin naar verhouding veel ouderen wonen die gedurende hun leven een vermogen hebben kunnen opbouwen, zijn de vermogensverschillen doorgaans klein. Dit zijn meestal kleine gemeenten, zoals Bergeijk en Sint Anthonis in Noord-Brabant. De waarde van de Gini-coëfficiënt is in deze gemeenten lager dan 0,64.
4. Conclusie
De inkomensongelijkheid in gemeenten verschilt. In gemeenten met een bovengemiddeld inkomen is de ongelijkheid tussen huishoudens doorgaans groter dan landelijk. Ook in studentensteden, inclusief de vier grote steden, zijn de inkomensverschillen relatief groot.In gemeenten met in verhouding veel lage inkomens daarentegen, lopen de inkomens meestal minder uiteen. Vergeleken met andere EU-lidstaten is de inkomensongelijkheid in Nederland klein.
De ongelijkheid tussen vermogens is aanmerkelijk groter dan die tussen inkomens. Net als de primaire-inkomensongelijkheid nam de vermogensongelijkheid van 2011 tot 2014 toe.Dit was het gevolg van de daling van de huizenprijzen. Door het aantrekken van de woningmarkt stagneerde de vermogensongelijkheid in 2014 om vanaf 2015 weer te dalen.In de grote steden is de vermogensongelijkheid groter dan de ongelijkheid landelijk.Gemeenten met een hoog doorsnee vermogen hebben veelal een relatief lage vermogensongelijkheid.
Technische toelichting
Primair inkomen: de beloning voor arbeid en vermogen
Het primaire inkomen van huishoudens bestaat uit de beloning voor het beschikbaar stellen van hun arbeid en kapitaal. Inkomen uit arbeid betreft het brutoloon van werknemers. Inkomen uit vermogen bestaat onder meer uit rente over spaartegoeden,dividenden en opbrengsten uit onroerend goed (waaronder de eigen woning). Betaalde rente (waaronder de hypotheekrente) wordt in mindering gebracht: per saldo kan het inkomen uit vermogen hierdoor negatief uitvallen. Het inkomen uit eigen onderneming vormt de beloning van zelfstandigen voor de inzet van hun arbeid en ondernemingsvermogen.Besteedbaar inkomen: het inkomen na herverdeling
Huishoudens verzekeren zich tegen het verlies aan inkomen wegens werkloosheid,ziekte- en arbeidsongeschiktheid, ouderdom en het overlijden van een partner. Het gaat hier enerzijds om verplichte werknemers- en volksverzekeringen, anderzijds om(aanvullende) particuliere verzekeringen. De uitkeringen worden bij het inkomen geteld,terwijl de betaalde premies in mindering worden gebracht.Uitkeringen sociale voorzieningen, waartoe onder meer de bijstandsuitkering behoort,vormen het financiële vangnet voor huishoudens waarvoor het primaire inkomen en de uitkeringen inkomensverzekering ontbreken of onvoldoende zijn. Tot de uitkeringen sociale voorzieningen, die uit de algemene middelen worden gefinancierd, behoren ook de kinderbijslag (waarvoor geen inkomenstoets geldt) en het inkomensafhankelijke kindgebonden budget.
Huishoudens met een lager inkomen hebben ook recht op tegemoetkomingen die gebonden zijn aan bepaalde bestedingen zoals de huur en studiekosten. Inkomensoverdrachten betreffen met name de partneralimentatie die door het ene huishouden ontvangen en door het andere betaald wordt.
Het bruto-inkomen bestaat uit het primaire inkomen en het ontvangen, herverdeelde inkomen. Het bruto-inkomen van alle huishoudens tezamen is geflatteerd, doordat het zowel de uitkeringen als de premies inkomensverzekeringen (die in het brutoloon verdisconteerd zijn) omvat. Om te komen tot het besteedbare inkomen worden deze premies, de belastingen op inkomen en vermogen en de betaalde inkomensoverdrachten op het bruto-inkomen in mindering gebracht.
Premies ziektekostenverzekeringen zijn verplicht en deels inkomensafhankelijk. Daarom worden zij niet als een (vrije) besteding gezien, maar eveneens in mindering gebracht op het inkomen.
Standaardisatie van inkomen
Om het inkomen van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken, wordt het inkomen gestandaardiseerd. Dit gebeurt door het huishoudensinkomen te delen door een factor die uitdrukt hoe groot het schaalvoordeel is bij het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Hierbij is het eenpersoonshuishouden als norm gekozen. Voor deze huishoudens is de factor gelijk aan 1. Er wordt voor elke extra volwassene 0,19 tot 0,37 en voor elk extra minderjarig kind 0,15 tot 0,33 aan deze factor toegevoegd. Voor een echtpaar zonder kinderen bedraagt de factor bijvoorbeeld 1,37. Een alleenstaande met een besteedbaar inkomen van 10 duizend euro en een echtpaar met een besteedbaar inkomen van 13,7 duizend euro bevinden zich dus op een even hoogwelvaartsniveau. De factoren waarmee het CBS inkomens standaardiseert, zijn op empirische wijze vastgesteld. Dit is voor het laatst gebeurd op basis van gegevens van het Budgetonderzoek voor de jaren 1995–2000 (CBS, 2004).Vermogen
Het vermogen is opgebouwd uit het saldo van bezittingen en schulden. De bezittingen omvatten bank- en spaartegoeden, effecten, eigen woning en ander onroerend goed,ondernemingsvermogen, aanmerkelijk belang en overige bezittingen. De schulden bestaan uit de hypotheekschuld eigen woning, studieschulden en overige schulden. De hypotheekschuld betreft de stand van de schuld waarover rente is verschuldigd.Opgebouwde tegoeden voor de aflossing van de hypotheek via spaar- en beleggingshypotheken kunnen niet worden waargenomen en zijn daarom niet in mindering gebracht. Pensioenaanspraken worden niet tot het vermogen gerekend.Literatuur
Bos, W., M. van den Brakel en F. Otten (2018). Meten van inkomen en inkomensongelijkheid.Statistische Trends, juni 2018.
Brakel, M. van den, en F. Otten (2017). Door crisis en vergrijzing stijgt ongelijkheid in primair inkomen. ESB, jaargang 102 (4756), pp. 579–582.
Caminada, C.L.J., K.P. Goudswaard en J. Been (2017) De ontwikkeling van inkomensongelijkheid en inkomensherverdeling in Nederland 1990–2014. Rapport. Universiteit Leiden.
CBS (2019a). Parade van Pen: de inkomensverdeling in 2017.
CBS (2019b). Parade van Pen: de vermogensverdeling in 2017.
CBS (2019c). Integraal inkomens- en vermogensonderzoek.
Piketty, T. (2014). Kapitaal in de 21ste eeuw. De Bezige Bij, Amsterdam.
StatLine
CBS StatLine (2019a). Vermogen van huishoudens; huishoudenskenmerken,vermogensklassen.CBS StatLine (2019b). Inkomen van huishoudens; huishoudenskenmerken, regio (indeling 2018).
CBS StatLine (2019c). Vermogen van huishoudens; huishoudenskenmerken, regio (indeling 2018).