Auteur: Peter Hein van Mulligen
Lonen en winsten in tijden van pandemie en prijsstijgingen, 2019-2023

3. Het inkomen van huishoudens

De beloning van werknemers is een optelsom van alle lonen van alle werknemers. Het kan door verschillende oorzaken stijgen: hogere (cao-)lonen, een groeiend aandeel beter betaalde banen en een toename van het aantal gewerkte uren. Die verschillende componenten gaan niet allemaal dezelfde kant op.

In 2020 steeg de gemiddelde beloning van werknemers per uur met 7,3 procent, terwijl de cao-lonen dat jaar maar 2,9 procent hoger lagen dan het jaar ervoor. Tegelijk kromp het aantal gewerkte uren dat jaar met maar liefst 3,6 procent, de grootste krimp in decennia. De krimp in het aantal banen van dat jaar betrof vooral flexibele banen en banen van jongeren. Die hebben doorgaans veel lagere uurlonen. Doordat vooral het aantal laagbetaalde uren afnam, kon de gemiddelde beloning per gewerkt uur veel meer toenemen dan de gemiddelde cao-lonen.

De stijging van de totale beloning van werknemers met 7,2 procent in 2022 was de grootste in ruim twintig jaar. Die toename kwam zowel door een 3,7 procent hogere beloning per gewerkt uur als door een toename van het aantal gewerkte uren met 3,4 procent. 

De toename van de beloning van werknemers was in 2023 met 7,6 procent nog hoger dan in 2022, maar de ontwikkeling van beide onderliggende componenten verschilde wel sterk met 2022. Het aantal gewerkte uren steeg met 1,0 procent minder sterk, wat betekende dat de hogere loonsom voor het leeuwendeel veroorzaakt werd door hogere lonen. 

De gemiddelde beloning per gewerkt uur steeg in 2023 met 6,6 procent. Dat is weliswaar minder dan in 2020, maar de achtergrond van de stijging is een heel andere. In 2020 steeg de gemiddelde beloning per gewerkt uur doordat het aantal laagbetaalde uren afnam, in 2023 was de hoofdrol weggelegd voor de cao-lonen, die de grootste stijging in ruim veertig jaar lieten zien. Huishoudens profiteerden daarmee op twee manieren van de grote krapte op de arbeidsmarkt: meer mensen vonden betaald werk en de lonen namen toe. 

Figuur 3.1 Beloning van werknemers
JaarBeloning van werknemers (% verandering t.o.v. een jaar eerder)Beloning per gewerkt uur (% verandering t.o.v. een jaar eerder)Gewerkte uren (% verandering t.o.v. een jaar eerder)
'963,90,93
'975,632,5
'987,23,93,2
'997,74,23,4
'008,26,61,4
'015,53,32,1
'0255,2-0,2
'032,73,7-0,9
'041,41,7-0,3
'051,62,6-0,9
'063,321,3
'075,83,12,6
'085,93,82
'091,53,2-1,6
'10-0,11-1,1
'112,61,80,7
'121,42,7-1,3
'130,31,5-1,2
'141,110,1
'150,70,30,4
'163,51,22,3
'173,512,4
'185,22,32,9
'195,42,82,6
'203,47,3-3,6
'214,30,14,2
'227,33,73,4
'237,76,61

Behalve de beloning van werknemers ontvangen huishoudens ook andere vormen van inkomen, zoals het gemengd inkomen van zelfstandigen, sociale uitkeringen en inkomen uit vermogen. De som van al deze inkomensvormen verminderd met de door huishoudens betaalde belastingen en premies resulteert in het beschikbaar inkomen. Het beschikbaar inkomen is het bedrag dat huishoudens kunnen gebruiken voor hun bestedingen en investeringen of ze kunnen het sparen. De reële ontwikkeling van het beschikbaar inkomen, waarbij gecorrigeerd wordt voor inflatie, geeft aan hoeveel goederen en diensten huishoudens meer kunnen aanschaffen (of minder, als de prijzen harder stijgen dan het inkomen).

De afgelopen twee jaar was de inflatie voor Nederlandse begrippen bijzonder hoog. Toch steeg het inkomen van Nederlandse huishoudens harder dan de prijzen. Gecorrigeerd voor prijsstijgingen nam het (reëel) beschikbaar inkomen in zowel 2022 als 2023 toe.2)

In de periode 2019-2023 is het totale reëel beschikbaar inkomen met 5,4 procent toegenomen. De laatste keer dat het reëel beschikbaar inkomen van huishoudens afnam was in 2013, tijdens het dieptepunt van de eurocrisis.

Het reëel beschikbaar inkomen heeft betrekking op alle huishoudens samen. Het laat daarmee de totale ontwikkeling zien, dus niet die van verschillende groepen huishoudens. De snelle stijging van de energieprijzen was bij uitstek een fenomeen dat verschillende huishoudens ongelijk raakte. Huishoudens in slecht geïsoleerde woningen werden zwaarder getroffen dan huishoudens met beter geïsoleerde woningen. Aangezien mensen met lagere inkomens vaker in oude en slecht geïsoleerde huurwoningen wonen, is het goed mogelijk dat zij meer getroffen werden door de hogere gasprijzen. Om huishoudens met lage inkomens hiertegen te beschermen, heeft de overheid verschillende maatregelen genomen, waaronder een energietoeslag voor deze huishoudens.

Voor inkomens van verschillende groepen zijn er twee CBS-statistieken beschikbaar. De hiervoor gepresenteerde cijfers over het beschikbaar inkomen worden ook gemaakt voor vijf inkomensgroepen, gesorteerd naar hoogte van het inkomen. 

Deze zijn beschikbaar tot en met 2021; de laatste twee jaar zijn nog niet beschikbaar. Die cijfers laten wel zien dat de meeste inkomensgroepen er sinds 2019 in redelijk gelijke mate op vooruit zijn gegaan, met uitzondering van de 20 procent hoogste inkomens. Hun gemiddelde inkomen ging er van 2019 tot en met 2021 met slechts 2 procent op vooruit, tegenover 4 à 5 procent voor de overige inkomensgroepen.

Figuur 3.2 Ontwikkeling reëel beschikbaar inkomen*
Jaartotaal (2019=100)1e 20%-groep (laagste inkomens) (2019=100)2e 20%-groep (2019=100)3e 20%-groep (2019=100)4e 20%-groep (2019=100)5e 20%-groep (hoogste inkomens) (2019=100)
2019100100100100100100
2020101,7103,9104,3104,2104,998,4
2021103,3105,1104,9104,2104,7102
2022103,9
2023105,4
* In 2024 heeft het CBS een revisie doorgevoerd van de nationale rekeningen. Op het moment van schrijven zijn de cijfers over het totale reële beschikbaar inkomen gereviseerd, maar die van de vijf inkomensgroepen nog niet. Daardoor komt de gemiddelde ontwikkeling van de inkomensgroepen niet overeen met de totale ontwikkeling.

Behalve cijfers over het reëel beschikbaar inkomen publiceert het CBS ook gegevens over de koopkrachtontwikkeling, afkomstig uit de inkomensstatistieken. Deze zijn ook beschikbaar voor 2022 en 2023. Er bestaan enkele belangrijke verschillen tussen beide statistieken. De koopkrachtstatistiek is gebaseerd op de koopkrachtontwikkeling van individuele personen in Nederlandse huishoudens en is niet met een totaalbedrag verbonden. Het reëel beschikbaar inkomen is de optelsom van het inkomen van alle inwoners van Nederland; de koopkrachtontwikkeling kijkt alleen naar personen die in twee opeenvolgende jaren in een huishouden met inkomen leefden. Mensen die in een van beide jaren geen lid waren van een huishouden, bijvoorbeeld door migratie of overlijden, worden daarmee buiten beschouwing gelaten. Bovendien beschrijft het reëel beschikbaar inkomen de totale ontwikkeling en de koopkrachtontwikkeling de mediane ontwikkeling. 

Meestal ontlopen beide uitkomsten elkaar niet zo veel, maar in 2022 en 2023 was dat wel zo. Het reëel beschikbaar inkomen nam in deze twee jaren in totaal met 2,0 procent toe, terwijl de gecumuleerde mediane koopkrachtontwikkeling -0,8 procent bedroeg. Dat verschil heeft meerdere oorzaken. Het reëel beschikbaar inkomen kan ook stijgen als gevolg van bevolkingsgroei: het telt de inkomens van nieuwe huishoudens en personen mee, terwijl de mediane koopkrachtontwikkeling alleen naar bestaande personen kijkt. Dit verschil wordt groter als die bevolkingsgroei voor een belangrijk deel het gevolg is van arbeidsmigratie, zoals bijvoorbeeld in 2022 en 2023 het geval was. Dat vergroot het totaal beschikbaar inkomen, maar heeft in het jaar van immigratie geen effect op de koopkrachtontwikkeling. Daarnaast bestaan er conceptuele verschillen tussen beide maatstaven en worden er verschillende bronnen gebruikt. 

Behalve recenter, zijn de koopkrachtcijfers ook gedetailleerder. Zo worden er tien inkomensgroepen onderscheiden in plaats van vijf. De uitkomsten van 2022 en 2023 geven een vergelijkbaar beeld als die van het reëel beschikbaar inkomen per inkomensgroep in de periode 2019-2021. Het zijn opnieuw niet de hoogste inkomens met de grootste inkomensgroei. Sterker nog, gecombineerd over 2022 en 2023 waren het alleen de laagste inkomens waarvan de koopkracht toenam. De hoogste inkomens kenden de grootste achteruitgang in koopkracht.

Figuur 3.3 Mediane koopkrachtontwikkeling per inkomensgroep, 2023 t.o.v. 2021
HuishoudenskenmerkenMediane koopkrachtontwikkeling (% verandering t.o.v. 2021)
totaal-0,8
laagste 10% inkomen5,8
2e-0,1
3e-1,4
4e-1,7
5e-1,5
6e-1,4
7e-1,4
8e-1,3
9e-1,6
hoogste 10% inkomen-2,9

Dit verschil is ook zichtbaar in de ontwikkeling van de inkomensongelijkheid en het aantal mensen met risico op armoede. Deze cijfers zijn van 2023 nog niet beschikbaar, maar beide namen in 2022 af. Het aandeel personen met risico op armoede was in 2022 zelfs het laagste ooit door het CBS gemeten. Hier is de impact van de energietoeslag voor huishoudens met lage inkomens goed zichtbaar. Ondanks de hoge inflatie nam het totale inkomen van Nederlandse huishoudens in de periode 2019-2023 harder toe dan de prijzen.  Uit de beschikbare cijfers blijkt dat het inkomen in ieder geval in de periode 2019-2022 bovendien gelijker verdeeld is. Omdat in 2023 de koopkracht meer toenam naarmate het inkomen lager was, is het waarschijnlijk dat dit in 2023 ook het geval was. 

2) Voor de inflatiecorrectie van het beschikbaar inkomen wordt in de nationale rekeningen de consumptiedeflator gebruikt en niet de inflatie volgens de CPI. De CPI kwam in 2022 uit op 10,0 procent. Een belangrijk verschil is dat in de consumptiedeflator lopende energiecontracten al langere tijd gebruikt worden en in de CPI pas vanaf juni 2023.