Lonen en winsten in tijden van pandemie en prijsstijgingen, 2019-2023
Over deze publicatie
"De Nederlandse economie” is een reeks artikelen waarin actuele macro-economische fenomenen worden beschreven en geduid. De artikelen zijn grotendeels gebaseerd op de uitkomsten van de nationale rekeningen. In dit artikel wordt de ontwikkeling van de lonen en winsten in de periode 2019-2023 besproken.
Samenvatting
1. Inleiding
Behalve de impact op maatschappij en gezondheid had COVID-19 ook grote economische gevolgen. Lockdowns troffen veel bedrijfstakken en wereldwijd nam het handelsverkeer sterk af. Het herstel na afloop van de pandemie zorgde voor een snelle stijging van energieprijzen, die verergerd werd door de Russische invasie van Oekraïne. Consumenten werden geconfronteerd met een hoge inflatie, wat hun koopkracht aantastte.
Hoge inflatie is niet geliefd bij burgers en beleidsmakers, want het verkleint de koopkracht en maakt spaargeld minder waard. Tegelijkertijd boekten Nederlandse bedrijven recordwinsten, ook binnen de landsgrenzen. Deze combinatie riep bij sommigen de vraag op of burgers meer last hadden van inflatie en bedrijven de dans juist ontsprongen.
Dit artikel gaat in op de vraag hoe het inkomen van huishoudens en bedrijven zich in de economisch turbulente periode 2019-2023 heeft ontwikkeld, en dan met name in de jaren vanaf 2021, toen de inflatie hoog opliep. In de eerste paragraaf worden de lonen van huishoudens en de winsten van bedrijven tegenover elkaar gezet. Vervolgens wordt eerst dieper ingegaan op de ontwikkeling van de verschillende inkomensbegrippen van huishoudens en vervolgens ook op die van bedrijven.
2. Winst versus looninkomen
In de nationale rekeningen zijn verschillende concepten beschikbaar die als ‘inkomen’ van huishoudens en niet-financiële bedrijven kunnen worden gezien. De meest gebruikte is het beschikbaar inkomen: het inkomen waar huishoudens of bedrijven over kunnen beschikken voor consumptie en investeringen, nadat alle afdrachten betaald zijn. Onder die afdrachten vallen bijvoorbeeld premies, belastingen, winstuitkeringen en andere inkomensoverdrachten. Voor huishoudens is het beschikbaar inkomen, gecorrigeerd voor prijsstijgingen (het zogenaamde reëel beschikbaar inkomen) een veelgebruikte macro-economische maatstaf voor de koopkracht van huishoudens.
Voor bedrijven is het minder gebruikelijk om het beschikbaar inkomen als maatstaf voor inkomen te gebruiken. Een belangrijke reden hiervoor is dat winstuitkeringen hierop in mindering zijn gebracht. Doordat er van jaar op jaar grote verschillen kunnen zitten in de omvang van de uitgekeerde winsten, is het beschikbaar inkomen van bedrijven veel volatieler dan dat van huishoudens. Voor bedrijven ligt het meer voor de hand om naar de winst voor belasting te kijken, aangezien de winst het inkomen is dat bedrijven genereren voor de eigenaars. Anders gezegd, het is de beloning van kapitaal.
De meest geschikte tegenhanger voor de beloning van kapitaal is die van arbeid, oftewel de beloning van werknemers. Net als de winst van bedrijven is de beloning van werknemers een vorm van primair inkomen, waar nog geen belastingen en premies over zijn afgedragen.
De beloning van werknemers is de belangrijkste, maar niet de enige component van het beschikbaar inkomen van huishoudens. Daar zijn premies en belastingen wel in verrekend en het omvat ook nog andere vormen van inkomen, zoals het gemengd inkomen van zelfstandigen, pensioenen en andere uitkeringen. Desondanks is de ontwikkeling van de beloning van werknemers de afgelopen decennia vrijwel identiek aan die van het beschikbaar inkomen van huishoudens.
Zowel de totale winst voor belasting van niet-financiële bedrijven als de beloning van werknemers bereikten in 2022 in nominale termen een recordhoogte. De toename verschilde echter aanzienlijk: de beloning was 7,2 procent groter dan in 2021, de winst groeide met 18,7 procent ruim twee keer zo hard. Dat beide zo sterk stegen komt voor een groot deel door de gunstige economische omstandigheden. De economische groei joeg de winsten aan en de groei van het aantal banen zorgde voor een grotere totale loonsom.
Dat de ontwikkeling zo sterk verschilt, heeft met de doorwerking van hogere prijzen te maken. Hogere prijzen werken vaak snel door in omzetten en daarmee ook vaak in de winsten van bedrijven, maar pas met enige vertraging in de lonen van werknemers. Dat blijkt ook uit de cijfers van 2023. Mede door de grote loonstijging in dat jaar was de beloning van werknemers opnieuw sterk toegenomen, met 7,6 procent.1) De winsten waren echter 4,4 procent lager dan in het voorgaande jaar. De economische groei viel bijna stil en de inflatie vertraagde. De energieprijzen, die in sommige bedrijfstakken de winsten flink aanjoegen, daalden weer.
Ondanks die daling in 2023 namen de winsten van bedrijven over de hele periode van 2019 tot en met 2023 nog wel duidelijk meer toe dan de beloning van werknemers, met respectievelijk 31,5 versus 24,5 procent.
Jaar | Beloning van werknemers (mld euro) | Brutowinst vóór belasting niet-financiële vennootschappen (mld euro) |
---|---|---|
2019 | 384 | 272 |
2020 | 398 | 241 |
2021 | 415 | 316 |
2022 | 444 | 375 |
2023 | 478 | 358 |
3. Het inkomen van huishoudens
De beloning van werknemers is een optelsom van alle lonen van alle werknemers. Het kan door verschillende oorzaken stijgen: hogere (cao-)lonen, een groeiend aandeel beter betaalde banen en een toename van het aantal gewerkte uren. Die verschillende componenten gaan niet allemaal dezelfde kant op.
In 2020 steeg de gemiddelde beloning van werknemers per uur met 7,3 procent, terwijl de cao-lonen dat jaar maar 2,9 procent hoger lagen dan het jaar ervoor. Tegelijk kromp het aantal gewerkte uren dat jaar met maar liefst 3,6 procent, de grootste krimp in decennia. De krimp in het aantal banen van dat jaar betrof vooral flexibele banen en banen van jongeren. Die hebben doorgaans veel lagere uurlonen. Doordat vooral het aantal laagbetaalde uren afnam, kon de gemiddelde beloning per gewerkt uur veel meer toenemen dan de gemiddelde cao-lonen.
De stijging van de totale beloning van werknemers met 7,2 procent in 2022 was de grootste in ruim twintig jaar. Die toename kwam zowel door een 3,7 procent hogere beloning per gewerkt uur als door een toename van het aantal gewerkte uren met 3,4 procent.
De toename van de beloning van werknemers was in 2023 met 7,6 procent nog hoger dan in 2022, maar de ontwikkeling van beide onderliggende componenten verschilde wel sterk met 2022. Het aantal gewerkte uren steeg met 1,0 procent minder sterk, wat betekende dat de hogere loonsom voor het leeuwendeel veroorzaakt werd door hogere lonen.
De gemiddelde beloning per gewerkt uur steeg in 2023 met 6,6 procent. Dat is weliswaar minder dan in 2020, maar de achtergrond van de stijging is een heel andere. In 2020 steeg de gemiddelde beloning per gewerkt uur doordat het aantal laagbetaalde uren afnam, in 2023 was de hoofdrol weggelegd voor de cao-lonen, die de grootste stijging in ruim veertig jaar lieten zien. Huishoudens profiteerden daarmee op twee manieren van de grote krapte op de arbeidsmarkt: meer mensen vonden betaald werk en de lonen namen toe.
Jaar | Beloning van werknemers (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | Beloning per gewerkt uur (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | Gewerkte uren (% verandering t.o.v. een jaar eerder) |
---|---|---|---|
'96 | 3,9 | 0,9 | 3 |
'97 | 5,6 | 3 | 2,5 |
'98 | 7,2 | 3,9 | 3,2 |
'99 | 7,7 | 4,2 | 3,4 |
'00 | 8,2 | 6,6 | 1,4 |
'01 | 5,5 | 3,3 | 2,1 |
'02 | 5 | 5,2 | -0,2 |
'03 | 2,7 | 3,7 | -0,9 |
'04 | 1,4 | 1,7 | -0,3 |
'05 | 1,6 | 2,6 | -0,9 |
'06 | 3,3 | 2 | 1,3 |
'07 | 5,8 | 3,1 | 2,6 |
'08 | 5,9 | 3,8 | 2 |
'09 | 1,5 | 3,2 | -1,6 |
'10 | -0,1 | 1 | -1,1 |
'11 | 2,6 | 1,8 | 0,7 |
'12 | 1,4 | 2,7 | -1,3 |
'13 | 0,3 | 1,5 | -1,2 |
'14 | 1,1 | 1 | 0,1 |
'15 | 0,7 | 0,3 | 0,4 |
'16 | 3,5 | 1,2 | 2,3 |
'17 | 3,5 | 1 | 2,4 |
'18 | 5,2 | 2,3 | 2,9 |
'19 | 5,4 | 2,8 | 2,6 |
'20 | 3,4 | 7,3 | -3,6 |
'21 | 4,3 | 0,1 | 4,2 |
'22 | 7,3 | 3,7 | 3,4 |
'23 | 7,7 | 6,6 | 1 |
Behalve de beloning van werknemers ontvangen huishoudens ook andere vormen van inkomen, zoals het gemengd inkomen van zelfstandigen, sociale uitkeringen en inkomen uit vermogen. De som van al deze inkomensvormen verminderd met de door huishoudens betaalde belastingen en premies resulteert in het beschikbaar inkomen. Het beschikbaar inkomen is het bedrag dat huishoudens kunnen gebruiken voor hun bestedingen en investeringen of ze kunnen het sparen. De reële ontwikkeling van het beschikbaar inkomen, waarbij gecorrigeerd wordt voor inflatie, geeft aan hoeveel goederen en diensten huishoudens meer kunnen aanschaffen (of minder, als de prijzen harder stijgen dan het inkomen).
De afgelopen twee jaar was de inflatie voor Nederlandse begrippen bijzonder hoog. Toch steeg het inkomen van Nederlandse huishoudens harder dan de prijzen. Gecorrigeerd voor prijsstijgingen nam het (reëel) beschikbaar inkomen in zowel 2022 als 2023 toe.2)
In de periode 2019-2023 is het totale reëel beschikbaar inkomen met 5,4 procent toegenomen. De laatste keer dat het reëel beschikbaar inkomen van huishoudens afnam was in 2013, tijdens het dieptepunt van de eurocrisis.
Het reëel beschikbaar inkomen heeft betrekking op alle huishoudens samen. Het laat daarmee de totale ontwikkeling zien, dus niet die van verschillende groepen huishoudens. De snelle stijging van de energieprijzen was bij uitstek een fenomeen dat verschillende huishoudens ongelijk raakte. Huishoudens in slecht geïsoleerde woningen werden zwaarder getroffen dan huishoudens met beter geïsoleerde woningen. Aangezien mensen met lagere inkomens vaker in oude en slecht geïsoleerde huurwoningen wonen, is het goed mogelijk dat zij meer getroffen werden door de hogere gasprijzen. Om huishoudens met lage inkomens hiertegen te beschermen, heeft de overheid verschillende maatregelen genomen, waaronder een energietoeslag voor deze huishoudens.
Voor inkomens van verschillende groepen zijn er twee CBS-statistieken beschikbaar. De hiervoor gepresenteerde cijfers over het beschikbaar inkomen worden ook gemaakt voor vijf inkomensgroepen, gesorteerd naar hoogte van het inkomen.
Deze zijn beschikbaar tot en met 2021; de laatste twee jaar zijn nog niet beschikbaar. Die cijfers laten wel zien dat de meeste inkomensgroepen er sinds 2019 in redelijk gelijke mate op vooruit zijn gegaan, met uitzondering van de 20 procent hoogste inkomens. Hun gemiddelde inkomen ging er van 2019 tot en met 2021 met slechts 2 procent op vooruit, tegenover 4 à 5 procent voor de overige inkomensgroepen.
Jaar | totaal (2019=100) | 1e 20%-groep (laagste inkomens) (2019=100) | 2e 20%-groep (2019=100) | 3e 20%-groep (2019=100) | 4e 20%-groep (2019=100) | 5e 20%-groep (hoogste inkomens) (2019=100) |
---|---|---|---|---|---|---|
2019 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
2020 | 101,7 | 103,9 | 104,3 | 104,2 | 104,9 | 98,4 |
2021 | 103,3 | 105,1 | 104,9 | 104,2 | 104,7 | 102 |
2022 | 103,9 | |||||
2023 | 105,4 | |||||
* In 2024 heeft het CBS een revisie doorgevoerd van de nationale rekeningen. Op het moment van schrijven zijn de cijfers over het totale reële beschikbaar inkomen gereviseerd, maar die van de vijf inkomensgroepen nog niet. Daardoor komt de gemiddelde ontwikkeling van de inkomensgroepen niet overeen met de totale ontwikkeling. |
Behalve cijfers over het reëel beschikbaar inkomen publiceert het CBS ook gegevens over de koopkrachtontwikkeling, afkomstig uit de inkomensstatistieken. Deze zijn ook beschikbaar voor 2022 en 2023. Er bestaan enkele belangrijke verschillen tussen beide statistieken. De koopkrachtstatistiek is gebaseerd op de koopkrachtontwikkeling van individuele personen in Nederlandse huishoudens en is niet met een totaalbedrag verbonden. Het reëel beschikbaar inkomen is de optelsom van het inkomen van alle inwoners van Nederland; de koopkrachtontwikkeling kijkt alleen naar personen die in twee opeenvolgende jaren in een huishouden met inkomen leefden. Mensen die in een van beide jaren geen lid waren van een huishouden, bijvoorbeeld door migratie of overlijden, worden daarmee buiten beschouwing gelaten. Bovendien beschrijft het reëel beschikbaar inkomen de totale ontwikkeling en de koopkrachtontwikkeling de mediane ontwikkeling.
Meestal ontlopen beide uitkomsten elkaar niet zo veel, maar in 2022 en 2023 was dat wel zo. Het reëel beschikbaar inkomen nam in deze twee jaren in totaal met 2,0 procent toe, terwijl de gecumuleerde mediane koopkrachtontwikkeling -0,8 procent bedroeg. Dat verschil heeft meerdere oorzaken. Het reëel beschikbaar inkomen kan ook stijgen als gevolg van bevolkingsgroei: het telt de inkomens van nieuwe huishoudens en personen mee, terwijl de mediane koopkrachtontwikkeling alleen naar bestaande personen kijkt. Dit verschil wordt groter als die bevolkingsgroei voor een belangrijk deel het gevolg is van arbeidsmigratie, zoals bijvoorbeeld in 2022 en 2023 het geval was. Dat vergroot het totaal beschikbaar inkomen, maar heeft in het jaar van immigratie geen effect op de koopkrachtontwikkeling. Daarnaast bestaan er conceptuele verschillen tussen beide maatstaven en worden er verschillende bronnen gebruikt.
Behalve recenter, zijn de koopkrachtcijfers ook gedetailleerder. Zo worden er tien inkomensgroepen onderscheiden in plaats van vijf. De uitkomsten van 2022 en 2023 geven een vergelijkbaar beeld als die van het reëel beschikbaar inkomen per inkomensgroep in de periode 2019-2021. Het zijn opnieuw niet de hoogste inkomens met de grootste inkomensgroei. Sterker nog, gecombineerd over 2022 en 2023 waren het alleen de laagste inkomens waarvan de koopkracht toenam. De hoogste inkomens kenden de grootste achteruitgang in koopkracht.
Huishoudenskenmerken | Mediane koopkrachtontwikkeling (% verandering t.o.v. 2021) |
---|---|
totaal | -0,8 |
laagste 10% inkomen | 5,8 |
2e | -0,1 |
3e | -1,4 |
4e | -1,7 |
5e | -1,5 |
6e | -1,4 |
7e | -1,4 |
8e | -1,3 |
9e | -1,6 |
hoogste 10% inkomen | -2,9 |
Dit verschil is ook zichtbaar in de ontwikkeling van de inkomensongelijkheid en het aantal mensen met risico op armoede. Deze cijfers zijn van 2023 nog niet beschikbaar, maar beide namen in 2022 af. Het aandeel personen met risico op armoede was in 2022 zelfs het laagste ooit door het CBS gemeten. Hier is de impact van de energietoeslag voor huishoudens met lage inkomens goed zichtbaar. Ondanks de hoge inflatie nam het totale inkomen van Nederlandse huishoudens in de periode 2019-2023 harder toe dan de prijzen. Uit de beschikbare cijfers blijkt dat het inkomen in ieder geval in de periode 2019-2022 bovendien gelijker verdeeld is. Omdat in 2023 de koopkracht meer toenam naarmate het inkomen lager was, is het waarschijnlijk dat dit in 2023 ook het geval was.
4. De winsten van niet-financiële bedrijven
De winst van bedrijven bestaat voor het grootste deel uit twee componenten: de winst die wordt behaald op activiteiten in Nederland en de winst van buitenlandse dochters. Dit zijn ondernemingen in het buitenland in handen van Nederlandse multinationals. De winst op activiteiten in Nederland wordt in de nationale rekeningen het exploitatieoverschot genoemd. De totale winst van buitenlandse dochters komt jaarlijks gemiddeld uit op ruim een kwart van de totale winst en dit aandeel is ondanks een grote volatiliteit de laatste tien jaren vrij constant. Hierbij moet aangetekend worden dat een deel van het exploitatieoverschot weer wegstroomt naar moederbedrijven in het buitenland.
Jaar | Aandeel buitenlandse dochters (%) |
---|---|
2014 | 25,7 |
2015 | 27,6 |
2016 | 25,1 |
2017 | 27,2 |
2018 | 31,8 |
2019 | 29,9 |
2020 | 22,5 |
2021 | 29,5 |
2022 | 33,7 |
2023 | 23,4 |
Omdat we bij de huishoudens alleen kijken naar het looninkomen dat voor het overgrote deel in Nederland verdiend is, is het voor de vergelijking het beste om bij niet-financiële bedrijven hetzelfde te doen en de aandacht te richten op het exploitatieoverschot, oftewel de binnenlandse winsten.
Net als met de inkomens uit werk van huishoudens kan de winst van bedrijven op verschillende manieren stijgen. Bedrijven kunnen meer geproduceerd hebben of hun prijzen hebben verhoogd. Dat laatste hoeft overigens niet automatisch te leiden tot meer winst, omdat het een gevolg kan zijn van hogere kosten, zoals die van energie en andere inputs, of van loonkosten. Winsten kunnen wel stijgen als bedrijven hun afzetprijzen meer verhogen dan de kosten. Ten slotte kunnen winsten ook toenemen door productiviteitsgroei, waardoor bedrijven meer produceren met dezelfde hoeveelheid input en arbeid.
Voor het schatten van de relatieve winstgevendheid van bedrijven biedt de winstquote een aanknopingspunt. De winstquote is gelijk aan de winst als percentage van de totale toegevoegde waarde. Als de winst net zo hard stijgt als de toegevoegde waarde blijft de winstquote gelijk.
De winstquote was de afgelopen twee decennia vrij constant, op twee duidelijke pieken na. In de hoogconjunctuur in de aanloop van de financiële crisis nam de winstquote sterk toe en bereikte in 2007 een hoogtepunt van 42,7 procent. De andere piek deed zich voor in 2022. In 2023 daalde deze weer iets, maar lag met 44 procent nog steeds boven de piek van 2007.
Jaar | Winstquote (%) |
---|---|
2003 | 38 |
2004 | 39,4 |
2005 | 40,7 |
2006 | 42,2 |
2007 | 42,7 |
2008 | 41,8 |
2009 | 39 |
2010 | 40 |
2011 | 39,3 |
2012 | 38,7 |
2013 | 39 |
2014 | 38,5 |
2015 | 40,7 |
2016 | 40,3 |
2017 | 40,8 |
2018 | 40,1 |
2019 | 40,1 |
2020 | 40,4 |
2021 | 43,4 |
2022 | 44,3 |
2023 | 44 |
Net als in de periode voor 2008 waren 2021 en 2022 jaren van sterke economische groei. Het bbp groeide in die jaren met 6,3 respectievelijk 5,0 procent. Op het eerste gezicht biedt de sterke economische groei een goede verklaring voor de hogere winstquote. Bedrijven hebben op korte termijn relatief weinig invloed op de betaalde loonsom. Loonontwikkelingen worden vaak voor een jaar of langer vastgelegd en snel veel mensen ontslaan of aannemen is lastig. Daardoor reageert de winstquote sneller op economische ontwikkelingen. In tijden van laagconjunctuur daalt de winstquote sneller dan de toegevoegde waarde en stijgt sneller in tijden van hoogconjunctuur. Maar dit is geen gegeven. Zo was de winstquote in 2023 nog steeds hoog, terwijl de economie amper groeide en in de eerste drie kwartalen zelfs kromp. Per saldo is de winst van bedrijven in de jaren na 2019 nog steeds harder gegroeid dan de beloning van werknemers. Dat is in lijn met de gedaalde arbeidsinkomensquote in de marktsector tijdens deze periode (CBS, 2024b).
In de ontwikkeling van de winsten van bedrijven in de jaren 2020 tot en met 2022 speelden de verschillende coronasteunmaatregelen ook een rol. Die vielen onder niet-productgebonden subsidies en hadden een sterk verhogend effect op de winsten van niet-financiële bedrijven. In 2019 ontvingen niet-financiële bedrijven nog 7,9 miljard euro aan niet-productgebonden subsidies, in de jaren 2020, 2021 en 2022 was dat respectievelijk 26,0, 24,2 en 17,4 miljard euro. Omdat de coronasteun bedoeld was als compensatie voor gemiste omzet en het voorkomen van ontslagen is niet vast te stellen wat per saldo het effect van de misgelopen omzet en de ontvangen coronasteun op de winstquote was.
Eerder onderzoek (CBS, 2024a) liet al zien dat niet in alle bedrijfstakken de winstquote even hard is toegenomen. Als energieproducerende bedrijfstakken buiten beschouwing worden gelaten was de winstquote in 2022 even hoog als in 2019, voor de coronapandemie en de snelle stijging van de energieprijzen. Hoewel er binnen de overige bedrijfstakken ook verschillen zijn in de ontwikkeling van de winstquote, betekent dit dat de stijging van de winstquote voor een groot deel geconcentreerd was bij energieproducerende bedrijven. Voor andere bedrijfstakken samen hebben de hogere energieprijzen per saldo weinig effect gehad op de winstquote.
5. Conclusie
De uitkomsten van de nationale rekeningen laten zien dat bedrijven het in de jaren na corona beter hebben gedaan dan werknemers. Door de sterke economische groei in 2021 en 2022 bereikten de bedrijfswinsten een recordhoogte. Voor sommige bedrijfstakken gaven de hoge energieprijzen een extra boost aan de winst. Maar hoewel de beloning van werknemers minder hard steeg, nam die in deze periode ook toe door de krappe arbeidsmarkt. Niet alleen de winsten van bedrijven bereikten een recordhoogte, ook het inkomen uit werk van huishoudens deed dat. Ondanks de hoge inflatie nam het totale looninkomen van Nederlanders zelfs harder toe dan de prijzen. Rekening houdend met inflatie steeg het beschikbaar inkomen van alle Nederlanders samen in alle jaren na 2019. Dit kwam mede door arbeidsmigratie; in 2022 steeg het beschikbaar inkomen bijvoorbeeld wel, maar daalde de mediane koopkracht.
Door de groei van de werkgelegenheid en de uurlonen profiteerden werknemers duidelijk van de sterke economische groei van 2021 en 2022. Hetzelfde geldt voor bedrijven. Hun winstgevendheid was in 2021 en 2022 inderdaad uitzonderlijk hoog, net als de economische groei. In 2020, toen de economie sterk kromp, daalde de winstgevendheid juist. Ook in 2023, toen de economische groei bescheiden was, nam deze opnieuw af. Deze samenhang past in een historisch patroon.
Dat de bedrijfswinsten harder stegen dan de totale loonsom heeft mogelijk te maken met de doorwerking van de economische conjunctuur. Bij winsten is die doorwerking vaak sneller zichtbaar in de winsten dan in de lonen. De sterke economische groei in 2021 en 2022 zorgde diezelfde jaren nog voor een snelle groei van de winsten, terwijl de loonsom vooral in 2022 en 2023 hard steeg. De cijfers van 2024 zullen uitwijzen of werknemers de achterstand alsnog inhalen. Maar ondanks de hoge inflatie hebben zowel bedrijven als huishoudens uiteindelijk duidelijk geprofiteerd van de hoge economische groei in de afgelopen jaren.
Bronnen
CBS (2023), Laagste armoederisico in 45 jaar door energietoeslag, 8 november
CBS (2024a), De invloed van gestegen energiekosten op het bedrijfsleven, 5 februari
CBS (2024b), Aandeel arbeid in de economie verder gedaald in 2023, 24 juni