Conclusies
In dit artikel is onderzocht waardoor het aandeel van de milieubelastingen in de totale belastingen en premies in de periode 2009-2017 daalde en daarna stabiliseerde. Daarnaast is bekeken wie de milieubelastingen betaalt, en in hoeverre het principe “de vervuiler betaalt” opgeld doet.
Dat het aandeel van de milieubelastingen in de totale belastingen en premies in 2019 kleiner was dan in 2009, komt deels doordat de lastendruk van de niet-milieubelastingen toenam. De milieubelastingdruk zelf nam echter ook af. Dit komt onder meer doordat de vliegbelasting en de verpakkingenbelasting in deze periode werden afgeschaft, waarbij de verpakkingenbelasting is vervangen door een systeem van verplichte afvalbeheersbijdragen die niet als belasting worden gezien. De grootste afname van de milieubelastingdruk werd echter veroorzaakt door een afname van de autogerelateerde belastingen (bpm, motorrijtuigenbelasting en accijnzen op autobrandstoffen) als percentage van het bbp.
Dat het belang van de autogerelateerde belastingen ondanks een forse groei van het wagenpark afnam, hangt onder meer samen met de opkomst van de elektrische auto en de vrijstellingen van de bpm en de motorrijtuigenbelasting die voor de elektrische auto gelden. Daarnaast werden er per auto minder kilometers gereden en zijn auto’s de laatste tien jaar zuiniger geworden. Al met al werden er minder autobrandstoffen verkocht in Nederland dan tien jaar eerder, wat de accijnsopbrengsten heeft gedrukt. Ook heeft de afname van het aantal auto’s op diesel en lpg een negatief effect op de opbrengsten uit de motorrijtuigenbelasting.
De opbrengsten uit de energiebelasting, de emissierechten en de afvalstoffenbelasting als percentage van het bbp stegen wel. De toename van deze opbrengsten komt doordat de Opslag Duurzame Energie is ingevoerd en doordat de tarieven van zowel de afvalstoffenbelasting als de energiebelasting voor kleinverbruikers per 1 januari 2019 fors werden verhoogd.
Het principe “De vervuiler betaalt” gaat in Nederland lang niet altijd op. Zo zijn de huishoudens goed voor 56 procent van de opbrengsten uit de energiebelasting, de emissierechten en de brandstofaccijnzen, terwijl zij slechts verantwoordelijk zijn voor minder dan een kwart van de CO2-uitstoot in Nederland. Deze verhouding is in de laatste tien jaar nauwelijks veranderd, en heeft deels te maken met de degressieve tariefstructuur van de energiebelasting. Ook betaalt het vervoer over land in verhouding tot de veroorzaakte CO2 uitstoot meer brandstofaccijnzen dan de luchtvaart en de scheepvaart.