Auteur: Peteke Feijten, Coen van Duin, Lenny Stoeldraijer
Verkenning Bevolking 2050 - editie 2024

2. Bevolkingsvarianten: methode en veronderstellingen

2.1 Zeven bevolkingsvarianten

De Bevolkingsprognose is omgeven met onzekerheid. Immers, het kindertal, de levensverwachting en de internationale migratie kunnen zich anders ontwikkelen dan verondersteld in de Bevolkingsprognose. Om nadrukkelijker rekening te houden met die onzekerheid zijn er bevolkingsvarianten berekend.

De bevolkingsvarianten laten zien hoe de bevolkingsomvang en -samenstelling in de toekomst er uit kan zien als het kindertal, de levensverwachting en de internationale migratie zich anders ontwikkelen dan verondersteld in de Bevolkingsprognose. Twee varianten laten zien wat er gebeurt als de bevolking sterker of juist minder sterk groeit dan verondersteld (Groei versus Krimp), twee andere varianten laten zien wat er gebeurt als de bevolking sterker of juist minder sterk vergrijst (Grijs versus Groen) en drie varianten laten verschillende ontwikkelingen in de migratie zien. De variant Lage migratie gaat uit van een sterk teruglopend migratiesaldo. Voor hoge migratie zijn er twee varianten: Arbeid en Asiel. Het gaat er bij migratie namelijk niet alleen om of de migratie hoog is, maar ook over de vraag welk type migranten naar Nederland komen. De variant Arbeid gaat uit van hoge migratie uit landen waaruit overwegend migranten komen met als migratiemotief arbeid of studie (inclusief de daaropvolgende gezinsmigranten) en de variant Asiel gaat uit van hoge migratie uit landen waaruit vooral asielmigranten (inclusief de daaropvolgende gezinsmigranten) komen. Deze veronderstellingen zijn dus niet gebaseerd op individuele migratiemotieven, maar op overheersende migratiemotieven uit landen van herkomst.

2.1.1 Zeven varianten Verkenning Bevolking 20502.1.1 Zeven varianten Verkenning Bevolking 2050 Groei Hoog kindertal, levensverwachting en migratie Variant Kenmerken Krimp Laag kindertal, levensverwachting en migratie Groen Hoog kindertal en lage levensverwachting Grijs Laag kindertal en hoge levensverwachting Lage migratie Laag migratiesaldo Arbeid Hoge arbeids- en studiemigratie Asiel Hoge asielmigratie Bron: CBS kindertal levens- verwachting migratie2.1.1 Zeven varianten Verkenning Bevolking 20502.1.1 Zeven varianten Verkenning Bevolking 2050GroeiHoog kindertal, levensverwachting en migratieVariantKenmerkenKrimpLaag kindertal, levensverwachting en migratieGroenHoog kindertal en lage levensverwachtingGrijsLaag kindertal en hoge levensverwachtingLage migratieLaag migratiesaldoArbeidHoge arbeids- en studiemigratieAsielHoge asielmigratieBron: CBSkindertallevens- verwachting migratie

2.2 Variant Midden: Bevolkingsprognose 2023-2070

In de huidige editie van de Verkenning Bevolking 2050 is de Bevolkingsprognose 2023-2070 (Stoeldraijer, Feijten & Van Duin, 2023) gebruikt als de prognose ten opzichte waarvan de bevolkingsvarianten variëren. De variant die overeenkomt met de Bevolkingsprognose wordt hier aangeduid als de variant Midden.

De Bevolkingsprognose beoogt de meest waarschijnlijke toekomstige ontwikkeling van de bevolking in Nederland te beschrijven. Het CBS brengt elke drie jaar een Bevolkingsprognose uit, die de meest waarschijnlijke ontwikkeling van de bevolking in Nederland naar geslacht, leeftijd en herkomst beschrijft voor de komende 40 à 50 jaar, gebaseerd op bevolkingsontwikkelingen in het recente verleden. In de twee tussenliggende jaren worden geactualiseerde versies gepubliceerd (‘Kernprognose’) die alleen onderscheid maken naar geslacht en leeftijd.

De Bevolkingsprognose wordt berekend met het cohort-componentmodel. Dit is een simulatiemodel waarbij de bevolking aan het eind van het jaar wordt bepaald door geboorte, sterfte, migratie en veroudering te verrekenen met de bevolking aan het begin van het jaar. Door dit van jaar op jaar te doen, kan steeds verder vooruit worden gekeken. Input voor het model zijn kansen die bepalen hoeveel vrouwen gedurende het jaar een kind krijgen, hoeveel mensen zullen emigreren en hoeveel mensen zullen sterven. Daarnaast dienen immigratieaantallen als input.

Om over input voor het model te kunnen beschikken, moeten veronderstellingen worden geformuleerd over het toekomstige kindertal, de levensduur en de omvang en richting van de internationale migratiestromen. Deze veronderstellingen worden gemaakt op basis van ontwikkelingen die in het (recente) verleden hebben plaatsgevonden. Analyseren van demografische ontwikkelingen is daarom een belangrijk onderdeel van het maken van een prognose.

De Bevolkingsprognose 2023-2070 veronderstelt dat de leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind krijgen de komende jaren nog verder stijgt en dat vrouwen geboren in de jaren ’90 en later minder kinderen zullen krijgen dan eerdere generaties. Voor de periode 2023-2049 wordt een gemiddeld kindertal per vrouw verondersteld van 1,56. Voor de levensverwachting wordt verondersteld dat deze verder toeneemt in de toekomst. Gemiddeld voor de periode 2023-2049 komt dat neer op een levensverwachting bij geboorte van 86,0 jaar voor vrouwen en 82,7 jaar voor mannen. Het migratiesaldo in de Bevolkingsprognose 2023-2070, het verschil tussen de veronderstellingen voor het aantal immigranten en het aantal emigranten (op basis van retourpercentages), zal naar verwachting gemiddeld 71 duizend per jaar zijn in de periode 2023-2049. Zie Stoeldraijer, Feijten en Van Duin (2023) voor meer detail over de veronderstellingen bij de Bevolkingsprognose 2023-2070.

De prognosecijfers zijn met onzekerheden omgeven. Zo kan het aantal migranten van jaar op jaar sterk fluctueren. Ook is niet zeker of de stijging van de levensverwachting in de toekomst in hetzelfde tempo door zal zetten en of het aantal kinderen dat mensen gemiddeld krijgen gelijk blijft. Daarom wordt naast de meest waarschijnlijke ontwikkeling van de bevolking ook een prognose-interval berekend: een marge (onder- of bovengrens) rond de prognose die een indruk geeft van de verwachte nauwkeurigheid van die prognose. Gewoonlijk worden twee prognose-intervallen gepresenteerd: een 67 procent interval en een 95 procent interval. De toekomstige bevolkingsomvang zal met een kans van 67 dan wel 95 procent binnen het prognose-interval liggen.

2.3 Veronderstellingen bevolkingsvarianten

De zeven bevolkingsvarianten in de geactualiseerde Verkenning Bevolking 2050 zijn gebaseerd op afwijkingen naar boven of beneden ten opzichte van de variant Midden. Voor iedere variant zijn veronderstellingen opgesteld (tabel 2.3.1). Als referentie zijn daarvoor de prognose-intervallen van de Bevolkingsprognose 2023-2070 gebruikt.

De hoogte van het gemiddeld kindertal in de variant Groen is gekozen zodat het overeenkomt met de 95 procent bovengrens van het prognose-interval van de Bevolkingsprognose 2023-2070 voor het gemiddelde van het kindertal over de periode 2023-2049. Voor de variant Grijs is uitgegaan van de 95 procent ondergrens. Bij de varianten Groei en Krimp wordt van de 80 procent boven- en ondergrens uitgegaan voor het gemiddelde van het kindertal over deze periode. Voor alle herkomstgroepen is het gemiddeld kindertal met dezelfde factor aangepast ten opzichte van de Bevolkingsprognose 2023-2070. De varianten Arbeid, Asiel en Lage Migratie werken met dezelfde vruchtbaarheidscijfers naar herkomstgroep als in de Bevolkingsprognose. Doordat de samenstelling naar herkomst van de bevolking anders is dan in de Bevolkingsprognose, zijn er kleine verschillen in het gemiddeld kindertal voor de totale bevolking.

De hoogte van de levensverwachting voor variant Groen is gekozen zodat die overeenkomt met de 95 procent ondergrens van het prognose-interval voor het gemiddelde van de levensverwachting over de periode 2023-2049 in de Bevolkingsprognose 2023-2070. Bij de variant Grijs is uitgegaan van de 95 procent bovengrens. Bij de varianten Groei en Krimp is uitgegaan van de 80 procent boven- en ondergrens. Voor mannen en vrouwen wordt hetzelfde prognose-interval in de levensverwachting gebruikt. Voor de varianten Arbeid, Asiel en Lage Migratie is de levensverwachting gelijk aan die in de Bevolkingsprognose 2023-2070. Voor alle herkomstgroepen worden dezelfde sterfterisico’s verondersteld.

Een hoog kindertal in combinatie met een lage levensverwachting in de variant Groen leidt tot een relatief jonge bevolking, terwijl een hoge levensverwachting in combinatie met een laag kindertal in de variant Grijs tot een relatief oude bevolking leidt.

Voor de varianten Groei, Krimp, Arbeid, Asiel en Lage Migratie worden veronderstellingen gemaakt over het gemiddelde van het migratiesaldo per jaar over de periode 2023-2049. In de varianten Groen en Grijs is uitgegaan van dezelfde immigratieaantallen en emigratiekansen als in de Bevolkingsprognose 2023-2070. In de varianten Groei en Krimp zijn de immigratie-aantallen en emigratiekansen voor alle migrantengroepen relatief even sterk aangepast ten opzichte van de variant Midden, zodanig dat de aantallen liggen rond de 80 procent boven- resp. ondergrens voor het prognose-interval van het gemiddelde van het migratiesaldo over de periode 2023-2049. In de variant Lage Migratie is uitgegaan van de 95 procent ondergrens. In deze variant is de migratie relatief sterker verlaagd voor de arbeids- en studiemigratielanden buiten de EU en voor de asielmigratielanden, omdat er voor deze groepen meer beleidsmogelijkheden zijn om migratie te proberen te beperken. In de variant Arbeid is alleen het jaarlijkse migratiesaldo voor de migranten uit de arbeids- en studiemigratielanden verhoogd, in de variant Asiel alleen het migratiesaldo voor de migranten uit de asielmigratielanden. De aanpassingen in de migratie van in het buitenland geboren personen leiden na doorrekening ook tot verschillen in het migratiesaldo voor de tweede generatie van de betreffende herkomstgroep. In de variant Groei wordt ook verondersteld dat minder mensen met een Nederlandse herkomst emigreren, in de variant Krimp juist meer.

2.3.1 Veronderstellingen varianten Verkenning Bevolking 2050, editie 2024 (gemiddelden per jaar over de periode 2023-2049)
GroeiKrimpGroenGrijsLage MigratieArbeidAsielMidden1)
Gemiddeld kindertal per vrouw1,711,411,801,321,561,541,571,56
Periode-levensverwachting bij geboorte (jaren)
      Vrouwen87,684,383,688,486,086,086,086,0
      Mannen84,381,180,485,182,782,782,782,7
Saldo buitenlandse migratie (x 1000)
Totaal106417170291038471
Nederlandse herkomst-3-10-6-7-6-6-6-6
Migranten1196589894512210389
      Arbeids- en studiemigratielanden7137515128845151
      Asielmigratielanden3520282811284228
      Klassieke migratielanden13710106101010
Tweede generatie-10-15-13-11-10-12-12-12
      Arbeids- en studiemigratielanden-5-7-7-6-5-7-6-6
      Asielmigratielanden-3-4-4-3-3-3-4-3
      Klassieke migratielanden-2-3-2-2-2-2-2-2
1) De veronderstellingen voor de variant Midden zijn gelijk aan de veronderstellingen van de Bevolkingsprognose 2023-2070.

2.4 Veronderstellingen opleidingsniveau

Het opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking is van generatie op generatie gestegen. De bevolking op middelbare leeftijden heeft daardoor nu gemiddeld een hoger opleidingsniveau dan die op oudere leeftijden, en de jongvolwassen bevolking heeft weer een hoger opleidingsniveau dan die op middelbare leeftijden. De huidige jongeren volgen bovendien gemiddeld vaker een hogere opleiding dan eerdere generaties. Met de instroom van nieuwe generaties in de middelbare en hogere leeftijdsgroepen zal het gemiddelde onderwijsniveau van de bevolking daarom de komende jaren verder stijgen. Daarnaast heeft ook het opleidingsniveau van migranten en de omvang van de migratie invloed op de samenstelling van de bevolking naar opleidingsniveau in 2050.

Om te onderzoeken hoe de veranderingen in de samenstelling van de bevolking tot 2050 van invloed zijn op het opleidingsniveau van de bevolking in 2050, is een referentiescenario opgesteld met veronderstellingen voor het aandeel mensen in de drie opleidingsniveaus naar vijfjaarsleeftijdsgroepen, geslacht en herkomst (geboorteland en herkomstgroep). Het leeftijdspatroon van het opleidingsniveau van de huidige bevolking, opgesplitst naar geslacht en herkomst, is daarbij als uitgangspunt genomen. Het leeftijdspatroon zal door generatie-effecten, de instroom van jongere generaties in hogere leeftijdsgroepen, veranderen. Voor de toekomstige migranten wordt het huidige opleidingsniveau van recente migranten aangenomen (rekening houdend met generatie-effecten). Er zijn dus geen expliciete veronderstellingen over mogelijke veranderingen in de aard van de arbeidsvraag in de toekomst meegenomen.

Het referentiescenario is als volgt opgesteld. Voor in Nederland geborenen is er voor de twintigers en jonge dertigers aangenomen dat hun hoogst gevolgde/behaalde opleidingsniveau naarmate ze ouder worden verder stijgt zoals tussen 2017 en 2022 is waargenomen. Voor de vijfjaarsleeftijdsgroepen vanaf 35 jaar worden de aandelen naar opleidingsniveau vijf jaar vooruit en vijf jaar ouder berekend met vijfjaarsoverlevingskansen. Op die manier wordt rekening gehouden met sterfteverschillen tussen hoger en lager opgeleiden. Voor in het buitenland geborenen worden vanaf een bepaalde leeftijdsgrens (voor de meeste herkomstgroepen 30 jaar) aangenomen dat de aandelen elke vijf jaar vijf jaar in leeftijd omhoog schuiven, waarbij voor de vijfjaarsleeftijdsgroepen vanaf 35 jaar rekening gehouden wordt met de sterfteverschillen tussen de opleidingsniveaus. Bij de jongere leeftijden, waarbij de samenstelling naar opleidingsniveau van de in het buitenland geborenen vooral bepaald wordt door een mix in het opleidingsniveau in de immi- en emigranten, wordt uitgegaan van vaste aandelen per opleidingsniveau.

Het referentiescenario wordt toegepast op de bevolking naar leeftijd, geslacht en herkomst volgens alle bevolkingsvarianten. De verschillen in opleidingsniveau tussen de bevolkingsvarianten worden daarom alleen door verschillen in de samenstelling van de bevolking veroorzaakt.

Leeftijdsprofielen

Op hogere leeftijden is het percentage mannen en vrouwen van Nederlandse herkomst met een hbo- of universitair diploma lager dan op jongere leeftijden. Dit is een generatie-effect: een relatief laag percentage van de huidige ouderen (met name vrouwen) heeft in hun jeugd hoger onderwijs gevolgd. Door generatie-effecten, doordat jongere generaties meer onderwijs in hun jeugd hebben gevolgd, zal het aandeel met een hbo- of universitair diploma in 2050 hoger liggen. Omdat jonge vrouwen hoger opgeleid zijn dan mannen, zal in 2050 het opleidingsniveau van vrouwen tot 75 jaar hoger zijn dan dat van mannen.

2.4.1 Percentage mannen en vrouwen van Nederlandse herkomst met een hbo- of universitair diploma naar leeftijd
LeeftijdMannen in 2022 (%)Mannen in 2050* (%)Vrouwen in 2022 (%)Vrouwen in 2050* (%)
20 tot 25 jaar16162324
25 tot 30 jaar39425155
30 tot 35 jaar40484959
35 tot 40 jaar39494860
40 tot 45 jaar40504760
45 tot 50 jaar39494259
50 tot 55 jaar36483458
55 tot 60 jaar33462854
60 tot 65 jaar33422650
65 tot 70 jaar33412448
70 tot 75 jaar30422046
75 tot 80 jaar28411641
80 tot 85 jaar24391334
85 tot 90 jaar24401031
90 tot 95 jaar2445831
95 jaar en ouder2747735
* Veronderstelling (referentiescenario)

Voor migranten zijn er grote verschillen in het opleidingsniveau tussen de verschillende herkomstgroepen. Ook komt het hier vaker voor dat gegevens over opleidingsniveau ontbreken, waardoor de onzekerheid groter is. De migranten uit arbeids- en studiemigratielanden, zoals Oostelijk Azië en de EU, laten het hoogste percentage mannen tot 60 jaar met een hbo- of universitair diploma zien. Migranten uit Turkije en Marokko laten het laagste percentage zien. Voor vrouwen is het beeld tussen herkomstgroepen vergelijkbaar, maar zijn de percentages hoger dan voor mannen. Voor de tweede generatie geldt over het algemeen dat het opleidingsniveau hoger is dan dat van hun in het buitenland geboren ouder(s) bij die groepen waar het opleidingsniveau van migranten relatief laag is, maar juist niet bij de groepen waarvoor het opleidingsniveau van migranten relatief hoog is.

Het leeftijdsprofiel voor mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma zal volgens het referentiescenario in 2050 lager liggen dan de waarneming in 2022. Voor mensen met een havo, vwo of mbo-diploma is met name op oudere leeftijden een toename te verwachten in het aandeel.