Verkenning Bevolking 2050 - editie 2024
Zeven varianten van de demografische samenstelling van Nederland in 2050Over deze publicatie
In 2050 wonen er volgens de Bevolkingsprognose 2023-2070 bijna 20 miljoen mensen in Nederland. Maar hoe zou dat zijn als er tot 2050 veel meer kinderen worden geboren dan we nu denken, of als de levensverwachting minder hard stijgt? Of als er meer of minder migranten komen dan verwacht? Zeven varianten op de Bevolkingsprognose maken inzichtelijk hoe de bevolking in 2050 er dan uit zou zien: hoeveel inwoners, uit welk geboorteland, met welke leeftijdsopbouw, en met welk opleidingsniveau.
In het kort:
• Als zowel migratie als het kindertal en de levensverwachting hoger zijn dan verwacht, kan de bevolking met 4 miljoen mensen toenemen tot bijna 22 miljoen in 2050.
• Als zowel migratie als het kindertal en de levensverwachting lager uitvallen dan blijft de bevolking ongeveer even groot als in 2023 (17,8 miljoen).
• Het aantal ouderen zal toenemen, vooral als de levensverwachting meer stijgt dan verwacht. In 2023 waren er 3,6 miljoen 65-plussers en dat kunnen er 5,4 miljoen in 2050 worden als de levensverwachting meer stijgt. Maar ook als de levensverwachting minder snel stijgt neemt hun aantal toe, tot rond de 4,2 miljoen in 2050.
• De grijze druk, die in 2023 gelijk was aan 34, neemt het hardste toe bij een combinatie van een hoge levensverwachting en een laag kindertal (een grijze druk van 50 in 2050), en ook bij lage migratie (48 in 2050).
• Het aantal mensen dat is geboren buiten Nederland zal groeien tot 2050, ook wanneer het migratiesaldo laag is.
• Het opleidingsniveau van de bevolking stijgt, en daarin komt weinig variatie, hoe de demografische ontwikkelingen ook zullen zijn. Waarschijnlijk zal rond de 45 procent van de bevolking van 20 jaar en ouder in 2050 een hbo- of universitair diploma hebben.
1. Inleiding
De Tweede Kamer heeft bij de Algemene Politieke Beschouwingen van 2018 aan de regering gevraagd om de gevolgen van veranderingen in de omvang en samenstelling van de bevolking halverwege deze eeuw in kaart te brengen. Namens negen ministeries heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) toen aan het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) gevraagd dit onderzoek te coördineren; dat resulteerde in de eerste editie van de Verkenning Bevolking 2050. In dit onderzoek hebben het NIDI en het CBS zeven toekomstige bevolkingsvarianten opgezet, elk uitgaand van een andere ontwikkeling voor de geboortecijfers, levensverwachting en internationale migratie (NIDI & CBS, 2020). De varianten laten zien wat er kan gebeuren als kindertal, levensverwachting en migratie zich anders ontwikkelen dan in de Bevolkingsprognose van het CBS wordt verondersteld.
Een verandering in de omvang en samenstelling van de bevolking kan grote implicaties hebben voor tal van maatschappelijke terreinen. In het eindrapport Bevolking 2050 in beeld: opleiding, arbeid, zorg en wonen (NIDI & CBS, 2021) werden aan de hand van de bevolkingsvarianten mogelijke gevolgen beschreven van veranderingen in de samenstelling van de bevolking voor de groei van de beroepsbevolking, de zorgvraag en het aantal huishoudens tot 2050. Mede naar aanleiding van de Verkenning Bevolking 2050 werd in juli 2022 een Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 ingesteld. In januari 2024 werd het rapport van de Staatscommissie gepresenteerd aan de regering (Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen, 2024). Hierin behandelt de Staatscommissie demografische scenario’s richting 2050, de gevolgen daarvan voor ruimte, voor economie en voor publieke voorzieningen, en biedt het de politiek handelingsmogelijkheden vanuit het perspectief van brede welvaart en sociale cohesie.
Om periodiek inzicht te geven in demografische ontwikkelingen zijn, in opdracht van het ministerie van SZW, de zeven toekomstige bevolkingsvarianten van de Verkenning Bevolking 2050 geactualiseerd. De CBS Bevolkingsprognose 2023-2070 (Stoeldraijer, Feijten & Van Duin, 2023) is gebruikt als uitgangspunt: de varianten laten variaties ten opzichte van deze prognose zien. De bevolking in 2050 wordt voor iedere variant gepubliceerd naar leeftijd, herkomst en opleidingsniveau. De geactualiseerde bevolkingsvarianten geven inzicht in hoe ontwikkelingen in elk van de demografische componenten –geboorte, sterfte, immigratie en emigratie– uitpakken voor de omvang en samenstelling van de bevolking in 2050.
Deze doorrekening van bevolkingsvarianten maakt deel uit van een groter project, waarin ook verdiepende studies worden gedaan naar achtergronden bij demografische ontwikkelingen, en naar mogelijke consequenties van demografische ontwikkelingen voor beleid en maatschappij. Dat deel van het project wordt uitgevoerd door het NIDI, in samenwerking met het CBS. Hierover zullen aparte publicaties verschijnen, te vinden via de website van het NIDI en via het CBS Dashboard Bevolkingsprognose.
2. Bevolkingsvarianten: methode en veronderstellingen
2.1 Zeven bevolkingsvarianten
De Bevolkingsprognose is omgeven met onzekerheid. Immers, het kindertal, de levensverwachting en de internationale migratie kunnen zich anders ontwikkelen dan verondersteld in de Bevolkingsprognose. Om nadrukkelijker rekening te houden met die onzekerheid zijn er bevolkingsvarianten berekend.
De bevolkingsvarianten laten zien hoe de bevolkingsomvang en -samenstelling in de toekomst er uit kan zien als het kindertal, de levensverwachting en de internationale migratie zich anders ontwikkelen dan verondersteld in de Bevolkingsprognose. Twee varianten laten zien wat er gebeurt als de bevolking sterker of juist minder sterk groeit dan verondersteld (Groei versus Krimp), twee andere varianten laten zien wat er gebeurt als de bevolking sterker of juist minder sterk vergrijst (Grijs versus Groen) en drie varianten laten verschillende ontwikkelingen in de migratie zien. De variant Lage migratie gaat uit van een sterk teruglopend migratiesaldo. Voor hoge migratie zijn er twee varianten: Arbeid en Asiel. Het gaat er bij migratie namelijk niet alleen om of de migratie hoog is, maar ook over de vraag welk type migranten naar Nederland komen. De variant Arbeid gaat uit van hoge migratie uit landen waaruit overwegend migranten komen met als migratiemotief arbeid of studie (inclusief de daaropvolgende gezinsmigranten) en de variant Asiel gaat uit van hoge migratie uit landen waaruit vooral asielmigranten (inclusief de daaropvolgende gezinsmigranten) komen. Deze veronderstellingen zijn dus niet gebaseerd op individuele migratiemotieven, maar op overheersende migratiemotieven uit landen van herkomst.
2.2 Variant Midden: Bevolkingsprognose 2023-2070
In de huidige editie van de Verkenning Bevolking 2050 is de Bevolkingsprognose 2023-2070 (Stoeldraijer, Feijten & Van Duin, 2023) gebruikt als de prognose ten opzichte waarvan de bevolkingsvarianten variëren. De variant die overeenkomt met de Bevolkingsprognose wordt hier aangeduid als de variant Midden.
De Bevolkingsprognose beoogt de meest waarschijnlijke toekomstige ontwikkeling van de bevolking in Nederland te beschrijven. Het CBS brengt elke drie jaar een Bevolkingsprognose uit, die de meest waarschijnlijke ontwikkeling van de bevolking in Nederland naar geslacht, leeftijd en herkomst beschrijft voor de komende 40 à 50 jaar, gebaseerd op bevolkingsontwikkelingen in het recente verleden. In de twee tussenliggende jaren worden geactualiseerde versies gepubliceerd (‘Kernprognose’) die alleen onderscheid maken naar geslacht en leeftijd.
De Bevolkingsprognose wordt berekend met het cohort-componentmodel. Dit is een simulatiemodel waarbij de bevolking aan het eind van het jaar wordt bepaald door geboorte, sterfte, migratie en veroudering te verrekenen met de bevolking aan het begin van het jaar. Door dit van jaar op jaar te doen, kan steeds verder vooruit worden gekeken. Input voor het model zijn kansen die bepalen hoeveel vrouwen gedurende het jaar een kind krijgen, hoeveel mensen zullen emigreren en hoeveel mensen zullen sterven. Daarnaast dienen immigratieaantallen als input.
Om over input voor het model te kunnen beschikken, moeten veronderstellingen worden geformuleerd over het toekomstige kindertal, de levensduur en de omvang en richting van de internationale migratiestromen. Deze veronderstellingen worden gemaakt op basis van ontwikkelingen die in het (recente) verleden hebben plaatsgevonden. Analyseren van demografische ontwikkelingen is daarom een belangrijk onderdeel van het maken van een prognose.
De Bevolkingsprognose 2023-2070 veronderstelt dat de leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind krijgen de komende jaren nog verder stijgt en dat vrouwen geboren in de jaren ’90 en later minder kinderen zullen krijgen dan eerdere generaties. Voor de periode 2023-2049 wordt een gemiddeld kindertal per vrouw verondersteld van 1,56. Voor de levensverwachting wordt verondersteld dat deze verder toeneemt in de toekomst. Gemiddeld voor de periode 2023-2049 komt dat neer op een levensverwachting bij geboorte van 86,0 jaar voor vrouwen en 82,7 jaar voor mannen. Het migratiesaldo in de Bevolkingsprognose 2023-2070, het verschil tussen de veronderstellingen voor het aantal immigranten en het aantal emigranten (op basis van retourpercentages), zal naar verwachting gemiddeld 71 duizend per jaar zijn in de periode 2023-2049. Zie Stoeldraijer, Feijten en Van Duin (2023) voor meer detail over de veronderstellingen bij de Bevolkingsprognose 2023-2070.
De prognosecijfers zijn met onzekerheden omgeven. Zo kan het aantal migranten van jaar op jaar sterk fluctueren. Ook is niet zeker of de stijging van de levensverwachting in de toekomst in hetzelfde tempo door zal zetten en of het aantal kinderen dat mensen gemiddeld krijgen gelijk blijft. Daarom wordt naast de meest waarschijnlijke ontwikkeling van de bevolking ook een prognose-interval berekend: een marge (onder- of bovengrens) rond de prognose die een indruk geeft van de verwachte nauwkeurigheid van die prognose. Gewoonlijk worden twee prognose-intervallen gepresenteerd: een 67 procent interval en een 95 procent interval. De toekomstige bevolkingsomvang zal met een kans van 67 dan wel 95 procent binnen het prognose-interval liggen.
2.3 Veronderstellingen bevolkingsvarianten
De zeven bevolkingsvarianten in de geactualiseerde Verkenning Bevolking 2050 zijn gebaseerd op afwijkingen naar boven of beneden ten opzichte van de variant Midden. Voor iedere variant zijn veronderstellingen opgesteld (tabel 2.3.1). Als referentie zijn daarvoor de prognose-intervallen van de Bevolkingsprognose 2023-2070 gebruikt.
De hoogte van het gemiddeld kindertal in de variant Groen is gekozen zodat het overeenkomt met de 95 procent bovengrens van het prognose-interval van de Bevolkingsprognose 2023-2070 voor het gemiddelde van het kindertal over de periode 2023-2049. Voor de variant Grijs is uitgegaan van de 95 procent ondergrens. Bij de varianten Groei en Krimp wordt van de 80 procent boven- en ondergrens uitgegaan voor het gemiddelde van het kindertal over deze periode. Voor alle herkomstgroepen is het gemiddeld kindertal met dezelfde factor aangepast ten opzichte van de Bevolkingsprognose 2023-2070. De varianten Arbeid, Asiel en Lage Migratie werken met dezelfde vruchtbaarheidscijfers naar herkomstgroep als in de Bevolkingsprognose. Doordat de samenstelling naar herkomst van de bevolking anders is dan in de Bevolkingsprognose, zijn er kleine verschillen in het gemiddeld kindertal voor de totale bevolking.
De hoogte van de levensverwachting voor variant Groen is gekozen zodat die overeenkomt met de 95 procent ondergrens van het prognose-interval voor het gemiddelde van de levensverwachting over de periode 2023-2049 in de Bevolkingsprognose 2023-2070. Bij de variant Grijs is uitgegaan van de 95 procent bovengrens. Bij de varianten Groei en Krimp is uitgegaan van de 80 procent boven- en ondergrens. Voor mannen en vrouwen wordt hetzelfde prognose-interval in de levensverwachting gebruikt. Voor de varianten Arbeid, Asiel en Lage Migratie is de levensverwachting gelijk aan die in de Bevolkingsprognose 2023-2070. Voor alle herkomstgroepen worden dezelfde sterfterisico’s verondersteld.
Een hoog kindertal in combinatie met een lage levensverwachting in de variant Groen leidt tot een relatief jonge bevolking, terwijl een hoge levensverwachting in combinatie met een laag kindertal in de variant Grijs tot een relatief oude bevolking leidt.
Voor de varianten Groei, Krimp, Arbeid, Asiel en Lage Migratie worden veronderstellingen gemaakt over het gemiddelde van het migratiesaldo per jaar over de periode 2023-2049. In de varianten Groen en Grijs is uitgegaan van dezelfde immigratieaantallen en emigratiekansen als in de Bevolkingsprognose 2023-2070. In de varianten Groei en Krimp zijn de immigratie-aantallen en emigratiekansen voor alle migrantengroepen relatief even sterk aangepast ten opzichte van de variant Midden, zodanig dat de aantallen liggen rond de 80 procent boven- resp. ondergrens voor het prognose-interval van het gemiddelde van het migratiesaldo over de periode 2023-2049. In de variant Lage Migratie is uitgegaan van de 95 procent ondergrens. In deze variant is de migratie relatief sterker verlaagd voor de arbeids- en studiemigratielanden buiten de EU en voor de asielmigratielanden, omdat er voor deze groepen meer beleidsmogelijkheden zijn om migratie te proberen te beperken. In de variant Arbeid is alleen het jaarlijkse migratiesaldo voor de migranten uit de arbeids- en studiemigratielanden verhoogd, in de variant Asiel alleen het migratiesaldo voor de migranten uit de asielmigratielanden. De aanpassingen in de migratie van in het buitenland geboren personen leiden na doorrekening ook tot verschillen in het migratiesaldo voor de tweede generatie van de betreffende herkomstgroep. In de variant Groei wordt ook verondersteld dat minder mensen met een Nederlandse herkomst emigreren, in de variant Krimp juist meer.
Groei | Krimp | Groen | Grijs | Lage Migratie | Arbeid | Asiel | Midden1) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Gemiddeld kindertal per vrouw | 1,71 | 1,41 | 1,80 | 1,32 | 1,56 | 1,54 | 1,57 | 1,56 |
Periode-levensverwachting bij geboorte (jaren) | ||||||||
Vrouwen | 87,6 | 84,3 | 83,6 | 88,4 | 86,0 | 86,0 | 86,0 | 86,0 |
Mannen | 84,3 | 81,1 | 80,4 | 85,1 | 82,7 | 82,7 | 82,7 | 82,7 |
Saldo buitenlandse migratie (x 1000) | ||||||||
Totaal | 106 | 41 | 71 | 70 | 29 | 103 | 84 | 71 |
Nederlandse herkomst | -3 | -10 | -6 | -7 | -6 | -6 | -6 | -6 |
Migranten | 119 | 65 | 89 | 89 | 45 | 122 | 103 | 89 |
Arbeids- en studiemigratielanden | 71 | 37 | 51 | 51 | 28 | 84 | 51 | 51 |
Asielmigratielanden | 35 | 20 | 28 | 28 | 11 | 28 | 42 | 28 |
Klassieke migratielanden | 13 | 7 | 10 | 10 | 6 | 10 | 10 | 10 |
Tweede generatie | -10 | -15 | -13 | -11 | -10 | -12 | -12 | -12 |
Arbeids- en studiemigratielanden | -5 | -7 | -7 | -6 | -5 | -7 | -6 | -6 |
Asielmigratielanden | -3 | -4 | -4 | -3 | -3 | -3 | -4 | -3 |
Klassieke migratielanden | -2 | -3 | -2 | -2 | -2 | -2 | -2 | -2 |
1) De veronderstellingen voor de variant Midden zijn gelijk aan de veronderstellingen van de Bevolkingsprognose 2023-2070. |
2.4 Veronderstellingen opleidingsniveau
Het opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking is van generatie op generatie gestegen. De bevolking op middelbare leeftijden heeft daardoor nu gemiddeld een hoger opleidingsniveau dan die op oudere leeftijden, en de jongvolwassen bevolking heeft weer een hoger opleidingsniveau dan die op middelbare leeftijden. De huidige jongeren volgen bovendien gemiddeld vaker een hogere opleiding dan eerdere generaties. Met de instroom van nieuwe generaties in de middelbare en hogere leeftijdsgroepen zal het gemiddelde onderwijsniveau van de bevolking daarom de komende jaren verder stijgen. Daarnaast heeft ook het opleidingsniveau van migranten en de omvang van de migratie invloed op de samenstelling van de bevolking naar opleidingsniveau in 2050.
Om te onderzoeken hoe de veranderingen in de samenstelling van de bevolking tot 2050 van invloed zijn op het opleidingsniveau van de bevolking in 2050, is een referentiescenario opgesteld met veronderstellingen voor het aandeel mensen in de drie opleidingsniveaus naar vijfjaarsleeftijdsgroepen, geslacht en herkomst (geboorteland en herkomstgroep). Het leeftijdspatroon van het opleidingsniveau van de huidige bevolking, opgesplitst naar geslacht en herkomst, is daarbij als uitgangspunt genomen. Het leeftijdspatroon zal door generatie-effecten, de instroom van jongere generaties in hogere leeftijdsgroepen, veranderen. Voor de toekomstige migranten wordt het huidige opleidingsniveau van recente migranten aangenomen (rekening houdend met generatie-effecten). Er zijn dus geen expliciete veronderstellingen over mogelijke veranderingen in de aard van de arbeidsvraag in de toekomst meegenomen.
Het referentiescenario is als volgt opgesteld. Voor in Nederland geborenen is er voor de twintigers en jonge dertigers aangenomen dat hun hoogst gevolgde/behaalde opleidingsniveau naarmate ze ouder worden verder stijgt zoals tussen 2017 en 2022 is waargenomen. Voor de vijfjaarsleeftijdsgroepen vanaf 35 jaar worden de aandelen naar opleidingsniveau vijf jaar vooruit en vijf jaar ouder berekend met vijfjaarsoverlevingskansen. Op die manier wordt rekening gehouden met sterfteverschillen tussen hoger en lager opgeleiden. Voor in het buitenland geborenen worden vanaf een bepaalde leeftijdsgrens (voor de meeste herkomstgroepen 30 jaar) aangenomen dat de aandelen elke vijf jaar vijf jaar in leeftijd omhoog schuiven, waarbij voor de vijfjaarsleeftijdsgroepen vanaf 35 jaar rekening gehouden wordt met de sterfteverschillen tussen de opleidingsniveaus. Bij de jongere leeftijden, waarbij de samenstelling naar opleidingsniveau van de in het buitenland geborenen vooral bepaald wordt door een mix in het opleidingsniveau in de immi- en emigranten, wordt uitgegaan van vaste aandelen per opleidingsniveau.
Het referentiescenario wordt toegepast op de bevolking naar leeftijd, geslacht en herkomst volgens alle bevolkingsvarianten. De verschillen in opleidingsniveau tussen de bevolkingsvarianten worden daarom alleen door verschillen in de samenstelling van de bevolking veroorzaakt.
Leeftijdsprofielen
Op hogere leeftijden is het percentage mannen en vrouwen van Nederlandse herkomst met een hbo- of universitair diploma lager dan op jongere leeftijden. Dit is een generatie-effect: een relatief laag percentage van de huidige ouderen (met name vrouwen) heeft in hun jeugd hoger onderwijs gevolgd. Door generatie-effecten, doordat jongere generaties meer onderwijs in hun jeugd hebben gevolgd, zal het aandeel met een hbo- of universitair diploma in 2050 hoger liggen. Omdat jonge vrouwen hoger opgeleid zijn dan mannen, zal in 2050 het opleidingsniveau van vrouwen tot 75 jaar hoger zijn dan dat van mannen.
Leeftijd | Mannen in 2022 (%) | Mannen in 2050* (%) | Vrouwen in 2022 (%) | Vrouwen in 2050* (%) |
---|---|---|---|---|
20 tot 25 jaar | 16 | 16 | 23 | 24 |
25 tot 30 jaar | 39 | 42 | 51 | 55 |
30 tot 35 jaar | 40 | 48 | 49 | 59 |
35 tot 40 jaar | 39 | 49 | 48 | 60 |
40 tot 45 jaar | 40 | 50 | 47 | 60 |
45 tot 50 jaar | 39 | 49 | 42 | 59 |
50 tot 55 jaar | 36 | 48 | 34 | 58 |
55 tot 60 jaar | 33 | 46 | 28 | 54 |
60 tot 65 jaar | 33 | 42 | 26 | 50 |
65 tot 70 jaar | 33 | 41 | 24 | 48 |
70 tot 75 jaar | 30 | 42 | 20 | 46 |
75 tot 80 jaar | 28 | 41 | 16 | 41 |
80 tot 85 jaar | 24 | 39 | 13 | 34 |
85 tot 90 jaar | 24 | 40 | 10 | 31 |
90 tot 95 jaar | 24 | 45 | 8 | 31 |
95 jaar en ouder | 27 | 47 | 7 | 35 |
* Veronderstelling (referentiescenario) |
Voor migranten zijn er grote verschillen in het opleidingsniveau tussen de verschillende herkomstgroepen. Ook komt het hier vaker voor dat gegevens over opleidingsniveau ontbreken, waardoor de onzekerheid groter is. De migranten uit arbeids- en studiemigratielanden, zoals Oostelijk Azië en de EU, laten het hoogste percentage mannen tot 60 jaar met een hbo- of universitair diploma zien. Migranten uit Turkije en Marokko laten het laagste percentage zien. Voor vrouwen is het beeld tussen herkomstgroepen vergelijkbaar, maar zijn de percentages hoger dan voor mannen. Voor de tweede generatie geldt over het algemeen dat het opleidingsniveau hoger is dan dat van hun in het buitenland geboren ouder(s) bij die groepen waar het opleidingsniveau van migranten relatief laag is, maar juist niet bij de groepen waarvoor het opleidingsniveau van migranten relatief hoog is.
Het leeftijdsprofiel voor mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma zal volgens het referentiescenario in 2050 lager liggen dan de waarneming in 2022. Voor mensen met een havo, vwo of mbo-diploma is met name op oudere leeftijden een toename te verwachten in het aandeel.
3. Uitkomsten Bevolkingsvarianten
3.1 Totale bevolking
Op 1 januari 2023 woonden er in Nederland 17,8 miljoen mensen. Volgens de variant Midden, die overeenkomt met de Bevolkingsprognose 2023-2070 (Stoeldraijer, Feijten & Van Duin, 2023), zal het aantal inwoners groeien tot 19,7 miljoen in 2050. Dat zijn er 1,9 miljoen meer dan in 2023. De variant Groei, waarin zowel migratie als kindertal en levensverwachting hoog zijn, laat voor 2050 het hoogste aantal inwoners zien: 21,8 miljoen, een groei van 4,0 miljoen ten opzichte van 2023. De tegenovergestelde variant Krimp, met lage migratie, kindertal en levensverwachting, leidt tot het laagste aantal inwoners in 2050, namelijk 17,8 miljoen. Dit is de enige variant die in 2050 een inwonertal heeft dat lager is dan het huidige aantal inwoners (37 duizend minder).
De varianten Arbeid en Asiel, waarin alleen de migratie hoog is ten opzichte van de variant Midden, laten in 2050 een hoger aantal inwoners zien, met respectievelijk een groei van 2,9 miljoen tot 20,8 miljoen en een groei van 2,4 miljoen tot 20,2 miljoen inwoners. De variant Lage Migratie geeft een lager aantal inwoners van 18,2 miljoen in 2050, een groei van 0,4 miljoen ten opzichte van 2023.
De varianten Groen en Grijs verschillen beperkt ten opzichte van de variant Midden, met 19,8 miljoen en 19,5 miljoen in 2050. Dit komt doordat in variant Grijs het positieve effect van een hoge levensverwachting wordt gecompenseerd door het negatieve effect van een laag kindertal (er worden minder kinderen geboren). Het omgekeerde geldt voor de variant Groen (er overlijden meer mensen).
Jaar | Variant | Bevolking (x mln) |
---|---|---|
2023 | Waarneming | 17,811 |
2050 | Krimp | 17,774 |
2050 | Lage Migratie | 18,247 |
2050 | Grijs | 19,541 |
2050 | Midden | 19,684 |
2050 | Groen | 19,804 |
2050 | Asiel | 20,163 |
2050 | Arbeid | 20,757 |
2050 | Groei | 21,810 |
3.2 Bevolking naar leeftijd
In 2023 woonden er 10,5 miljoen mensen in Nederland die tussen de 20 en 65 jaar oud zijn. Dit is 59 procent van de bevolking. Naar verwachting groeit deze leeftijdsgroep in de variant Midden naar 10,8 miljoen in 2050. Als aandeel van de bevolking is echter een daling te verwachten naar 55 procent. Deze daling is ook in alle bevolkingsvarianten te zien, zelfs in varianten met een hoger migratiesaldo. In de variant Groei zal 54 procent in 2050 tussen de 20 en 65 jaar oud zijn, in de variant Arbeid is dat 56 procent en in de variant Asiel 55 procent. In de varianten Lage Migratie en Krimp neemt het aantal 20- tot 65-jarigen niet alleen procentueel af (naar respectievelijk 54 en 57 procent), maar ook in absolute zin (respectievelijk naar 9,8 en 10,1 miljoen in 2050).
Jaar | Variant | 0 tot 20 jaar (x mln) | 20 tot 65 jaar (x mln) | 65 jaar en ouder (x mln) |
---|---|---|---|---|
2023 | Waarneming | 3,750 | 10,460 | 3,601 |
2050 | Krimp | 3,356 | 10,072 | 4,346 |
2050 | Lage Migratie | 3,641 | 9,849 | 4,757 |
2050 | Grijs | 3,383 | 10,758 | 5,400 |
2050 | Midden | 4,042 | 10,834 | 4,809 |
2050 | Groen | 4,692 | 10,890 | 4,222 |
2050 | Asiel | 4,189 | 11,143 | 4,831 |
2050 | Arbeid | 4,293 | 11,602 | 4,862 |
2050 | Groei | 4,817 | 11,718 | 5,275 |
In 2023 woonden er in Nederland 3,6 miljoen 65-plussers, 20 procent van het totaal aantal inwoners. Het aantal neemt naar verwachting toe naar 4,8 miljoen in 2050 (variant Midden). Dan bestaat 24 procent van de bevolking in Nederland uit mensen van 65 jaar of ouder. In alle bevolkingsvarianten neemt de leeftijdsgroep 65 jaar en ouder toe, zowel in absolute als in relatieve zin, ook als de levensverwachting matig stijgt. In de variant Grijs is de toename van het aantal (tot 5,4 miljoen in 2050) en aandeel (28 procent in 2050) 65-plussers het grootst; daarin stijgt de levensverwachting meer, maar worden er ook minder kinderen geboren. Ook in de variant Lage migratie is het aandeel 65-plussers in 2050 (26 procent) groot, door het relatief lage aantal migranten die de bevolking gemiddeld jong houden. In variant Groen, waarin de levensverwachting minder toeneemt en het kindertal hoog is, is het aandeel 65-plussers in 2050 het laagst (21 procent).
Het aantal inwoners jonger dan 20 jaar was in 2023 3,8 miljoen. De verwachting is dat dit aantal in de variant Midden iets toeneemt naar 4,0 miljoen in 2050. Zowel in 2023 als in 2050 is dat 21 procent van de bevolking. In de varianten met een hoog gemiddeld kindertal (Groei en Groen) neemt het aantal en aandeel 0- tot 20-jarigen toe. In de variant Groen neemt het toe tot 24 procent van de bevolking in 2050. Bij een laag gemiddeld kindertal, zoals in variant Grijs, is er een afname van het aantal en aandeel 0- tot 20-jarigen te verwachten, tot 17 procent in 2050. Meer of minder migratie leidt ook tot meer of minder kinderen in de bevolking, maar het effect is minder groot dan van een hoog kindertal.
Demografische druk
De verhouding tussen het aantal kinderen, de mensen in de werkzame leeftijd en het aantal ouderen is van belang voor de samenleving. Mensen in de werkzame leeftijd zorgen grotendeels voor de economische groei, betalen via de inkomstenbelasting een aanzienlijk deel van de publieke voorzieningen, zoals onderwijs en zorg, en verrichten veel onbetaalde zorg voor kinderen en hulpbehoevende ouderen. Als de verhouding tussen mensen in en buiten de werkzame leeftijdsgroepen –de demografische druk– ongunstiger wordt, wordt het moeilijker om het bestaande niveau van de verzorgingsstaat overeind te houden.
De totale demografische druk, die in 2023 gelijk was aan 70, is het hoogst in variant Groei (86), en het laagst in variant Krimp (76). Dat de demografische druk hoog is in variant Groei komt doordat daar twee processen zijn die de bevolkingsaantallen buiten de werkzame leeftijd doen groeien: een hoog kindertal, dus veel 0- tot 20-jarigen, en een hoge levensverwachting, dus veel 65-plussers. De daarnaast verhoogde migratie, van vooral mensen in de werkzame leeftijd, weegt daar maar beperkt tegenop. Variant Krimp heeft tegenovergestelde processen: een laag kindertal, een lage levensverwachting, en verlaagde migratie, wat in totaal leidt tot een bescheidener toename van de demografische druk. In varianten Grijs en Groen komt de demografische druk in 2050 hetzelfde uit als in de variant Midden (82), alleen bestaat die in Groen hoofdzakelijk uit groene druk en in variant Grijs hoofdzakelijk uit grijze druk.
In 2023 was de groene druk 36: op honderd 20- tot 65-jarigen waren er 36 0- tot 20-jarigen. De grijze druk, het aantal 65-plussers ten opzichte van de 20- tot 65-jarigen, was in 2023 gelijk aan 34. Naar verwachting, volgens de variant Midden, is de groene druk in 2050 nagenoeg gelijk aan 2023 (37) en neemt de grijze druk toe naar 44. De zeven bevolkingsvarianten variëren in de verhouding tussen leeftijdsgroepen en daardoor ook in de groene en grijze druk die ontstaat. De groene druk is, door het hoge kindertal, het hoogst in de variant Groen (43) en door een laag kindertal het laagst in de variant Grijs (31). De grijze druk zal in alle varianten toenemen tot 2050. Deze is het hoogst in de varianten Grijs (50) en Lage Migratie (48) en het laagst in de varianten Groen (39) en Arbeid (42).
Jaar | Variant | Demografische druk (%) | Grijze druk (%) | Groene druk (%) |
---|---|---|---|---|
2023 | Waarneming | 70 | 34 | 36 |
2050 | Krimp | 76 | 43 | 33 |
2050 | Arbeid | 79 | 42 | 37 |
2050 | Asiel | 81 | 43 | 38 |
2050 | Grijs | 82 | 50 | 31 |
2050 | Midden | 82 | 44 | 37 |
2050 | Groen | 82 | 39 | 43 |
2050 | Lage Migratie | 85 | 48 | 37 |
2050 | Groei | 86 | 45 | 41 |
Een andere indicator die inzicht geeft in de ontwikkelingen die van belang zijn voor verschillende beleidsterreinen, zoals de zorg, is de mantelzorgratio. Die geeft inzicht in de verhouding van de generatie oudsten (85-plussers) tot de generatie die veelal mantelzorg levert (50- tot 75-jarigen). De verwachting is, in de variant Midden, dat het aantal 85-plussers meer dan verdubbelt, van 0,4 miljoen in 2023 tot 1 miljoen in 2050. Zij maken dan 5 procent van de bevolking uit, tegen 2 procent in 2023. In variant Grijs, waarbij de mensen langer leven, neemt het aantal 85-plussers het meest toe (1,5 miljoen in 2050) en in de variant Groen het minst (0,7 miljoen). Door de dubbele vergrijzing, dit houdt in dat binnen de groep 65-plussers het deel 85-plussers toeneemt, loopt de mantelzorgratio snel op. In 2023 waren er 7 85-plussers per honderd 50- tot 75-jarigen, in 2050 zullen dat er naar verwachting 19 zijn. In de variant Grijs neemt de mantelzorgratio het meest toe, tot 26 in 2050, in de variant Groen het minste, tot 13.
Verhoging AOW-leeftijd
De demografische en grijze druk hanteren een leeftijd van 65 jaar als grens tussen de (potentieel) werkende en niet-werkende bevolking. Sinds 1 januari 2013 is echter de AOW-leeftijd in Nederland stapsgewijs verhoogd. Ook in de toekomst zal de AOW-leeftijd, op basis van de huidige wet waarin de AOW-leeftijd is gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting, waarschijnlijk verder toenemen. De verhouding tussen het aantal mensen van 20 jaar tot de AOW-leeftijd en het aantal mensen vanaf de AOW-leeftijd, ook wel de dynamische grijze druk genoemd, geeft daarom een beter beeld van de verhouding van het niet-werkzame deel van de bevolking tot het werkzame deel van de bevolking dan de grijze druk.
In 2023 was de AOW-leeftijd 66 jaar en 10 maanden. Op basis van de huidige wet en de meest waarschijnlijke ontwikkeling van de levensverwachting, neemt de AOW-leeftijd tot 2050 toe naar 68 jaar en 9 maanden (variant Midden). In de varianten Groei en Grijs neemt de levensverwachting meer toe dan in de meest waarschijnlijke ontwikkeling, en als gevolg daarvan ook de AOW-leeftijd (Groei: 70 jaar, Grijs: 70 jaar en 9 maanden). Voor de varianten Krimp en Groen geeft de matige groei van de levensverwachting een lagere AOW-leeftijd in 2050 (Krimp: 67 jaar en 6 maanden, Groen: 67 jaar). In de varianten waarin alleen het migratiesaldo is aangepast, is de AOW-leeftijd hetzelfde als in de variant Midden, omdat in deze varianten de levensverwachting gelijk is aan de variant Midden.
De dynamische grijze druk in 2023 is lager dan de grijze druk, 30 tegen 34. Ook in de varianten is de dynamische grijze druk steeds lager dan de grijze druk en dat komt doordat de verhouding tussen werkzame en niet-werkzame personen altijd gunstiger uitpakt bij AOW-leeftijden die hoger liggen dan 65 jaar – en dat is bij alle varianten het geval. Volgens dezelfde logica is te zien dat hoe hoger de AOW-leeftijd ligt, hoe groter het verschil is tussen dynamische grijze druk en grijze druk. De hoogste AOW-leeftijd vinden we in de variant Grijs. Hoewel deze variant een relatief oude bevolking heeft, is de dynamische grijze druk hier laag (36) in vergelijking met de ‘gewone’ grijze druk (50) omdat mensen hier pas met 70 jaar en 9 maanden hun pensioengerechtigde leeftijd bereiken.
Jaar | Variant | Dynamische grijze druk (%) | Grijze druk (%) |
---|---|---|---|
2023 | Waarneming | 30 | 34 |
2050 | Arbeid | 33 | 42 |
2050 | Groei | 33 | 45 |
2050 | Groen | 34 | 39 |
2050 | Asiel | 34 | 43 |
2050 | Midden | 35 | 44 |
2050 | Grijs | 36 | 50 |
2050 | Krimp | 37 | 43 |
2050 | Lage migratie | 38 | 48 |
3.3 Bevolking naar herkomst
In 2023 telde Nederland 2,8 miljoen inwoners die buiten Nederland waren geboren en 15,0 miljoen inwoners die in Nederland waren geboren. Van die 15,0 miljoen waren er 2,1 miljoen van wie een of beide ouders in het buitenland waren geboren (de tweede generatie). De overige 13 miljoen hadden een Nederlandse herkomst (zowel zelf als beide ouders zijn in Nederland geboren).
Verwacht wordt dat het aantal mensen met een Nederlandse herkomst in de toekomst zal afnemen. In 2050 zijn dat er naar verwachting 12,0 miljoen, 8 procent minder dan in 2023. Ook in alle bevolkingsvarianten wonen er in 2050 minder mensen met een Nederlandse herkomst in Nederland dan in 2023. De variant Krimp, waarin kindertal, levensverwachting en migratie laag zijn, laat de meeste afname zien (14 procent), variant Groei de minste afname (2 procent).
Jaar | Variant | Nederlandse herkomst (x mln) | Tweede generatie (x mln) | Migranten (x mln) |
---|---|---|---|---|
2023 | Waarneming | 12,978 | 2,056 | 2,777 |
2050 | Groei | 12,744 | 3,614 | 5,452 |
2050 | Groen | 11,985 | 3,344 | 4,475 |
2050 | Arbeid | 11,973 | 3,329 | 5,455 |
2050 | Midden | 11,972 | 3,137 | 4,574 |
2050 | Asiel | 11,969 | 3,241 | 4,952 |
2050 | Lage Migratie | 11,966 | 2,876 | 3,405 |
2050 | Grijs | 11,945 | 2,931 | 4,665 |
2050 | Krimp | 11,181 | 2,723 | 3,870 |
Het aantal mensen dat in het buitenland is geboren neemt in de toekomst toe. In 2023 waren dat er 2,8 miljoen en in 2050 zullen dat er op basis van de variant Midden 4,6 miljoen zijn. Ook in relatieve zin groeit het aandeel migranten: van 16 procent in 2023 naar 23 procent in 2050. De groei geldt ook voor alle andere varianten, van minimaal 19 procent in de variant Lage migratie tot maximaal 26 procent (Arbeid) in 2050.
In 2023 behoorde 12 procent van de bevolking tot de tweede generatie, ze waren zelf in Nederland geboren, met minstens één in het buitenland geboren ouder. Naar verwachting zal het aandeel van de tweede generatie op de totale in-Nederland-geboren bevolking in 2050 zijn toegenomen tot 16 procent in de variant Midden. In de andere varianten is dat niet heel anders, tussen de 15 en 17 procent.
In de varianten waar het buitenlandse migratiesaldo hoog is, neemt het aantal mensen met een herkomst buiten Nederland (migranten en tweede generatie samen) meer toe, in de varianten met een laag migratiesaldo minder. Een hoog kindertal zorgt daarnaast voor extra inwoners met een herkomst buiten Nederland vanwege de toename van de tweede generatie.
Van de mensen met een herkomst buiten Nederland vormen degenen uit de arbeids- en studiemigratielanden de grootste groep. In 2023 was dat 47 procent, ruim de helft daarvan komt uit de EU. 37 procent van de inwoners heeft een herkomst in de klassieke migratielanden en de overige 16 procent in de asielmigratielanden. In 2050 is de verwachting (variant Midden) dat het aandeel mensen met een herkomst in de arbeids- en studiemigratielanden en de asielmigratielanden toeneemt, terwijl het aandeel mensen met een herkomst in de klassieke migratielanden afneemt. In de varianten waarbij de (arbeids)migratie hoger is (Groei en Arbeid) zal een groter aandeel van de bevolking een herkomst in de arbeids- en studiemigratielanden hebben. In de variant Asiel heeft een groter deel een herkomst in de asielmigratielanden. Het aandeel met een herkomst in de klassieke migratielanden blijft het grootst wanneer de migratie laag is.
Jaar | Variant | Migranten, arbeids- en studiemigratielanden (x mln) | Migranten, asielmigratielanden (x mln) | Migranten, klassieke migratielanden (x mln) | Tweede generatie, arbeids- en studiemigratielanden (x mln) | Tweede generatie, asielmigratielanden (x mln) | Tweede generatie, klassieke migratielanden (x mln) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2023 | Waarneming | 1,457 | 0,542 | 0,777 | 0,813 | 0,239 | 1,004 |
2050 | Lage Migratie | 1,981 | 0,764 | 0,660 | 1,213 | 0,547 | 1,116 |
2050 | Krimp | 2,198 | 0,995 | 0,677 | 1,140 | 0,532 | 1,051 |
2050 | Grijs | 2,629 | 1,225 | 0,811 | 1,228 | 0,589 | 1,114 |
2050 | Midden | 2,591 | 1,209 | 0,774 | 1,336 | 0,662 | 1,139 |
2050 | Groen | 2,549 | 1,189 | 0,737 | 1,446 | 0,736 | 1,162 |
2050 | Asiel | 2,592 | 1,586 | 0,774 | 1,336 | 0,766 | 1,139 |
2050 | Arbeid | 3,472 | 1,209 | 0,774 | 1,529 | 0,662 | 1,139 |
2050 | Groei | 3,164 | 1,413 | 0,875 | 1,600 | 0,792 | 1,222 |
In de leeftijdsgroep 20 tot 65 jaar neemt het aantal mensen met een Nederlandse herkomst naar verwachting af, van 7,3 miljoen in 2023 naar 5,9 miljoen in 2050 volgens de variant Midden. In de andere varianten zijn de aantallen niet heel anders: tussen 5,8 miljoen in de variant Krimp en 6,0 miljoen in de variant Groei. De groei zit hem vooral in de toename van het aantal migranten, maar ook de omvang van de tweede generatie neemt toe. Het aantal 20- tot 65-jarigen met een herkomst in de arbeids- en studiemigratielanden zal waarschijnlijk toenemen van 1,5 miljoen in 2023 naar tussen de 2,0 miljoen (Lage Migratie) en 3,1 miljoen (Groei) in 2050. Het aantal mensen van 20 tot 65 jaar met een herkomst in de klassieke migratielanden blijft in de alle onderzochte varianten ongeveer gelijk.
Jaar | Variant | Nederlandse herkomst (%) | Arbeids- en studiemigratielanden (%) | Asielmigratielanden (%) | Klassieke migratielanden (%) |
---|---|---|---|---|---|
2023 | Waarneming | 70 | 14 | 5 | 11 |
2050 | Lage Migratie | 60 | 21 | 8 | 10 |
2050 | Krimp | 58 | 22 | 10 | 10 |
2050 | Groen | 55 | 24 | 11 | 10 |
2050 | Midden | 55 | 24 | 11 | 10 |
2050 | Grijs | 55 | 24 | 11 | 10 |
2050 | Asiel | 53 | 23 | 13 | 10 |
2050 | Groei | 52 | 27 | 12 | 10 |
2050 | Arbeid | 51 | 29 | 10 | 10 |
Van alle 0- tot 20-jarigen die in Nederland zijn geboren had in 2023 ongeveer een kwart een of twee ouders die in het buitenland zijn geboren. Dat aandeel zal tot aan 2050 groeien, tot iets meer dan een derde in de varianten Asiel, Arbeid en Groei. In de overige varianten is het iets lager. Op dit moment behoort bijna driekwart van de jongeren met een herkomst buiten Nederland tot de tweede generatie en de resterende kwart is zelf in het buitenland geboren. Het aandeel tweede generatie zal in de meeste varianten iets toenemen tot 2050.
Jaar | Variant | Nederlandse herkomst (%) | Tweede generatie (%) | Migranten (%) |
---|---|---|---|---|
2023 | Waarneming | 70 | 22 | 8 |
2050 | Lage Migratie | 68 | 26 | 6 |
2050 | Krimp | 65 | 26 | 9 |
2050 | Groen | 62 | 30 | 8 |
2050 | Midden | 62 | 29 | 9 |
2050 | Grijs | 61 | 29 | 11 |
2050 | Asiel | 60 | 31 | 10 |
2050 | Groei | 58 | 32 | 9 |
2050 | Arbeid | 58 | 32 | 10 |
Het meest voorkomende herkomstgebied van 0- tot 20-jarigen met een herkomst buiten Nederland was in 2023 de klassieke migratielanden (32 procent), maar dit percentage zal in de meeste varianten in 2050 zijn gehalveerd. In de variant Asiel neemt vooral het aandeel jongeren met een herkomst in de asielmigratielanden toe, in de varianten Arbeid en Lage Migratie vooral het aandeel met een herkomst in de arbeids- en studiemigratielanden. In de andere varianten neemt het aandeel van beide herkomstgroepen ongeveer evenveel toe.
Het aantal 65-plussers met een herkomst buiten Nederland bedroeg in 2023 ruim een half miljoen en dat zal naar verwachting volgens de variant Midden ruim verdubbelen tot 1,3 miljoen in 2050. Niettemin vormen ook in 2050 mensen met een herkomst buiten Nederland nog een minderheid binnen de groep ouderen. In 2023 was hun aandeel 15 procent, en dat neemt in alle varianten toe tot ruim 25 procent. De verschillen tussen hoge- en lage-migratievarianten zijn beperkt (26 procent in de variant Lage Migratie en 27 procent in de variant Arbeid). Zowel nu als in 2050 is de meerderheid van de ouderen met een herkomst buiten Nederland zelf migrant; een minderheid behoort tot de tweede generatie.
3.4 Bevolking naar opleidingsniveau
Ontwikkelingen in opleidingsniveau in de bevolking worden vooral veroorzaakt door verschuiving in generaties. Jongere generaties zijn gemiddeld hoger opgeleid dan oudere generaties. Doordat jongere generaties de plaats innemen van oudere generaties, zal het opleidingsniveau van de bevolking in 2050 hoger zijn dan in 2023. Bijvoorbeeld, van de huidige zestigers heeft ongeveer 30 procent een hbo- of universitair diploma. De zestiger in 2050 was in 2023 tussen de 33 en 42 jaar oud. Van deze leeftijdsgroep had ongeveer 45 procent een hbo- of universitair diploma in 2023.
leeftijd | basisonderwijs, vmbo, mbo1 (%) | havo, vwo, mbo2-4 (%) | hbo, wo (%) |
---|---|---|---|
20 tot 25 jaar | 16 | 65 | 19 |
25 tot 30 jaar | 11 | 44 | 44 |
30 tot 35 jaar | 15 | 40 | 45 |
35 tot 40 jaar | 16 | 40 | 44 |
40 tot 45 jaar | 19 | 39 | 42 |
45 tot 50 jaar | 20 | 41 | 40 |
50 tot 55 jaar | 22 | 43 | 35 |
55 tot 60 jaar | 25 | 44 | 31 |
60 tot 65 jaar | 29 | 42 | 30 |
65 tot 70 jaar | 32 | 39 | 29 |
70 tot 75 jaar | 38 | 36 | 26 |
75 tot 80 jaar | 44 | 33 | 23 |
80 tot 85 jaar | 49 | 31 | 20 |
85 tot 90 jaar | 54 | 29 | 17 |
90 tot 95 jaar | 57 | 28 | 15 |
95 jaar en ouder | 59 | 28 | 13 |
leeftijd | basisonderwijs, vmbo, mbo1 (%) | havo, vwo, mbo2-4 (%) | hbo, wo (%) |
---|---|---|---|
20 tot 25 jaar | 16 | 64 | 20 |
25 tot 30 jaar | 12 | 41 | 47 |
30 tot 35 jaar | 12 | 37 | 51 |
35 tot 40 jaar | 12 | 36 | 52 |
40 tot 45 jaar | 12 | 37 | 52 |
45 tot 50 jaar | 11 | 37 | 52 |
50 tot 55 jaar | 12 | 38 | 51 |
55 tot 60 jaar | 13 | 39 | 49 |
60 tot 65 jaar | 15 | 39 | 46 |
65 tot 70 jaar | 17 | 39 | 44 |
70 tot 75 jaar | 18 | 40 | 43 |
75 tot 80 jaar | 18 | 42 | 40 |
80 tot 85 jaar | 20 | 44 | 36 |
85 tot 90 jaar | 22 | 43 | 35 |
90 tot 95 jaar | 23 | 40 | 37 |
95 jaar en ouder | 23 | 37 | 39 |
Door het generatie-effect neemt het opleidingsniveau van de bevolking in alle varianten toe. In 2023 had 33 procent van de mensen van 20 jaar en ouder een hbo- of universitair diploma, in 2050 zal dat rond de 45 procent zijn, in alle varianten. Het aantal mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma neemt navenant af, door het verdwijnen van generaties met vooral deze diploma’s. Het aandeel mensen met een havo-, vwo- of mbo-diploma neemt iets af: het was 42 procent in 2023 en is in alle varianten rond de 41 procent in 2050.
Jaar | Variant | basisonderwijs, vmbo, mbo1 (%) | havo, vwo, mbo2-4 (%) | hbo, wo (%) |
---|---|---|---|---|
2023 | Waarneming | 25 | 42 | 33 |
2050 | Groei | 15 | 40 | 45 |
2050 | Asiel | 15 | 41 | 44 |
2050 | Groen | 14 | 41 | 45 |
2050 | Arbeid | 15 | 40 | 45 |
2050 | Midden | 15 | 41 | 45 |
2050 | Grijs | 15 | 41 | 45 |
2050 | Krimp | 14 | 41 | 45 |
2050 | Lage Migratie | 14 | 41 | 45 |
Van de 20- tot 65-jarigen had 37 procent in 2023 een hbo- of universitair diploma. Dit zal toenemen tot ongeveer 47 procent in 2050. Binnen de 20- tot 65-jarigen was het aandeel vrouwen met een hbo- of universitair diploma in 2023 groter dan dat voor mannen, 38 tegen 35 procent. In 2050 zal dit verschil groter zijn. Dan heeft volgens de variant Midden 51 procent van de vrouwen een hbo- of universitair diploma en van de mannen is dat 43 procent. In de andere varianten zijn deze percentages ongeveer hetzelfde.
Jaar | Geslacht | basisonderwijs, vmbo, mbo1 (%) | havo, vwo, mbo2-4 (%) | hbo, wo (%) |
---|---|---|---|---|
2023 | mannen | 20 | 45 | 35 |
2023 | vrouwen | 19 | 43 | 38 |
2050 | mannen | 14 | 43 | 43 |
2050 | vrouwen | 11 | 38 | 51 |
Onder de bevolking van 65 jaar en ouder hadden de mannen in 2023 gemiddeld een hoger opleidingsniveau dan vrouwen. De helft van de vrouwen van 65 jaar of ouder had in 2023 hoogstens basisonderwijs of een vmbo-diploma. In 2050 zal het opleidingsniveau mannen en vrouwen van 65 jaar of ouder meer op elkaar lijken. In de variant Midden heeft 41 procent van zowel oudere mannen als vrouwen dan een havo-, vwo- of mbo-diploma, en eveneens rond de 40 procent een hbo- of universitair diploma.
Jaar | Geslacht | basisonderwijs, vmbo, mbo1 (%) | havo, vwo, mbo2-4 (%) | hbo, wo (%) |
---|---|---|---|---|
2023 | mannen | 32 | 38 | 30 |
2023 | vrouwen | 49 | 32 | 19 |
2050 | mannen | 19 | 41 | 40 |
2050 | vrouwen | 20 | 41 | 39 |
Naast de generatie-effecten beïnvloeden migratiepatronen het opleidingsniveau in de bevolking. Bepaalde immigrantengroepen hebben gemiddeld een hoger opleidingsniveau dan andere. Ook het emigratiepatroon doet ertoe: zijn het vooral mbo-, hbo- of universitair geschoolden die Nederland verlaten?
Het migratiesaldo en de herkomst van migranten hebben echter beperkt invloed op de opleidingssamenstelling van de bevolking in 2050. In de variant Asiel zijn er relatief iets meer mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma dan in de variant Lage Migratie, maar het verschil bedraagt slechts een procentpunt. De verschillen tussen de varianten in het aandeel mensen met een hbo- of universitair diploma in de totale bevolking zijn nog kleiner.
Het opleidingsniveau van de bevolking naar geboorteland en herkomst laat tussen 2023 en 2050 wel verschillen zien. In 2023 vormden degenen met een havo-, vwo- of mbo-diploma de grootste groep bij mensen die in Nederland zijn geboren (ruim 44 procent). Mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma vormden een kwart, en mensen met een hbo- of universitair diploma een derde. Bij mensen die buiten Nederland zijn geboren (migranten) waren de drie opleidingsniveausgroepen wat gelijkmatiger van omvang: 31 procent basisonderwijs of een vmbo-diploma, 33 procent met een havo-, vwo- of mbo-diploma en 36 procent met een hbo- of universitair diploma. In 2050 is bij alle groepen het aandeel met basisonderwijs of een vmbo-diploma gedaald en het aandeel met een hbo- of universitair diploma gestegen. De verschuivingen zijn het grootst bij de groep met een Nederlandse herkomst.
Jaar | Herkomst | basisonderwijs, vmbo, mbo1 (%) | havo, vwo, mbo2-4 (%) | hbo, wo (%) |
---|---|---|---|---|
2023 | Nederlandse herkomst | 24 | 43 | 33 |
2023 | Tweede generatie | 21 | 46 | 33 |
2023 | Migranten | 31 | 33 | 35 |
2050 | Nederlandse herkomst | 11 | 44 | 45 |
2050 | Tweede generatie | 13 | 45 | 42 |
2050 | Migranten | 24 | 32 | 44 |
3.5 Samenvatting
De bevolking van Nederland zal in 2050 vrijwel zeker groter zijn dan in 2023. Alleen wanneer zowel het migratiesaldo als het kindertal en de levensverwachting lager zijn dan verwacht (variant Krimp) blijft de bevolkingsomvang gelijk.
Het aantal 0- tot 20-jarigen in de bevolking varieert tussen de varianten; bij een hoog kindertal en ook bij een hoog migratiesaldo neemt het aantal kinderen toe, in de andere varianten neemt het af. De groene druk neemt in de varianten met een hoog migratiesaldo niet veel toe vergeleken met 2023, in de varianten met een hoog kindertal (Groei en Groen) neemt de groene druk wel toe.
In alle varianten neemt het aantal 80-plussers hard toe, relatief gezien. Zelfs als de levensverwachting minder snel stijgt en er veel jonge mensen in de bevolking instromen door geboorte en migratie, zet de vergrijzing de komende decennia door. Dat komt doordat de naoorlogse generatie die tot de jaren ‘70 werd geboren (in 2023 waren zij 53 jaar of ouder) groot van omvang is in vergelijking met de generaties na hen. In 2050 zal een aanzienlijk deel van hen nog in de bevolking aanwezig zijn en dan tot de 80-plussers behoren. De grootste toename in 80-plussers vinden we in varianten Groei en Grijs: daar neemt de groep meer dan 2,5 keer in omvang toe. Dat vindt ook zijn weerslag in een hoge grijze druk en een hoge mantelzorgratio in deze varianten. Ook het aantal mensen vanaf de AOW-leeftijd (die varieert tussen de varianten) neemt toe, maar minder sterk. Varianten Groei en Grijs kennen de grootste toename in het aantal mensen vanaf de AOW-leeftijd (+30 procent). Doordat in variant Groei zowel het aantal kinderen als het aantal ouderen toeneemt, neemt de demografische druk in deze variant het meeste toe tussen 2023 en 2050 (+23 procent).
In alle varianten neemt het aantal migranten toe, met 23 procent in variant Lage migratie tot 96 procent in varianten Groei en Arbeid. Het aantal mensen dat in Nederland is geboren neemt in de meeste varianten af of blijft ongeveer gelijk. Daarbinnen zal, in alle varianten, het aandeel mensen van wie één of beide ouders in het buitenland geboren zijn toenemen. Het aandeel mensen met een Nederlandse herkomst neemt af, zelfs als de migratie laag is. In de variant Groei, waar veel kinderen worden geboren en de levensverwachting hoog is, is de afname van inwoners met een Nederlandse herkomst het kleinst (-2 procent). Het aantal mensen met een herkomst buiten Nederland neemt in alle varianten toe, met 30 procent (Lage migratie) tot 88 procent (Groei). Het aantal mensen dat tot de tweede generatie behoort neemt toe met 32 procent in variant Krimp tot 76 procent in variant Groei. In de varianten Asiel en Arbeid neemt de groep migranten beduidend meer toe dan de tweede generatie, in de andere varianten is dat verschil minder groot.
De herkomstgroep die relatief het snelst zal toenemen tot aan 2050 is in alle varianten die met een herkomst in de asielmigratielanden. De toename is vooral sterk in de varianten Asiel en Groei. De grootste toename in absolute aantallen is echter bij de herkomstgroep arbeid- en studiemigratielanden (zie ook figuur 3.3.2). Daarbinnen neemt vooral de groep met een herkomst buiten de EU toe, met 62 procent in variant Krimp tot 140 procent in variant Arbeid. De groep met een herkomst in de EU groeit minder hard, variërend van resp. 36 procent tot 105 procent. In absolute en relatieve zin zal het aantal mensen met een herkomst in Indonesië, Suriname en de Nederlandse Cariben afnemen, vooral in de varianten Krimp en Lage migratie. De toename van het aantal mensen met een herkomst in Turkije en Marokko is beperkt, en komt vrijwel volledig door (lichte) groei van de tweede generatie.
Het opleidingsniveau stijgt aanzienlijk tussen 2023 en 2050. Het aandeel met een hbo- of universitair diploma stijgt en het aandeel met basisonderwijs of een vmbo-diploma daalt. Dat geldt voor alle leeftijdsgroepen en voor zowel migranten als voor mensen die in Nederland zijn geboren. Het opleidingsniveau van vrouwen neemt meer toe dan dat van mannen: vrouwen zullen in 2050 gemiddeld hoger opgeleid zijn dan mannen. De verschillen in bevolkingssamenstelling naar geslacht, leeftijd en herkomst tussen de varianten geven slechts kleine onderlinge verschillen in het opleidingsniveau van de bevolking.
Midden | Groei | Krimp | Groen | Grijs | Lage migratie | Arbeid | Asiel | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
% | ||||||||
Totale bevolking | 11 | 22 | 0 | 11 | 10 | 2 | 17 | 13 |
Bevolking naar leeftijd | ||||||||
0 tot 20 jaar | 8 | 28 | -11 | 25 | -10 | -3 | 14 | 12 |
20 tot 65 jaar | 4 | 12 | -4 | 4 | 3 | -6 | 11 | 7 |
65 jaar of ouder | 34 | 46 | 21 | 17 | 50 | 32 | 35 | 34 |
80 jaar of ouder | 123 | 162 | 85 | 70 | 179 | 122 | 123 | 123 |
20 jaar tot AOW-leeftijd | 7 | 18 | -2 | 4 | 10 | -2 | 15 | 10 |
AOW-leeftijd of ouder | 25 | 30 | 19 | 17 | 30 | 24 | 26 | 25 |
Demografische druk en mantelzorgratio | ||||||||
Demografische druk | 16 | 23 | 9 | 16 | 16 | 21 | 12 | 15 |
Groene druk | 4 | 15 | -7 | 20 | -12 | 3 | 3 | 5 |
Grijze druk | 29 | 31 | 25 | 13 | 46 | 40 | 22 | 26 |
Dynamische grijze druk | 16 | 10 | 21 | 12 | 18 | 26 | 10 | 14 |
Mantelzorgratio | 169 | 224 | 115 | 83 | 270 | 181 | 160 | 165 |
Bevolking naar geboorteland en herkomst | ||||||||
In Nederland geboren | 1 | 9 | -8 | 2 | -1 | -1 | 2 | 1 |
Nederlandse herkomst | -8 | -2 | -14 | -8 | -8 | -8 | -8 | -8 |
Tweede generatie | 53 | 76 | 32 | 63 | 43 | 40 | 62 | 58 |
In buitenland geboren | 65 | 96 | 39 | 61 | 68 | 23 | 96 | 78 |
Herkomst buiten Nederland | 60 | 88 | 36 | 62 | 57 | 30 | 82 | 70 |
Arbeids- en studiemigratielanden | 73 | 110 | 47 | 76 | 70 | 41 | 120 | 73 |
Asiellanden | 140 | 182 | 96 | 147 | 132 | 68 | 140 | 201 |
Klassieke migratielanden | 7 | 18 | -3 | 7 | 8 | 0 | 7 | 7 |
Bevolking naar opleidingsniveau | ||||||||
basisonderwijs of vmbo-diploma | -28 | -19 | -36 | -29 | -27 | -35 | -24 | -25 |
mbo-, havo- of vwo-diploma | 8 | 17 | 0 | 5 | 11 | 2 | 12 | 10 |
hbo- of universitair diploma | 49 | 61 | 38 | 44 | 53 | 39 | 58 | 51 |
4. Vergelijking editie 2024 met editie 2020
De bevolkingsvarianten van de 2024-editie Verkenning Bevolking 2050 vormen een actualisatie van de varianten van de 2020-editie Verkenning Bevolking 2050. Door het belang dat wordt gehecht aan de continuïteit, en door de wens om de bijstellingen zo helder mogelijk te kunnen verantwoorden, is op verzoek van de opdrachtgever van dit onderzoek, het ministerie van SZW, de kwalitatieve verhaallijn van de bevolkingsvarianten hetzelfde gehouden. Dat wil zeggen, er is uitgegaan van dezelfde zeven varianten en die worden uitgedrukt als variaties ten opzichte van de prognose (oftewel variant Midden). De kwantitatieve (cijfermatige) veronderstellingen zijn wel aangepast, omdat een andere prognose als basis heeft gediend voor de 2024-editie dan voor de 2020-editie.
De basis voor editie 2020 van de Verkenning Bevolking 2050 was de Bevolkingsprognose 2019-2060 (Stoeldraijer, Van Duin & Huisman, 2019). Sindsdien heeft de coronapandemie directe gevolgen gehad voor het aantal mensen dat overleed en door de reisbeperkingen en economische gevolgen ook voor het aantal mensen dat migreerde. Vanaf maart 2022 vestigden ontheemden uit Oekraïne zich in Nederland onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming van de Europese Unie. Verder vond er in 2021 een geboortegolfje plaats, maar daarna daalde het aantal geboorten verder. Op basis van deze ontwikkelingen is de Bevolkingsprognose van het CBS bijgesteld. De Bevolkingsprognose 2023-2070 (Stoeldraijer, Feijten & van Duin, 2023) heeft als de basis gediend voor editie 2024 van de Verkenning Bevolking 2050.
Vanwege het verder dalend aantal geboorten, heeft de prognose 2023 een lager gemiddeld kindertal dan de prognose 2019. Ook de levensverwachting, die tijdens de coronapandemie daalde, ligt gemiddeld net iets lager in de prognose 2023 dan in de prognose 2019. Het migratiesaldo, door het omhoog bijgestelde aantal immigranten en het iets lagere aantal emigranten, is in de prognose 2023 hoger dan in de prognose 2019. Door de wijzigingen ligt de totale bevolking in 2050 volgens de prognose 2023 hoger dan in de prognose 2019. Ook verwacht de prognose 2023 meer inwoners met een herkomst in de asielmigratielanden en in de arbeids- en studiemigratielanden van buiten de EU.
De bevolkingsvarianten uit de editie 2020 van de Verkenning Bevolking 2050 met een hoog bevolkingsaantal in 2050 liggen ten opzichte van de verwachte bevolking in 2050 volgens de Bevolkingsprognose 2023-2070 dichter bij de prognose 2023. De varianten die eerder ongeveer gelijk waren aan de prognose, liggen onder de prognose 2023 en de lagere varianten liggen verder af van de prognose 2023. De varianten Krimp en Lage Migratie liggen aanmerkelijk buiten het 95 procent prognose-interval. De variant Asiel, waarin hoge migratie werd verondersteld vanuit asielmigratielanden, is bijna gelijk aan de verwachte bevolking in 2050 volgens de prognose uit 2023 en nog weinig onderscheidend.
Variant | Varianten editie 2020 (x mln) | Prognose 2023 (x mln) | Prognose-interval 2023 (95%) (x mln) | Prognose-interval 2023 (67%) (x mln) |
---|---|---|---|---|
19,684 | 17,854 – 21,681 | 18,701 – 20,625 | ||
Groei | 21,784 | 19,684 | 17,854 – 21,681 | 18,701 – 20,625 |
Krimp | 17,084 | 19,684 | 17,854 – 21,681 | 18,701 – 20,625 |
Groen | 19,426 | 19,684 | 17,854 – 21,681 | 18,701 – 20,625 |
Grijs | 19,207 | 19,684 | 17,854 – 21,681 | 18,701 – 20,625 |
Lage Migratie | 17,628 | 19,684 | 17,854 – 21,681 | 18,701 – 20,625 |
Arbeid | 20,627 | 19,684 | 17,854 – 21,681 | 18,701 – 20,625 |
Asiel | 19,918 | 19,684 | 17,854 – 21,681 | 18,701 – 20,625 |
Midden | 19,346 | 19,684 | 17,854 – 21,681 | 18,701 – 20,625 |
19,684 | 17,854 – 21,681 | 18,701 – 20,625 |
Naar aanleiding van bevolkingsontwikkelingen sinds 2019 en de daardoor ontstane verschillen tussen de CBS Bevolkingsprognose 2023-2070 en de varianten, zijn de kwantitatieve veronderstellingen van de bevolkingsvarianten aangepast. De veronderstellingen voor migratie zijn verhoogd, voor het gemiddeld kindertal verlaagd en voor de levensverwachting licht verlaagd, in lijn met de aanpassingen in de prognose sinds 2019. Na de aanpassing geven de zeven verhaallijnen weer een evenwichtig en gevarieerd beeld rondom de CBS Bevolkingsprognose.
Midden | Groei | Krimp | Groen | Grijs | Arbeid | Asiel | Lage Migratie | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Gemiddeld kindertal per vrouw (kinderen/vrouw) | ||||||||
Editie 2024 (gem. per jaar over 2023-2049) | 1,56 | 1,71 | 1,41 | 1,80 | 1,32 | 1,54 | 1,57 | 1,56 |
Editie 2020 (gem. per jaar over 2019-2049) | 1,67 | 1,83 | 1,51 | 1,91 | 1,41 | 1,65 | 1,68 | 1,68 |
Periode-levensverwachting bij geboorte, vrouwen (jaren) | ||||||||
Editie 2024 (gem. per jaar over 2023-2049) | 86,0 | 87,6 | 84,3 | 83,6 | 88,4 | 86,0 | 86,0 | 86,0 |
Editie 2020 (gem. per jaar over 2019-2049) | 86,2 | 87,8 | 84,4 | 83,5 | 88,8 | 86,2 | 86,2 | 86,2 |
Saldo buitenlandse migratie (x 1 000) | ||||||||
Editie 2024 (gem. per jaar over 2023-2049) | 71 | 106 | 41 | 71 | 70 | 103 | 84 | 29 |
Editie 2020 (gem. per jaar over 2019-2049) | 58 | 93 | 28 | 57 | 59 | 91 | 72 | 16 |
De verschillen in de uitkomsten tussen de bevolkingsvarianten uit de Verkenning Bevolking 2050 editie 2020 en 2024 zijn op drie factoren terug te voeren: (1) verschillen tussen de bevolking op 1-1-2023 en de verwachte bevolking op die datum volgens de prognose gebruikt bij editie 2020; (2) verschillen in de veronderstellingen in de prognoses (variant Midden); en (3) verschillen tussen de prognose-intervallen in de prognoses (2050 ligt inmiddels dichterbij en heeft daarom smallere onzekerheidsintervallen).
De totale voorspelde bevolking voor 2050 ligt in alle varianten iets hoger in de 2024-editie dan in de 2020-editie. Het verschil is het grootst voor de variant Krimp (690 duizend) en het kleinst voor de variant Groei (26 duizend).
Editie 2024 (x mln) | Editie 2020 (x mln) | |
---|---|---|
Groei | 21,810 | 21,784 |
Krimp | 17,774 | 17,084 |
Groen | 19,804 | 19,426 |
Grijs | 19,541 | 19,207 |
Lage Migratie | 18,247 | 17,628 |
Arbeid | 20,757 | 20,627 |
Asiel | 20,163 | 19,918 |
Midden | 19,684 | 19,346 |
De schattingen van het opleidingsniveau van de bevolking in 2050 komen in de 2024-editie over de hele linie wat hoger uit dan in de 2020-editie. Het aandeel met een hbo- of universitair diploma wordt 4 tot 8 procentpunt hoger geschat voor mannen en vrouwen in opeenvolgende leeftijdsgroepen. Dit komt vooral doordat de 15- tot 35-jarigen in 2022 een hoger gevolgd/behaald opleidingsniveau hadden dan hun leeftijdsgenoten vijf jaar eerder.
2023 (%) | 2050, editie 2024 (%) | 2050, editie 2020 (%) | ||
---|---|---|---|---|
mannen | 20 tot 35 jaar | 32 | 35 | 30 |
mannen | 35 tot 65 jaar | 37 | 47 | 39 |
mannen | 65 jaar of ouder | 30 | 41 | 37 |
vrouwen | 20 tot 35 jaar | 41 | 46 | 39 |
vrouwen | 35 tot 65 jaar | 37 | 57 | 49 |
vrouwen | 65 jaar of ouder | 18 | 39 | 35 |
5. Conclusie
Hoe de bevolking van Nederland in 2050 er uit zal zien, hangt af van hoe geboorte, sterfte en migratie zich ontwikkelen. Door verschillende combinaties van hoge en lage ontwikkelingen door te rekenen is in deze publicatie inzichtelijk gemaakt hoe verschillend de bevolking er dan uit kan zien. Variaties in ontwikkelingen kunnen over de loop van de zevenentwintig jaren tussen 2023 en 2050 een verschil van 4 miljoen inwoners teweeg brengen. Maar hoe de ontwikkelingen ook gaan, drie trends zullen zich hoe dan ook voltrekken: verdere vergrijzing, een toename van inwoners met geboorteland of herkomst buiten Nederland en een hoger opleidingsniveau van de bevolking.
De varianten in deze publicatie kunnen aanknopingspunten bieden voor beleid dat van invloed is op de demografische ontwikkelingen. Ze kunnen ook het inzicht vergroten over hoe verschillende demografische processen op elkaar inwerken, zoals de wisselwerking tussen opleidingsniveau en sterftekansen, of de wisselwerking tussen samenstelling en omvang van de immigratie en geboortecijfer.
Bijlage 1 Definities
AOW-leeftijd
Leeftijd waarop Nederlanders recht krijgen op een AOW-uitkering (uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet). In de AOW-wet is de AOW-leeftijd gekoppeld aan de prognose van de levensverwachting waardoor deze in de toekomst kan veranderen. Volgens de Algemene Ouderdomswet wordt de AOW-leeftijd in 2024 67 jaar. Tot en met 2027 is de AOW-leeftijd vastgesteld op 67 jaar en in 2028 op 67 jaar en 3 maanden. Aan de hand van de prognose van de levensverwachting van 65-jarigen in stelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de AOW-leeftijd voor vijf jaar vooruit vast.
Bevolking
De inwoners van Nederland. In de bevolkingsaantallen zijn uitsluitend personen begrepen die als ingezeten zijn opgenomen in het bevolkingsregister van een Nederlandse gemeente. In principe wordt iedereen die voor onbepaalde tijd in Nederland woont, opgenomen in het bevolkingsregister van de woongemeente. Personen die tot de bevolking van Nederland behoren, maar voor wie geen vaste woonplaats valt aan te wijzen, zijn opgenomen in het bevolkingsregister van de gemeente 's-Gravenhage. In de bevolkingsregisters zijn niet opgenomen de in Nederland wonende personen voor wie uitzonderingsregels gelden met betrekking tot opneming in de bevolkingsregisters (bijvoorbeeld diplomaten en NAVO-militairen) en personen die niet legaal in Nederland verblijven.
Demografische druk/Groene druk/Grijze druk/Dynamische grijze druk/Mantelzorgratio
De demografische druk is de som van het aantal personen van 0 tot 20 jaar en 65 jaar of ouder in verhouding tot de personen van 20 tot 65 jaar. Dit cijfer geeft inzicht in de verhouding van het niet-werkende deel van de bevolking tot het werkende deel van de bevolking.
De groene druk geeft inzicht in de verhouding van de jeugd (0- tot 20-jarigen) tot het werkende deel van de bevolking (20- tot 65-jarigen). De grijze druk geeft inzicht in de verhouding van de ouderen (65 jaar en ouder) tot het werkende deel van de bevolking (20- tot 65-jarigen). De dynamische grijze druk geeft inzicht in de verhouding van de AOW-bevolking (AOW-leeftijd en ouder) tot het werkende deel van de bevolking (20 jaar tot AOW-leeftijd). De mantelzorgratio geeft inzicht in de verhouding oudsten (85-plussers) tot de generatie die veelal mantelzorg levert (50- tot 75-jarigen).
Emigratie
Met emigratie wordt het vertrek van mensen naar het buitenland bedoeld. Hierbij wordt het saldo van de administratieve correcties opgeteld. Het saldo van de administratieve correcties is de som van de administratieve opnemingen en afvoeringen.
Een administratieve opneming is de opneming van een persoon in de bevolkingsregisters van een gemeente op verzoek van de betrokkene. Deze opneming is niet het gevolg van geboorte, immigratie of vestiging van die persoon vanuit een andere gemeente in Nederland. Een administratieve opneming is meestal een hervestiging van een persoon die eerder administratief is afgevoerd en verklaart nooit uit Nederland te zijn weggeweest.
Een administratieve afvoering is de verwijdering van een persoon uit de bevolkingsregisters van een gemeente, nadat de gemeente heeft vastgesteld dat de verblijfplaats niet bekend is, deze persoon niet bereikbaar is en waarschijnlijk geen inwoner meer is van een Nederlandse gemeente. Een administratieve afvoering is meestal het gevolg van het vertrek van een persoon naar het buitenland zonder dat deze de gemeente hiervan op de hoogte heeft gesteld.
Immigratie
Tot de immigranten worden alleen mensen gerekend die als inwoner in een Nederlandse gemeente staan ingeschreven. Wie korter dan vier maanden in Nederland verblijft, is niet verplicht om zich in te schrijven. Veel tijdelijke buitenlandse werknemers worden daarom niet bij de immigranten geteld. Asielzoekers kunnen zich alleen inschrijven bij een gemeente als ze een verblijfstatus hebben, of minimaal een half jaar gebruikmaken van een opvangvoorziening voor asielzoekers. Alleen na inschrijving worden ze gerekend tot de asielmigranten.
Herkomst
De herkomst van personen die in het buitenland zijn geboren, wordt bepaald door hun eigen geboorteland. Bij personen die in Nederland geboren zijn, wordt de herkomst bepaald door het geboorteland van de ouders. Wanneer beide ouders in het buitenland zijn geboren, is het geboorteland van de moeder leidend in het bepalen van de herkomst. Wanneer de moeder in Nederland is geboren of het geboorteland van de moeder onbekend is, wordt het geboorteland van de vader gebruikt.
Voor de Bevolkingsprognose 2023–2070 zijn de herkomstlanden ingedeeld in 14 groepen:
- West-Europese landen in de EU: de westelijke landen van de Europese Unie (exclusief personen met een Nederlandse achtergrond). Hieronder vallen: België, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Malta, Oostenrijk, Portugal, Spanje en Zweden.
- Midden- en Oost-Europese landen in de EU (lidstaten toegetreden in 2004 en later). Hieronder vallen: Bulgarije, Estland, Hongarije, Kroatië, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije en Tsjechië.
- Overig Europa (exclusief EU)
- Turkije
- Marokko
- Nederlandse Cariben (Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba)
- Indonesië
- Suriname
- Afrika (exclusief Marokko)
- Aziatisch Midden-Oosten: landen in Zuidwest-Azië. Hieronder vallen: Afghanistan, Armenië, Azerbeidzjan, Bahrein, Georgië, Irak, Iran, Jemen, Jordanië, Katar, Kazachstan, Kirgizië, Koeweit, Libanon, Oezbekistan, Oman, Pakistan, Saoedi-Arabië, Syrië, Tadzjikistan, Turkmenistan en Verenigde Arabische Emiraten.
- Oostelijk Azië (exclusief Indonesië): de landen in Oostelijk Azië. Hieronder vallen: Bangladesh, Brunei, Burma, Bhutan, Cambodja, China, Filippijnen, Hongkong, India, Israël, Japan, Laos, Macau, Maldiven, Maleisië, Myanmar, Mongolië, Nepal, Noord-Korea, Singapore, Sri Lanka, Taiwan, Thailand, Timor Leste, Vietnam en Zuid-Korea.
- Latijns-Amerika (exclusief Suriname en Nederlandse Cariben)
- Noord-Amerika en Oceanië
- Nederland
Voor de Verkenning Bevolking 2050 zijn de buitenlandse herkomstlanden gegroepeerd tot drie hoofdgroepen met enkele subgroepen:
- Arbeids- en studiemigratielanden:
a. West-Europese landen in de Europese Unie (EU, lidstaten toegetreden vóór 2004)
b. Midden- en Oost-Europese landen in de EU (lidstaten toegetreden in 2004 en
later)
c. Arbeids- en studiemigratielanden buiten de EU (overig Europa, Oostelijk Azië
(exclusief Indonesië), Amerika (exclusief Suriname en de Nederlandse Cariben)
en Oceanië) - Asielmigratielanden:
a. Aziatisch Midden-Oosten en Afrika (met uitzondering van Marokko) - Klassieke migratielanden:
a. Turkije en Marokko
b. Indonesië, Suriname en de Nederlandse Cariben
Oekraïne wordt gerekend tot de arbeids- en studiemigratielanden buiten de EU. Hoewel veel Oekraïners vanaf 2022 naar Nederland zijn gekomen vanwege de oorlog, wordt Oekraïne in deze publicatie niet tot de asielmigratielanden gerekend omdat Oekraïense ontheemden onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming van de EU vallen. Ook immigranten vanuit Oekraïne vanaf 2022 die elders zijn geboren, worden tot deze groep gerekend.
Opleidingsniveau
De bevolking wordt onderscheiden naar drie opleidingsniveaus, ingedeeld naar het hoogst behaalde diploma:
- Mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma (basisonderwijs, vmbo, mbo1)
- Mensen met een havo-, vwo- of mbo-diploma (havo, vwo, mbo2-4)
- Mensen met een hbo- of universitair diploma (hbo, wo)
Periode-levensverwachting
Dit is de leeftijd die iemand zou bereiken als de sterftekansen naar leeftijd van een gekozen jaar iemands hele leven zouden gelden. Het geeft aan hoe oud een pasgeborene uit dat jaar gemiddeld zal worden, als vanaf dat jaar de vooruitgang op het gebied van gezondheid en medische kennis zou stilvallen.
De werkelijke levensduur, het aantal jaren dat een persoon mag verwachten te leven, wordt ook wel de cohort-levensverwachting genoemd. Het nadeel van de cohortlevensverwachting is dat deze pas exact kan worden berekend, wanneer alle personen van de groep zijn overleden. Aangevuld met prognoses kan wel een schatting gemaakt worden van de levensduur van nog niet uitgestorven cohorten.
Voor meer uitleg over en een berekening van de levensverwachting, zie Stoeldraijer & Harmsen (2017).
Prognose
Verwachte toekomstige ontwikkeling.
Prognose-interval
Marge (onder- of bovengrens) rond een prognose die een indruk geeft van de verwachte nauwkeurigheid van die prognose. Met betrekking tot prognose-intervallen van de bevolking wordt aangenomen dat de kans dat de toekomstige bevolkingsomvang hiertussen zal liggen, 67 procent dan wel 95 procent is. Opgemerkt dient te worden dat deze kansverdeling ook een prognose is, aangezien deze gebaseerd is op aannamen waarvan de geldigheid onzeker is.
Indien cijfers voor verschillende leeftijdsgroepen worden gepresenteerd, dan hebben de onder- en bovengrens van het 67 procent en het 95 procent prognose-interval betrekking op elke afzonderlijke leeftijdsgroep. De som van de cijfers over alle onderscheiden leeftijdsklassen voor zowel de ondergrens als de bovengrens komt niet overeen met respectievelijk de onder- en bovengrens van de totale bevolking.
De prognose-intervallen die het CBS publiceert voor migratiesaldo, gemiddeld kindertal en levensverwachting, hebben betrekking op de waarde van die cijfers in individuele jaren. Voor het opstellen van veronderstellingen voor de Verkenning is gewerkt met de prognose-intervallen voor het gemiddelde van deze cijfers over de jaren 2023-2049. Deze gemiddelden hebben een smaller prognose-interval dan het cijfer voor 2049. Dat komt deels doordat ook cijfers over nabijere, dus minder onzekere, jaren erin meewegen, en deels doordat de onzekerheden voor de verschillende jaren elkaar in zekere mate uitmiddelen.
Vruchtbaarheidscijfer
Het leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfer is het aantal kinderen geboren bij vrouwen van een bepaalde leeftijd gedeeld door het aantal vrouwen in de bevolking met die leeftijd. Het schat de kans dat een vrouw op een gegeven leeftijd een kind krijgt. Het totaal vruchtbaarheidscijfer (TFR, total fertility rate) is de som van de leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfers van één jaar. Het valt te interpreteren als het gemiddeld kindertal dat vrouwen zouden hebben als de vruchtbaarheidscijfers van dat jaar tot hun vijftigste zouden gelden. De TFR hangt niet af van de leeftijdsopbouw van de vrouwelijke bevolking, maar wordt wel beïnvloed door de timing van de geboorten.
Referenties
CBS (2022). Nieuwe indeling bevolking naar herkomst. Vervanging van indeling naar migratieachtergrond en westers/niet-westers. Statistische Trends, 16 februari 2022.
CBS (2024). Korte onderzoeksbeschrijving Opleidingsniveaubestand. Geraadpleegd 4 juni 2024.
NIDI & CBS (2020). Bevolking 2050 in beeld: Drukker, diverser en dubbelgrijs. Deelrapport Verkenning Bevolking 2050, 7 juli 2020.
NIDI & CBS (2021). Bevolking 2050 in beeld: opleiding, arbeid, zorg en wonen. Eindrapport Verkenning Bevolking 2050, 13 april 2021.
Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 (2024). Gematigde groei – Rapport van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050, Den Haag.
Stoeldraijer, L. & Harmsen, C. (2017). De levensverwachting meet de sterfte. Bevolkingstrends, 5 april 2017.
Stoeldraijer, L., van Duin, C. & Huisman, C. (2019). Kernprognose 2019–2060: 19 miljoen inwoners in 2039. Statistische Trends, 17 december 2019.
Stoeldraijer, L., Feijten, P & van Duin, C. (2023). Bevolkingsprognose 2023-2070: Minder geboorten, meer migratie. Statistische Trends, 15 december 2023.