2. Onderzoeksmethode
2.1 Inleiding
Dit rapport geeft via sequentieanalyses de patronen weer in het kader van de startende, lopende en beëindigde loonkostensubsidie voorzieningen.
2.2 Populatie en verslagperiode
In dit onderzoek worden twee cohorten gevolgd die aangeduid worden als cohort 2021 en cohort 2022. Voor beide cohorten loopt de verslagperiode van 1 januari tot en met 31 december van het desbetreffende jaar, dus respectievelijk 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 en 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022.Voor elk cohort wordt gekeken of er in het cohortjaar sprake was van een startende of beëindigde LKSP, een beëindigde LKSF of dat de LKSP voorziening liep gedurende het gehele cohortjaar. Dit zijn vier situaties. Een persoon kan in één of meerdere van deze situaties voorkomen.
Voor elke situatie is een peilmoment 0 aangemerkt, namelijk de startdatum voor startende voorziening, einddatum voor beëindigde voorzieningen en 30 september voor lopende voorzieningen. Bij de gestarte en beëindigde LKS verschilt de precieze datum die als peilmoment 0 wordt gekozen dus tussen personen; maar de datum ligt wel altijd tussen 1 januari en 31 december van het cohortjaar. Voor de lopende LKS ligt de peildatum 0 dus vast op 30 september. Het cohort 2021 wordt gevolgd tot en met 24 maanden na peilmoment 0 en cohort 2022 tot en met twaalf maanden na het peilmoment 0. Daarnaast worden allebei de cohorten gevolgd tot en met twaalf maanden vóór peilmoment 0.
In het huidige onderzoek is een correctie doorgevoerd voor de groep personen die een LKS voorziening beëindigen en de dag erna weer een nieuwe LKS starten (zie de volgende paragraaf 2.3 Operationalisatie voor uitleg).
2.3 Operationalisatie
In het onderzoek worden alle personen meegenomen die in de verslagperiode een gestarte, lopende of beëindigde LKSP of beëindigde LKSF hadden. Alle informatie die vertraagd is aangeleverd in de verslagperiode, is daarbij meegenomen. Gemeenten kunnen informatie over voorzieningen later aanleveren dan de maand waarover de voorziening gaat. Als een voorziening bijvoorbeeld in oktober voor het eerst wordt aangeleverd, maar met een startdatum in februari, dan wordt deze voorziening in dit onderzoek opgenomen in het bestand als gestarte voorziening. Alle vertraagde informatie over verslagjaren 2021, 2022 en 2023 aangeleverd tot en met december 2023 is verwerkt. Dit betekent dat er voor januari 2021 bijna drie jaar aan nagekomen informatie is meegenomen. Voor voorzieningen die in januari 2022 zijn gestart wordt een jaar minder nagekomen informatie verwerkt.
Uit eerder onderzoek van het CBS is bekend dat gemeenten de LKS beëindigen en de dag erna voor dezelfde persoon een nieuwe LKS starten, met een ander registratienummer. Gemeenten doen dit om administratieve wijzigingen door te voeren, bijvoorbeeld om de indexatie van het tarief te verwerken. In werkelijkheid loopt de voorziening eigenlijk gewoon door als één voorziening, maar in de statistiek worden er hierdoor twee voorzieningen geteld, waarvan er één gestopt is en één gestart. In dit onderzoek is een correctie doorgevoerd voor deze administratieve eind- en herstartsituaties. Deze correctie vindt alleen plaats als een LKS beëindigd wordt en de dag erna een nieuwe gestart wordt, bij dezelfde cliënt, dezelfde berichtgevercode, dezelfde werkgevercode en hetzelfde type voorziening. De correctie houdt in dat de einddatum van de eerste LKS en de startdatum van de tweede LKS worden gewist, en het voorzieningennummer doorloopt (i.e. niet wijzigt). Deze correctie kan bij dezelfde cliënt meerdere keren worden uitgevoerd, als er sprake is van meerdere eind- herstartsituaties in de tijd.
Het is mogelijk dat een persoon meerdere voorzieningen start in de verslagperiode, ook na bovengenoemde correctie. In dat geval wordt de eerst gestarte voorziening gevolgd. De startdatum is het peilmoment van de voorziening in de verdere analyses. Als iemand meerdere voorzieningen beëindigd heeft in het verslagjaar, dan wordt de laatst beëindigde voorziening gevolgd. De einddatum is het peilmoment dat in de rest van de analyses gehanteerd wordt. Voor iemand met meerdere lopende loonkostensubsidies op 30 september maakt het eigenlijk niet uit welke voorziening gekozen wordt, omdat het peilmoment altijd hetzelfde is. Er is gekozen om de laatst gestarte voorziening te volgen.
Voor de personen in cohort 2021 wordt voor de twaalf maanden vóór en 24 maanden ná het peilmoment gekeken welke kenmerken van toepassing zijn. Het gaat daarbij om de volgende kenmerken: wel/geen LKSP en/of LKSF, uitkeringspositie (kruising van wel/geen baan en wel/geen bijstand), soort contract, uurloon, aantal gewerkte uren en loonwaarde. Daarbij gaat het aantal gewerkte uren om het aantal uren dat de persoon gemiddeld per week gewerkt heeft in de hele maand waarin het peilmoment valt. Voor de personen in cohort 2022 wordt voor de twaalf maanden vóór en twaalf maanden ná het peilmoment gekeken welke kenmerken van toepassing zijn.
2.4 Sequentieanalyse
Voor dit onderzoek naar personen met een LKS wordt onder andere gebruik gemaakt van sequentieanalyses. Bij een sequentieanalyse kunnen alle gebeurtenissen gedurende de geobserveerde periode op individueel niveau meegenomen worden. In het huidige onderzoek betreft dit ontwikkelingspatronen in het hebben van een voorziening, het hebben van bijstand, arbeidskenmerken en de loonwaarde. Dit is een voordeel ten opzichte van het maken van tabellen, waarin enkel geaggregeerde aantallen op een bepaald tijdsmoment zichtbaar zijn en niet duidelijk is hoe individuele patronen verlopen. In dit onderzoek worden wel ook tabellen gemaakt. Deze worden apart gepubliceerd.
Uit de sequentieanalyses volgen per situatie figuren met daarin de feitelijke patronen van elk achtergrondkenmerk voor elk individu met een loonkostensubsidie. In de figuren stelt elke lijn een individu voor. Het figuur geeft direct een overzicht van de verscheidenheid aan verschillende patronen die er binnen de hele populatie voorkomen en welke patronen vaker voorkomen dan anderen. In het figuur wordt de situatie van het individu maandelijks vastgesteld. Daarbij zijn de personen gesorteerd op het peilmoment, dat is weergeven met een nul op de horizontale as. Voor de figuren over startende LKSP zijn de personen vervolgens gesorteerd op de maanden ervoor (dus van relatief peilmoment -1 naar -12) en dan op de achtereenvolgende maanden (dus van relatief peilmoment 1 naar 12 (cohort 2022) of van 1 naar 24 (cohort 2021). Bij alle andere figuren, dus over beëindigde LKSP en LKSF en lopende LKSP is na de sortering op peilmoment 0 gesorteerd op de achtereenvolgende maanden en daarna pas op de maanden ervoor. De sortering maakt uit voor hoe de figuren er uit uiteindelijk uitzien. Een goede sortering maakt interpretatie van het figuur makkelijker en hangt af van waar de focus bij het bekijken van het figuur op ligt. Bij de startende LKSP is dat op de maanden voor de start, bij de andere figuren voornamelijk op de maanden na het peilmoment.