Methodedocument Monitor Energiearmoede 2019-2022

2. Indicatoren

In 2021 heeft TNO, mede in afstemming met CBS, verschillende indicatoren van energiearmoede ontwikkeld. Hierbij worden drie dimensies van energiearmoede beschouwd: de betaalbaarheid van energie, de energetische kwaliteit van het huis, en de mogelijkheid om mee te doen aan de verduurzaming. Op basis van deze dimensies zijn vier basisindicatoren ontwikkeld om energiearmoede te meten, die verderop in dit hoofdstuk nader worden toegelicht:

  1. Huishouden met Hoge Energiequote (HEQ)
  2. Huishouden met Laag Inkomen & Hoge Energiekosten (LIHE)
  3. Huishouden met Laag Inkomen & huis met Lage Energetische Kwaliteit (LILEK)
  4. Huis met Lage Energetische Kwaliteit & huishouden met Weinig Investeringsmogelijkheden (LEKWI)

    Daarnaast is er de samengestelde indicator:

  5. Huishouden met Laag Inkomen en met een Hoge Energiekosten en/of met een huis met een Lage Energetische kwaliteit (LIHELEK)

Deze samengestelde indicator is op dit moment de kernindicator die gebruikt wordt om de omvang van energiearmoede weer te geven.

Bij de ontwikkeling van de Monitor Energiearmoede is bovendien een zesde indicator bedacht. Deze is nog in ontwikkeling. Dat zijn de huishoudens met een Laag Residueel Inkomen (LaRI). Dit zijn de huishoudens waarbij het inkomen—na betaling van de energiekosten en, optioneel, de woonlasten—te laag is om te voorzien in de minimaal noodzakelijke uitgaven voor basaal levensonderhoud. Dit geeft een indicatie dat er op korte termijn betalingsachterstanden kunnen ontstaan (indien er niet voldoende reserves zijn). Het Residueel Inkomen is in de Monitor opgenomen. De methode voor het bepalen van de grenswaarde(n) van een (te) Laag Residueel Inkomen wordt naar verwachting in 2024-2025 ontwikkeld, voortbouwend op de samenwerking tussen CBS, SCP en NIBUD.

2.1 Betaalbaarheid op basis van inkomen en uitgaven: HEQ, LIHE en LIHELEK

Van de indicatoren die op dit moment zijn opgenomen in de Monitor Energiearmoede (juli 2024) zijn de HEQ, LIHE en de samengestelde indicator LIHELEK5) direct afhankelijk van schommelingen in energieprijzen.

2.1.1 Hoge Energiequote (HEQ)

De energiequote is het deel van het inkomen dat besteed wordt aan energiekosten. Een huishouden is energiearm als dit aandeel hoger dan 10 procent is. Bij deze indicator worden alle huishoudens die behoren tot de populatie van de Monitor Energiearmoede (zie hoofdstuk 3) meegenomen. De indicator HEQ geeft zicht op energiearmoede in alle lagen van de bevolking, ook bij huishoudens met een hoog of middeninkomen met (te) hoge energiekosten. Energiearmoede kan met de HEQ overschat worden omdat ook huishoudens meetellen die met voldoende inkomen bewust kiezen voor een hoge energierekening (bijvoorbeeld door een verwarmd zwembad). Daartegenover staat dat energiearmoede juist onderschat kan worden doordat huishoudens die uit geldnood weinig energie verbruiken niet worden meegeteld.

2.1.2 Laag inkomen, hoge energiekosten (LIHE)

Volgens de LIHE is een huishouden met een laag inkomen en hoge energiekosten energiearm. Met een laag inkomen wordt een inkomen tot 130 procent van de lage-inkomensgrens bedoeld, uitgezonderd huishoudens met een financieel vermogen bij de hoogste 10 procent van Nederland. Een huishouden heeft hoge energiekosten, gecorrigeerd voor de grootte van het huishouden, als deze hoger is dan de gemiddelde energiekosten van een eenpersoonshuishouden in een woning met energielabel C in 2019. Voor de jaren na 2019 worden de gemiddelde energiekosten gecorrigeerd voor inflatie.

Een voordeel van LIHE is dat deze indicator alleen huishoudens meetelt die én een laag inkomen hebben én hoge energiekosten, en dus geen huishoudens met hoge energiekosten maar een relatief hoog inkomen. Tegelijkertijd is het een nadeel dat deze indicator enkel naar de huishoudens met een laag inkomen kijkt. Net als bij de HEQ wordt energiearmoede door LIHE onderschat doordat het huishoudens die energie onder-consumeren (vanwege financiële problemen) veelal niet meetelt.

2.1.3 Laag Residueel Inkomen (LaRI)

In de toekomst wordt ook de indicator LaRI, zoals eerder in dit hoofdstuk is beschreven, aan de Monitor Energiearmoede toegevoegd. Dit is ook een indicator die valt onder de dimensie ‘betaalbaarheid op basis van inkomen en uitgaven’. Door naar het residueel inkomen te kijken in plaats van de energiequote, wordt energiearmoede niet overschat als gevolg van huishoudens die bewust kiezen voor een hoge energierekening en dit goed kunnen betalen. Hun residueel inkomen zal namelijk niet laag zijn. Daarnaast houdt een indicator op basis van het Residueel Inkomen rekening met de samenstelling van het huishouden en de daarbij behorende minimale uitgaven, daar waar de Energiequote dat niet doet.

2.2 De energetische kwaliteit van een huis: LILEK

Waar energiearmoede bij de vorige indicatoren vooral wordt gedefinieerd als betalingsprobleem, laat de indicator LILEK huishoudens naar voren komen die kwetsbaar zijn omdat ze een laag inkomen hebben (volgens dezelfde definitie als bij LIHE) en wonen in een woning met een lage energetische kwaliteit. Hierdoor worden ook huishoudens meegenomen die hun energierekening wel kunnen betalen, maar door de lage energetische kwaliteit problemen kunnen ervaren in wooncomfort, bijvoorbeeld omdat de woning moeilijk of alleen tegen hoge kosten te verwarmen is.

Helaas is er geen goede volledige registerdata over de energetische kwaliteit van woningen. De data die er is vanuit de energielabeldatabase is niet volledig, en veel labels zijn verouderd. Daarom vullen we deze data aan met een schatting op basis van relevante kenmerken van de woning (zie hoofdstuk 4 en bijlage 7).

Een woning telt als ‘Lage Energie Kwaliteit’ als de gemiddelde energierekening voor woningen met dezelfde kenmerken (zoals woningtype, energielabel of bouwjaar) hoger is dan de mediane energierekening van alle woningen in Nederland met een zelfde oppervlakte in 2019. Dit komt grofweg overeen met woningen met een energielabel D, E, F of G.

LILEK is per definitie ongevoelig voor de invloed van veranderingen in energieconsumptie en energieprijzen op energiearmoede; actueel energieverbruik speelt immers geen rol in deze indicator. Een praktisch nadeel van de LILEK-indicator is dat er geen goede en volledige informatie beschikbaar is over de energetische kwaliteit van woningen, aangezien de energielabeldatabase onvolledig, niet representatief en niet actueel is, waardoor de energetische kwaliteit van een woning op dit moment alleen geschat kan worden (zie hoofdstuk 4 en bijlage 7 voor de berekening). Net als bij LIHE worden huishoudens met een gemiddeld of hoog inkomen, die mogelijk ook risico lopen bij grote prijsstijgingen, bij LILEK niet meegenomen.

2.3 Mogelijkheid om mee te doen aan de verduurzaming: LEKWI

Deze laatste indicator omvat de huishoudens in een woning met een lage energetische kwaliteit met weinig investeringsmogelijkheden, waardoor ze niet in staat zijn zelf de woning te verduurzamen. LEKWI biedt inzicht in ongelijke kansen op deelname in de energietransitie. Er wordt vanuit gegaan dat alle huurders weinig investeringsmogelijkheden hebben. Zij zijn voor het meedoen met de energietransitie namelijk afhankelijk van de bereidheid en capaciteit van de verhuurder. Een eigenaar-bewoner kan in principe zelf beslissen over verduurzaming van de woning, maar moet wel voldoende financiële capaciteit hebben. Een huishouden heeft onvoldoende financiële capaciteit wanneer het financieel vermogen en de overwaarde van de woning bij elkaar minder dan 40 duizend euro zijn. De overwaarde wordt in deze berekening niet meegenomen indien het inkomen lager is dan 130 procent van de lage-inkomensgrens en het financieel vermogen is lager dan van de hoogste 10 procent van Nederland.

Deze indicator is ruimer dan de LILEK-indicator, omdat deze ook huishoudens omvat met een midden- of zelfs hoog inkomen. Een belangrijk voordeel van de LEKWI-indicator is dat deze inzicht geeft in ongelijke kansen op deelname aan de energietransitie. Deze huishoudens kennen weliswaar vaak geen betalingsproblemen, maar lopen wel het risico achter te blijven in de energietransitie. Het feit dat deze huishoudens niet zelf hun woning kunnen verduurzamen kan op termijn voor een deel van hen leiden tot betalingsproblemen, bijvoorbeeld bij stijgende gasprijzen. Het belangrijkste nadeel van deze indicator is hetzelfde als die van de LILEK-indicator, namelijk dat bij gebrek aan complete en actuele data over energielabels de energetische kwaliteit van woningen enkel op basis van een model gemeten kan worden. Daarnaast is de methode voor het afbakenen en inschatten van de financiële ruimte bij woningeigenaren nog erg grof. Er is bijvoorbeeld geen rekening gehouden met de bestaande vaste lasten. Ook de afhankelijkheid van andere huishoudens binnen een VVE is niet verdisconteerd (zoals bij huurders de afhankelijkheid van de verhuurder). Tot slot is het benodigde investeringsbedrag constant verondersteld, ongeacht de energetische toestand of omvang van de woning.

5) Zie beschrijving onder LIHE en LILEK.