Familiebedrijven in Nederland, 2022

1. Inleiding

1.1 Aanleiding van het onderzoek

Op 11 oktober 2021 stelden Kamerleden Van Haga en Amhaouch een motie in de Tweede Kamer voor (Tweede Kamer, 2021a). In de motie constateren zij dat er geen structurele data over familiebedrijven worden verzameld. Verder schrijven zij dat actuele gegevens over familiebedrijven belangrijk zijn om ontwikkelingen te kunnen volgen en indien nodig beleid te maken. Daarom verzochten zij de regering om, samen met het CBS, vanaf 2022 periodiek onderzoek te doen naar familiebedrijven en de resultaten met de Kamer te delen. De Tweede Kamer nam deze motie op 26 oktober 2021 met algemene stemmen aan.

Het ministerie van Economische Zaken (EZ) schreef vervolgens aan de Tweede Kamer dat het besloten heeft dat het CBS de komende jaren onderzoek naar familiebedrijven blijft doen (Tweede Kamer, 2021b). Afgesproken werd dat jaarlijks de identificatie van familiebedrijven plaatsvindt en dat tevens een maatwerktabellenset samengesteld wordt die via www.cbs.nl gepubliceerd wordt. Tweejaarlijks stelt het CBS een webpublicatie samen met een beschrijving van de belangrijkste resultaten. Deze editie is de tweede editie van deze reeks. Het CBS stelt tevens een microdatabestand samen dat in CBS Remote Access beschikbaar is voor externe onderzoekers.

1.2 Uitgangspunten

Bij de uitvoering van het onderzoek heeft het CBS een aantal algemene keuzes gemaakt over de methode, de gebruikte bronnen en de definitie van familiebedrijven.

Methode

In 2016 heeft het CBS een grote basis gelegd voor een methode om familiebedrijven te identificeren (CBS, 2017). Er bestaat immers geen register waaruit familiebedrijven direct geselecteerd kunnen worden om cijfers erover samen te stellen. Sinds het onderzoek in 2016 zijn een aantal kwaliteitsverbeteringen en veranderingen in de methode uitgevoerd. Zo is in het onderzoek over de verslagjaren 2015-2018 meer recente informatie over de bedrijven gebruikt en is de identificatie onder BV’s en NV’s uitgebreid met vennootschappen waar de familiaire bestuurlijke betrokkenheid zich beperkt tot de RvC (CBS, 2020). Met ingang van verslagjaar 2019 is het UBO-register (“Ultimate Beneficial Owner”/uiteindelijke belanghebbende) als nieuwe bron aan de methode toegevoegd (CBS, 2021). Het gebruik van het UBO-register draagt er onder andere aan bij dat in recentere jaren meer familiebedrijven zijn gevonden en dat er meer informatie beschikbaar is over het type zeggenschap bij familiebedrijven. In het onderzoek van 2020 is de doorkoppeling naar de eigenaren van de bedrijven verder verbeterd. Door deze methodewijzigingen zijn de cijfers niet altijd een-op-een te vergelijken met eerder gepubliceerde cijfers. De precieze kwantitatieve gevolgen van de verbeteringen en wijzigingen zijn niet verder nader te duiden. Voor een uitgebreide beschrijving van de methode wordt verwezen naar bijlage 1.

Gebruikte bronnen

Om te weten of een bedrijf een familiebedrijf is, kiest het CBS ervoor om uitsluitend gegevens uit registers te combineren. In vergelijking met steekproefonderzoek biedt dit een basis voor het samenstellen van een completere populatie. Door deze vervolgens te koppelen aan de (integrale) databronnen bij het CBS zijn gedetailleerdere inzichten mogelijk op nationaal en regionaal niveau. Zo kunnen vragen over familiebedrijven, die tot dusver lastig kwantitatief te beantwoorden zijn, tegen maatschappelijk zo laag mogelijke kosten beantwoord worden. Door het combineren van informatie uit registers en bestaande data wordt bovendien gezorgd dat extra lastendruk voor bedrijven wordt vermeden.

Definitie

Het CBS neemt de definitie van familiebedrijven van de Europese Commissie (Europese Commissie, 2009) als uitgangspunt. Deze definitie is vastgesteld door een groep van experts, bestaande uit wetenschappers en beleidsmedewerkers uit verschillende landen. De definitie wordt breed geaccepteerd.

De definitie omvat ook eerste generatie familiebedrijven die nog niet aan een volgende generatie zijn overgedragen. En eenmanszaken en bedrijven van zelfstandigen zijn volgens deze definitie ook familiebedrijven.

Nadere verbijzondering

Het CBS ziet dat het nodig is om specifieke groepen familiebedrijven binnen de Europese definitie te onderscheiden. Omdat de definitie ook eerste generatie familiebedrijven en bedrijven van zelfstandigen omvat, kan het als een brede definitie worden gezien. Als de definitie geheel gevolgd zou worden, dan overlapt dit met al beschikbare informatie. En vooral met informatie die over het kleinbedrijf beschikbaar is. Uit eerder CBS-onderzoek (zoals CBS, 2017) bleek dat familiebedrijven in meerderheid voorkomen onder kleinere bedrijven.

Verder is hét familiebedrijf geen natuurkundig verschijnsel waarvan de kenmerken feitelijk vaststaan. Bij het definiëren van ‘het familiebedrijf’ vallen keuzes te maken. Keuzes draaien om de vraag welke eigenschappen maken dat een bedrijf een familiebedrijf ‘is’. Gangbare eigenschappen zijn familielidmaatschap, eigenaarschap en de werkzame rol van personen binnen het bedrijf (Tagiuri en Davis, 1982). En vervolgens gaan keuzes bijvoorbeeld over de overlap van die eigenschappen of het niveau dat van die eigenschappen moet worden waargenomen om van ‘een familiebedrijf’ te spreken1). Sharma en Nordqvist (2008) onderscheiden op die manier al 72 verschillende categorieën familiebedrijven. Verder kan ook de status van ‘het familiebedrijf’ niet als iets statisch worden gezien, maar als iets wat – in de tijd – kan schommelen tussen een familiebedrijf en een niet-familiebedrijf (Europese Commissie, 2009). Hét familiebedrijf is dus allerminst zwart-wit af te bakenen.

Door bovenstaande redenen worden in dit onderzoek onder andere bedrijven van zelfstandigen zonder personeel apart onderscheiden van (familie)bedrijven met twee of meer werkzame personen. Het CBS kiest er niet voor om deze groep buiten beschouwing te laten. Dit maakt de vergelijking met reguliere CBS-cijfers gemakkelijker. Ook instellingen die geen bedrijf zijn (waaronder de overheid en het basis, voortgezet en hoger onderwijs) worden voor de vergelijking met reguliere CBS-cijfers als aparte groep onderscheiden.

Verder maakt het CBS onder andere een nadere verbijzondering naar zeggenschap. Zo wordt aan de ene kant aangesloten bij de breed geaccepteerde Europese definitie, maar kan aan de andere kant ook meer gedetailleerde informatie worden gepresenteerd.

Praktische uitgangspunten

Tot slot zijn er enkele praktische uitgangspunten van het onderzoek te benoemen.

Bij het onderscheiden van familiebedrijven wordt onder andere informatie uit belastingaangiften gebruikt. Personen en bedrijven doen in 2024 aangifte over het jaar 2023. Daardoor is niet alle benodigde informatie tijdens het onderzoek beschikbaar voor cijfers over 2023. Een voorlopige populatie is afgebakend voor het jaar 2023. Bedrijven waarvoor al informatie uit 2023 beschikbaar is voor de identificatie, zijn geclassificeerd volgens die informatie. Bedrijven waarvoor nog geen informatie beschikbaar is, zijn geclassificeerd volgens de categorie van 2022. De cijfers over 2023 zijn zodoende met een grotere onzekerheidsmarge omgeven.

Het CBS publiceert alleen statistische informatie als natuurlijke personen of bedrijven niet herkenbaar of herleidbaar zijn in de uitkomsten. Het risico van herleiding neemt toe bij relatief kleine (sub)groepen. Bijvoorbeeld als er meer gedetailleerde uitsplitsingen worden gemaakt. Mede met het oog op de omvang van het onderzoek is met het ministerie van EZ gekozen voor algemene uitsplitsingen. Andere uitsplitsingen zijn niet bij voorbaat uitgesloten.

1.3 Leeswijzer

In deze publicatie van het CBS wordt een beeld geschetst van familiebedrijven in Nederland. Tenzij anders is aangegeven, hebben de cijfers betrekking op 2022. In hoofdstuk 2 wordt aandacht besteed aan het aantal familiebedrijven in Nederland en hun kenmerken. Vragen die onder andere in het hoofdstuk worden beantwoord zijn: hoeveel familiebedrijven zijn er in Nederland en hoe zijn ze verdeeld naar grootte en type eigendom, in welke bedrijfstakken komen zij veel voor en waar zijn familiebedrijven gevestigd? Hoofdstuk 3 gaat dieper in op de familiebedrijven die werkgever zijn. Het hoofdstuk besteedt aandacht aan werknemersbanen en de kenmerken daarvan. Ook de kenmerken van de werknemers komen aan bod. Tot slot, staan in hoofdstuk 4 de familiebedrijven in het niet-financiële bedrijfsleven centraal. Het niet-financiële bedrijfsleven is een afbakening die veel wordt gebruikt bij het maken van bedrijfsstatistieken. In het hoofdstuk worden vragen beantwoord als: hoeveel bedrijven zijn er in het niet-financiële bedrijfsleven en hoeveel werknemers hebben zij in dienst? Het grootste deel van het hoofdstuk gaat over de vragen: hoeveel omzet en toegevoegde waarde realiseerden deze bedrijven?

In bijlage 1 - ‘Naar een populatie van familiebedrijven’ - wordt de methode beschreven waarmee het CBS familiebedrijven heeft geïdentificeerd. Een korte omschrijving van de databronnen en methoden die in deze publicatie zijn gebruikt, is opgenomen in bijlage 2 ‘databronnen en methoden’.

Niet alle informatie van het onderzoek past (letterlijk) in de publicatie. Daarom is op de CBS-website een tabellenset gepubliceerd met alle cijfers uit het onderzoek.

Bij vergelijking van cijfers met die uit eerdere jaren moet rekening gehouden worden met het feit dat ‘ontwikkelingen’ ook veroorzaakt kunnen worden door methodewijzigingen (zie paragraaf 1.2) of nieuwere informatie over de bedrijven. Effecten van methodewijzigingen zijn sterk te zien in de cijfers naar zeggenschap en dragen eraan bij dat in recentere jaren meer familiebedrijven zijn gevonden.

Belangrijke begrippen

Net als in eerder onderzoek gebruikt het CBS de term ‘familiebedrijf’ als een ondernemingengroep met meer dan 1 werkzaam persoon die als zodanig geïdentificeerd is. Die identificatie vindt plaats op een niveau wat in de Europese bedrijfsstatistieken de ‘ondernemingengroep’ wordt genoemd. De aantallen die in deze publicatie worden vermeld, gaan (tenzij anders aangegeven) over de bedrijfseenheid, kortweg het bedrijf. De bedrijfseenheid is een statistische eenheid om de economische werkelijkheid te beschrijven (en niet zozeer een juridische, fiscale of administratieve werkelijkheid). Een ondernemingengroep kan uit één of meerdere bedrijfseenheden bestaan. De bedrijfseenheid kan daarin worden omschreven als het deel van die onderneming dat feitelijk de goederen of diensten produceert en in zekere mate zelfstandig over dat proces kan beslissen. De eenmanszaken en zelfstandigen (beide zonder personeel) zoals genoemd in de definitie, worden daarom ‘bedrijven van ondernemingengroepen met 1 werkzaam persoon’ genoemd.

1) Die keuzes zijn ook in de definitie van de Europese Commissie terug te zien.