Bijlage D: Netwerkanalyse
In deze bijlage wordt beschreven hoe de persoonsnetwerken van de onderzoeksgroepen zijn afgeleid uit de administratieve bronnen waar het CBS toegang tot heeft.
Doel van een netwerkanalyse
Middels een netwerkanalyse worden de potentiële contacten en de kenmerken van deze contacten van een bepaald persoon in kaart gebracht. Hierdoor kan meer inzicht worden verkregen in de sociale omgeving van bijvoorbeeld ZVH-cliënten.
Om de netwerken in kaart te brengen is gebruik gemaakt van gegevens uit het Stelsel van Sociaal-Statistische Bestanden (Bakker et al., 2014). Dit stelsel van bestanden, het SSB, bevat tabellen met informatie uit administratieve bronnen die het CBS ontvangt voor wetenschappelijk en statistisch onderzoek. De data bevat geen namen, geen adressen en geen burgerservicenummers. Om gegevens uit verschillende bronnen aan elkaar te verbinden worden gepseudonimiseerde koppelsleutels gebruikt, die buiten het SSB geen betekenis hebben. Individuele personen zijn hierdoor niet direct te identificeren. In de analyses wordt bovendien uitsluitend onderzoek gedaan naar groepen en nooit naar individuele personen. Voor het samenstellen van de persoonsnetwerken is geen gebruik gemaakt van telefoon- of GPS-data of gegevens van sociale media.
De persoonsnetwerken zijn afgeleid voor alle personen in Nederland die op 1 januari 2020 ingeschreven stonden in de Basisregistratie Personen (BRP). Vervolgens is voor dit onderzoek een selectie gemaakt op de netwerken van de cliënten van ZVHHM en hun vergelijkingsgroepen (zie bijlage A). In het persoonsnetwerk van de geselecteerde groepen kunnen ook contacten voorkomen die niet in regio Hollands Midden wonen.
Het doel van een netwerkanalyse is om een zo compleet mogelijk beeld van de sociale omgeving van personen te krijgen. Met de gegevens uit het SSB kunnen verschillende relaties tussen de personen worden geïdentificeerd. Let wel, het gaat hier om relaties in administratieve bronnen. De gebruikte bronnen zeggen niets over daadwerkelijke contacten. Ook al zijn twee personen volgens de gegevens in het SSB familie van elkaar of werken zij bij hetzelfde bedrijf, dit betekent nog niet dat de personen ook daadwerkelijk (frequent en/of goed) contact hebben. In het meest extreme geval kennen de personen elkaar helemaal niet. Desondanks geven de netwerken die zijn afgeleid een veel uitgebreider beeld van de sociale omgeving van de personen dan bijvoorbeeld een analyse van alleen de geografische omgeving laat zien. Ook zullen er relaties ontbreken. Administratieve bronnen registreren bijvoorbeeld geen vrienden van een sportclub of iemand die je via sociale media kent. De hier toegepaste netwerkanalyse is daarom een benadering van de potentiële sociale omgeving van de onderzochte groepen.
Netwerklagen
Van iedere persoon zijn relaties afgeleid voor vijf mogelijke typen persoonsnetwerken: 1) een familienetwerk, 2) een huisgenotennetwerk, 3) een burennetwerk, 4) een klasgenotennetwerk en 5) een colleganetwerk. Deze verschillende type netwerken worden netwerklagen genoemd. Relaties zijn alleen afgeleid als een persoon het gegeven persoonsnetwerk ook heeft. Zo heeft iemand zonder werk geen colleganetwerk en iemand die geen onderwijs volgt, heeft geen klasgenotennetwerk. Relaties tussen twee personen kunnen in meer dan één netwerklaag gevonden worden. Twee buren kunnen bijvoorbeeld ook collega's zijn. De volgende paragrafen beschrijven hoe de relaties voor de verschillende netwerklagen zijn afgeleid.
Familienetwerk
In de BRP wordt vastgelegd wie de ouders van een persoon zijn. Met kennis van deze ouder-kind relaties is het mogelijk om een familienetwerk af te leiden. Relaties van overledenen worden ook gebruikt bij deze afleiding. Op deze manier kunnen bijvoorbeeld broers en zussen geïdentificeerd worden van wie de ouders niet meer leven. In het definitieve familienetwerk worden alleen de relaties opgenomen tussen personen die op 1 januari 2020 ingeschreven stonden in de BRP. Niet van iedere in Nederland woonachtige persoon is bekend wie zijn of haar ouders zijn. Vooral voor de mensen die geboren zijn voor 1966 kan kennis over de ouders soms ontbreken net als voor mensen die niet zijn geboren in Nederland. Van 85 procent van de Nederlandse bevolking is wel bekend wie de ouders zijn. Door deze relatie om te draaien is ook de relatie tussen ouder en kind bekend. Vervolgens is het mogelijk om ook andere familierelaties af te leiden. Dit noemen we de kernfamilierelaties: personen die biologisch en/of via adoptie een familierelatie met elkaar hebben, plus personen die één of meer gezamenlijke kinderen hebben.
De familienetwerklaag bevat ook alle partners van individuen. Er worden twee typen partners onderscheiden. De eerste soort partners zijn formele partners: met deze persoon is een huwelijk of een geregistreerd partnerschap afgesloten en deze persoon woont op hetzelfde adres als het individu zelf. De tweede soort partners zijn personen met wie het individu volgens de CBS-definitie een ‘affectieve samenwoonrelatie’ heeft, maar met wie geen huwelijk of geregistreerd partnerschap is afgesloten. Vervolgens worden op basis van deze partnerrelaties ook schoonfamilieleden (enerzijds familie van de partner en anderzijds partners van kinderen, broers of zussen), stieffamilieleden (nieuwe partner van ouder en eventuele kinderen daarvan), en aangetrouwde familieleden afgeleid.
Alle relaties in het familienetwerk en de afleidingsregels staan kort toegelicht in tabel D1.
Familierelatie | Soort familie | Omschrijving |
---|---|---|
Ouder | Kernfamilie | Ouder |
Co-ouder | Kernfamilie | Persoon met wie degene een kind heeft |
Grootouder | Kernfamilie | Ouder van ouder |
Kind | Kernfamilie | Kind |
Kleinkind | Kernfamilie | Kind van kind |
Zus/broer | Kernfamilie | Kind van dezelfde ouder |
Nicht/neef | Kernfamilie | Kind van zus/broer |
Tante/oom | Kernfamilie | Zus/broer van ouder |
Volle nicht/neef | Kernfamilie | Kind van tante/oom |
Partner - gehuwd | Partner | Persoon met wie individu een huwelijk of geregistreerd partnerschap heeft |
Partner – niet gehuwd | Partner | Persoon met wie individu een ‘affectieve samenwoonrelatie’ heeft volgens de CBS definitie, maar met wie er geen huwelijk of geregistreerd partnerschap is |
Schoonouder | Ouder van partner | |
Schoonkind | Schoonfamilie | Partner van kind |
Schoonzus/broer | Schoonfamilie | Zus/broer van partner of partner van zus/broer |
Stiefouder | Stieffamilie | Partner van ouder die niet ouder is van het individu |
Stiefkind | Stieffamilie | Kind van partner van individu van wie individu niet zelf ook ouder is |
Stiefzus/broer | Stieffamilie | Kind van partner van ouder van individu van wie individu niet zelf een kind is |
Aangetrouwde volle nicht/neef | Partners van kernfamilie | Partner (gehuwd en niet gehuwd) van kind van tante/oom |
Aangetrouwde nicht/neef | Partners van kernfamilie | Partner (gehuwd en niet gehuwd) van kind van zus/broer |
Aangetrouwde tante/oom | Partners van kernfamilie | Partner (gehuwd en niet gehuwd) van tante/oom |
Bepaalde familierelaties komen zeer weinig voor bij de cliënten van ZVHHM en hun vergelijkingsgroepengroepen. Dit zijn de relaties partner en schoonouder, schoonkind en schoonzus/-broer. Deze relaties zijn daarom niet meegenomen in de verdere analyses in dit onderzoek.
Daarnaast zijn er een aantal uitzonderingsgevallen waarbij een individu met dezelfde persoon meerdere familierelaties heeft. Bijvoorbeeld dat een stiefouder tegelijkertijd ook een oom of tante is. Dit kan in praktijk voorkomen wanneer een moeder later hertrouwt met de broer van haar partner. Om te voorkomen dat deze relaties dubbel geteld worden is er bij deze dubbele relaties willekeurig één geselecteerd. De specifieke aard van de familierelatie is voor dit onderzoek niet relevant.
In het onderzoek zijn de familieleden die in hetzelfde huishouden wonen als de persoon niet meegenomen in het familienetwerk, maar in het huisgenotennetwerk. De belangrijkste reden is om onderscheid te kunnen maken tussen familieleden met wie de jongeren waarschijnlijk dagelijks contact heeft en familieleden met wie waarschijnlijk (gemiddeld genomen) minder frequent contact is.
Huisgenotennetwerk
Op basis van onder andere gegevens uit de BRP en van de Belastingdienst over de inkomstenbelastingen is het mogelijk om af te leiden welke personen samen op een adres wonen en welke plaats de personen in een huishouden innemen (zoals ouder of kind). Deze informatie kan vervolgens gebruikt worden om het huisgenotennetwerk van een persoon af te leiden. Huisgenoten kunnen bestaan uit gezinsleden, maar dit kunnen ook vrienden zijn die samen een huis huren of een samenwonende partner. Studenten in studentenhuizen worden gezien als éénpersoonshuishoudens en zijn dus geen huisgenoten van elkaar.
Wanneer één van de bewoners op een adres in de registers staat aangemerkt als institutioneel huishouden, dan wordt het hele adres gekenmerkt als institutioneel huishouden. Alle andere bewoners op dat adres worden dan ook beschouwd als institutionele huisgenoten. Personen die samen op één adres in een institutioneel huishouden wonen worden los gelabeld als institutionele huisgenoten.
Burennetwerk
Door de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) te combineren met de BRP is het mogelijk om aan het gepseudonimiseerde adres waarop iemand staat ingeschreven een locatie, gemeten in Rijksdriehoekscoördinaten, te koppelen. Deze locaties worden gebruikt om het burennetwerk af te leiden.
Om te bepalen wie de buren van een persoon zijn, wordt gezocht naar de tien adressen die het meest dichtbij het woonadres van het individu zijn. Alle personen ingeschreven op deze tien adressen zijn de buren van de persoon. Als de persoon met meerdere mensen op één adres woont, dan krijgen de adresgenoten hetzelfde burennetwerk. Als er meer adressen op een gelijke afstand van de persoon op positie tien liggen, dan wordt het gewenste aantal adressen willekeurig gekozen uit de adressen die op positie tien liggen. Bij het bepalen van de afstand tussen het woonadres van de persoon en de woonadressen van de mogelijke buren wordt geen rekening gehouden met hoogteverschillen. Personen die in een flat wonen hebben dus als dichtstbij wonende personen de huishoudens die recht onder of recht boven hun wonen.
In de afleiding van het burennetwerk worden mensen die geen woonadres hebben niet meegenomen. Ook worden bij de afleiding van directe buren inwoners van institutionele huishoudens met meer dan 10 personen, zoals bijvoorbeeld verzorgingshuizen of gevangenissen, niet meegenomen. Vaak is het contact tussen deze huishoudens en omwonende buren beperkt. Ook zou het wel meenemen van deze huishoudens het aantal buren flink kunnen opdrijven, omdat er in institutionele huishoudens vaak veel mensen op één adres wonen.
Het burennetwerk is niet symmetrisch. Dit betekent dat persoon B in het burennetwerk kan voorkomen van persoon A, maar dat persoon A niet hoeft voor te komen in het burennetwerk van persoon B. Dit heeft te maken met de willekeurige selectie.
Colleganetwerk
Om het colleganetwerk af te leiden wordt informatie uit de Polisadministratie gebruikt. De Polisadministratie is een register waarin naast allerlei andere inkomstengegevens ook gegevens over de arbeidsvergoedingen van werkgevers aan werknemers worden opgeslagen. Met deze gegevens is het dus mogelijk om te bepalen welke personen werknemer bij een bepaald bedrijf zijn en dus ook welke personen collega's van elkaar zijn.
In de kern zijn collega’s mensen die werknemer zijn bij hetzelfde bedrijf. Bij kleine bedrijven werkt deze eenvoudige afleidingsregel waarschijnlijk goed, maar bij grote bedrijven worden de colleganetwerken van werknemers zo groot, dat het niet waarschijnlijk is dat zij contact hebben met iedereen in hun colleganetwerk. Ook houdt deze eenvoudige afleidingsregel er geen rekening mee dat grote bedrijven meestal meer dan één vestiging kennen. Daarom is de keuze gemaakt om het aantal contacten in het colleganetwerk te beperken tot maximaal honderd.35) Heeft een persoon volgens de eenvoudige afleidingsregel meer dan honderd contacten in zijn of haar colleganetwerk, dan worden alleen de honderd contacten geselecteerd die het dichtstbij de persoon wonen. Door deze selectie op afstand kent het colleganetwerk dezelfde asymmetrie als het burennetwerk.
Aangezien het in de afleiding van het colleganetwerk gaat om het bedrijf dat de arbeidsvergoeding van de werknemer betaalt, kan het voorkomen dat het geïdentificeerde colleganetwerk voor sommige personen wat minder aansluit bij het daadwerkelijke colleganetwerk (zoals voor personen die gedetacheerd zijn of als uitzendkracht werken). In de afbakening zijn alleen collega’s van werknemers meegenomen. Dit betekent dat collega’s van ZZP’ers niet in kaart zijn gebracht.
Klasgenotennetwerk
Van verschillende instellingen krijgt het CBS gegevens over de inschrijvingen van leerlingen en studenten aan onderwijsinstellingen die de Nederlandse overheid bekostigt. Deze gegevens hebben betrekking op inschrijvingen in het basisonderwijs, het speciaal onderwijs, het voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. Van alle inschrijvingen is de onderwijsinstelling en het type onderwijs en opleiding bekend. Voor het basis-, speciaal en voortgezet onderwijs is de vestiging bekend. Voor het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs is het leerjaar van de inschrijving bekend, voor het speciaal onderwijs is de leeftijd van de leerling bekend, van de andere onderwijsvormen is bekend voor het hoeveelste jaar de leerling of student zich inschrijft voor de gegeven onderwijsvorm.
Leerlingen of studenten kunnen zich op hetzelfde moment meer dan één keer inschrijven bij een onderwijsinstelling (bijvoorbeeld bij meerdere opleidingen). Voor het afleiden van het klasgenotennetwerk wordt alleen gekeken naar de hoofdinschrijving op 1 oktober 2019. Onderstaande tabel laat zien welke combinaties van variabelen er worden gebruikt om een klas te identificeren. Deze manier om klassen te identificeren heeft ook beperkingen. Wanneer een vestiging voor een bepaald type onderwijs bijvoorbeeld parallelklassen kent, dan worden deze parallelklassen samengevoegd tot één grote klas.
Onderwijsrichting | Variabelen gebruikt om klas te definiëren |
---|---|
Basisonderwijs | Instelling, vestiging, leerjaar |
Voortgezet onderwijs | Instelling, vestiging, type opleiding, leerjaar |
Speciaal onderwijs | Instelling, vestiging, leeftijd |
Middelbaar beroepsonderwijs | Instelling, type opleiding, aantal jaren ingeschreven |
Hoger beroepsonderwijs | Instelling, type opleiding, aantal jaren ingeschreven |
Wetenschappelijk onderwijs | Instelling, type opleiding, aantal jaren ingeschreven |
Het kan voorkomen dat een klasgenotennetwerk meer dan honderd contacten kent. Net zoals bij het colleganetwerk lijkt het niet waarschijnlijk dat er met elke klasgenoot contact is en daarom wordt ook het klasgenotennetwerk begrensd op maximaal honderd klasgenoten. Telt het klasgenotennetwerk meer dan honderd contacten, dan worden er uit alle contacten honderd willekeurig gekozen. In tegenstelling tot de begrenzing van een collega-netwerk, wordt bij het kiezen van de contacten geen rekening gehouden met de afstand tussen de woonadressen van de leerling of student en zijn of haar contacten. De verschillen in afstand tussen woonadressen zijn hier minder groot. Door de willekeurige selectie bij het begrenzen van het netwerk zijn de klasgenotennetwerken niet altijd symmetrisch.
Over inschrijvingen aan onderwijsinstellingen die de Nederlandse overheid niet bekostigt, krijgt het CBS geen informatie. Klasgenotennetwerken die bestaan binnen deze vormen van onderwijs zijn dan ook niet meegenomen in het onderzoek.