Auteur: Sabrina de Regt, Brenda Bos, Lucille Mattijssen, Renske Verweij
Profiel en sociale omgeving van ZVH-cliënten

2. Profiel en kwetsbaarheid van ZVHHM-cliënten

2.1 Inleiding 

In dit hoofdstuk wordt beschreven wat het (demografische) profiel is van cliënten die in beeld zijn bij het ZVHHM en hoe kwetsbaar deze groep cliënten is. Uit het pilotonderzoek kwam naar voren dat cliënten van ZVHRU kwetsbaarder waren in vergelijking met andere (demografisch vergelijkbare) inwoners van Utrecht. Dit hoofdstuk beschrijft of dat bij de cliënten van ZVHHM ook zo is. Bij ZVHHM wordt daarnaast onderscheid gemaakt tussen cliënten van het team Veiligheidshuis en cliënten van het JPT.

2.2 De teams binnen ZVHHM 

De overkoepelende doelstelling van ZVH’en in Nederland is het terugdringen van criminaliteit, overlast, huiselijk geweld en gevarenrisico’s. Ieder ZVH (de samenwerkingspartners die het ZVH vormen) kan echter regionaal zijn eigen doelgroepen definiëren afhankelijk van de problemen die lokaal gesignaleerd worden en de prioriteiten die gesteld worden. ZVHHM bestaat uit meerdere teams en diensten waaronder: 

  1. Het Jeugd Preventie Team. Het Jeugd Preventie Team (JPT) biedt trajectbegeleiding aan jongeren tussen de 8 en de 18 jaar die in aanraking zijn gekomen met de politie of die vatbaar zijn om crimineel gedrag te ontwikkelen. De begeleiding is vrijwillig, kortdurend en waar nodig intensief gericht op de jongere en diens gezin en/of netwerk. Het doel is voorkomen en terugdringen van jeugdcriminaliteit in een vroeg stadium. Er wordt ingezet op het vergroten van de sociale vaardigheid, de zelfredzaamheid en het toekomstperspectief. Dit wordt gedaan in een out-reachende setting en veelal in de directe woon-, leef- of werkomgeving van de jongere.
  2. Het Team Veiligheidshuis. Bij het Team Veiligheidshuis kunnen personen worden aangemeld waarbij sprake is van multiproblematiek en van justitieel/overlastgevend gedrag. Het Team Veiligheidshuis brengt de verschillende partners in het samenwerkingsverband bij elkaar. Het doel is om de kennis en kunde van de partners te delen en om op deze manier een integrale aanpak te bevorderen. Het Team Veiligheidshuis biedt niet direct hulp aan de cliënt, maar doet dit (indirect) door de samenwerking tussen de partners (die wel hulp (kunnen) bieden) te vergroten. 

Alle teams binnen het ZVHHM hebben dus een eigen doelgroep en aanpak. Het verschil tussen het JPT en team Veiligheidshuis zit vooral in het moment van aanmelding. De meldingen bij het JPT zitten nog in de preventieve fase, waarin een jongere vaak als first-offender wordt aangemeld. Bij een aanmelding bij het team Veiligheidshuis is er vaak al sprake van een uitgebreidere delictgeschiedenis en problemen op meerdere leefgebieden. 

2.3 Demografisch profiel 

Om een eerste beeld te krijgen van personen die geholpen worden door ZVHHM is gekeken naar hun demografische kenmerken. Hierbij zijn dezelfde demografische kenmerken bekeken als in het pilotonderzoek, namelijk geslacht, leeftijd, herkomst en type huishouden. Daarnaast wordt in dit onderzoek expliciet gekeken naar de woongemeenten van de cliënten. In het pilotonderzoek was de woongemeente altijd de gemeente Utrecht. 

Om dit onderzoek uit te kunnen voeren heeft ZVHHM via een beveiligde omgeving BSN’s aangeleverd van jeugdige cliënten van het JPT en van het team Veiligheidshuis.5) Het gaat om personen die ergens in de periode eind december 2020 tot en met halverwege oktober 2022 hulp gekregen hebben van ZVHHM. De meeste, maar niet alle, cliënten van ZVHHM in deze periode zijn meegenomen in dit onderzoek. Ten eerste is alleen gekeken naar cliënten die op de peildatum van het onderzoek, 1 januari 20206), in de regio Hollands Midden wonen. De reden hiervoor is dat in dit onderzoek cliënten van ZVHHM vergeleken worden met personen die niet geholpen worden door het ZVH (zie verderop in dit hoofdstuk). Het is voor deze vergelijking minder zinvol om dan ook naar personen te kijken die bijvoorbeeld in Limburg of Groningen wonen. 

Daarnaast is de omvang van specifieke deelgroepen belangrijk. Deze groepen moeten voldoende groot zijn om statistisch betrouwbare analyses te kunnen uitvoeren én om eventuele (groeps)onthulling tegen te gaan. Meer specifiek betekent dit dat voor cliënten van het team Veiligheidshuis enkel gekeken is naar personen die op het peilmoment van het onderzoek 13 tot en met 26 jaar oud waren. Voor cliënten van het JPT is om deze redenen enkel gekeken naar personen die op deze datum 13 tot en met 16 jaar oud waren en thuiswonend waren. In totaal is in dit onderzoek gekeken naar meer dan 600 jongeren die besproken zijn door het team Veiligheidshuis en meer dan 300 jongeren die hulp hebben gekregen van het JPT. Bovenstaande restricties zijn ook gemaakt voor de jongeren die niet geholpen werden door het ZVH (zie bijlage A voor meer informatie). 

In onderstaande tabel staat het demografisch profiel van de cliënten van ZVHHM weergegeven (na bovenstaande selecties) uitgesplitst voor cliënten van het team Veiligheidshuis en cliënten van het JPT en wordt de vergelijking gemaakt met personen die niet geholpen zijn door het ZVH. 

2.3.1 Demografische kenmerken van onderzoeksgroepen (%), 2020
Wel JPTNiet JPTWel VeiligheidshuisNiet Veiligheidshuis
GeslachtMan79519250
GeslachtVrouw2149850
Leeftijd13-1590741419
Leeftijd16-1810263021
Leeftijd19-21..2723
Leeftijd22-24..2122
Leeftijd25-26..915
HerkomstlandNederland63763876
HerkomstlandMarokko135294
HerkomstlandOverig Europa5778
HerkomstlandOverig buiten Europa19122512
Type huishoudenAlleenstaand..1114
Type huishoudenThuiswonend kind1001007672
Type huishoudenInstitutioneel huishouden..51
Type huishoudenOverig..813
Totaal aantal jongeren32036 080620140 480
N.B. Punten (.) geven aan dat een categorie niet of niet genoeg voorkomt.

Uit bovenstaande tabel wordt duidelijk dat jongeren die hulp krijgen van ZVHHM een ander demografisch profiel hebben dan jongeren die niet geholpen zijn door ZVHHM (ook na de eerder genoemde restricties). Het cliëntenbestand van ZVHHM bevat voornamelijk mannen: meer dan 90 procent van de personen die besproken worden door het team Veiligheidshuis en bijna 80 procent van de jongeren die hulp krijgen van het JPT is man, tegenover ongeveer de helft van de jongeren die niet geholpen zijn door het ZVH. De leeftijd van jongeren die geholpen worden door het JPT is lager dan de leeftijd van de jongeren die deze hulp niet krijgen. Bij personen die besproken worden door het team Veiligheidshuis zijn de leeftijdsverschillen minder eenduidig. Verder hebben cliënten van ZVHHM vaker een niet-Nederlandse herkomst dan jongeren die niet geholpen zijn door ZVHHM. Vooral jongeren met een Marokkaanse herkomst krijgen relatief vaak hulp van ZVHHM.7) Dit speelt voornamelijk bij cliënten van het team Veiligheidshuis en in mindere mate bij cliënten van het JPT. Zoals eerder aangegeven is voor jongeren die hulp krijgen van het JPT alleen gekeken naar thuiswonende kinderen. Ook jongeren die besproken worden door het team Veiligheidshuis wonen overwegend thuis. Het gezin meenemen in het behandelplan van het ZVH is hierdoor potentieel belangrijk. Tot slot is het percentage jongeren dat besproken wordt door het team Veiligheidshuis dat deel uitmaakt van een institutioneel huishouden groter dan bij jongeren die geen cliënt zijn in het ZVH. Dit kunnen bijvoorbeeld gezinsvervangende tehuizen en penitentiaire inrichtingen zijn. Samenvattend bestaat het cliëntenbestand van ZVHHM vooral uit jonge(re) jongens met relatief vaak een niet-Nederlandse herkomst die (voor een groot deel) thuis wonen. 

In dit onderzoek is ook gekeken naar de woongemeente. De regio Hollands Midden bestaat uit de volgende 18 gemeenten: Alphen aan de Rijn, Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Krimpenerwaard, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten, Waddinxveen, Zoeterwoude en Zuidplas. Figuur 2.3.1 laat zien dat de jongeren die besproken worden door het team Veiligheidshuis relatief vaak in de gemeenten Gouda, Leiden en Waddinxveen wonen. Figuur 2.3.2 geeft weer dat de jongeren die hulp krijgen van het JPT relatief vaak in de gemeenten Gouda, Zuidplas en Bodegraven-Reeuwijk wonen. 

Bovenstaande analyses maken duidelijk dat cliënten van het JPT en cliënten van het team Veiligheidshuis op demografische kenmerken (geslacht, leeftijd, herkomst, thuissituatie en woongemeente) verschillen van jongeren uit de regio Hollands Midden die geen hulp hebben ontvangen van ZVHHM. Het doel van dit onderzoek is om zicht te krijgen op de mate van kwetsbaarheid van cliënten van ZVHHM. Hiervoor worden personen binnen ZVHHM vergeleken met personen die niet geholpen zijn door ZVHHM. Vanwege deze (soms grote) demografische verschillen is het voor een zinnige vergelijking belangrijk om de jongeren binnen het ZVHHM niet te vergelijken met alle jongeren uit de regio Hollands Midden. 

Met een speciale techniek (matching) is daarom uit de totale groep jongeren uit de regio Hollands Midden een kleinere groep geselecteerd die wat betreft demografisch profiel vergelijkbaar is met de groep jongeren die hulp krijgen van het ZVHHM. Er zijn aparte vergelijkingsgroepen gemaakt voor het team Veiligheidshuis en voor het JPT. Er is een groep van 6 190 jongeren uit de regio Hollands Midden geselecteerd die geen cliënt zijn bij het ZVHHM en die vergelijkbaar is met de groep jongeren die besproken worden door het team Veiligheidshuis wat betreft geslacht, leeftijd, herkomst, thuissituatie en woongemeente. Ook is een groep van 3 220 jongeren die niet geholpen zijn door het JPT en die op deze demografische kenmerken vergelijkbaar is met de groep jongeren die wel hulp kregen van het JPT. Verschillen in kwetsbaarheid tussen jongeren die wel of geen hulp hebben gekregen van ZVHHM (zowel van het team Veiligheidshuis als van het JPT) zijn daardoor niet het resultaat van initiële verschillen op deze demografische kenmerken. Bij het opstellen van de vergelijkingsgroepen (jongeren die niet geholpen zijn door ZVHHM) is ervoor gekozen deze groepen wat betreft kwetsbaarheid, bijvoorbeeld voor wat betreft sociaaleconomische positie, niet vergelijkbaar te maken. Dit omdat het doel van het onderzoek juist is om te achterhalen in hoeverre jongeren die hulp krijgen van ZVHHM kwetsbaarder zijn dan jongeren niet in het ZVH. Meer informatie over de afbakening van de onderzoeksgroepen staat beschreven in Bijlage A. 

2.4 Kwetsbaarheid van persoonskenmerken

Vervolgens is onderzocht in welke mate jongeren binnen ZVHHM zich in een maatschappelijk kwetsbare positie bevinden. In dit onderzoek is naar kenmerken binnen meerdere domeinen gekeken:

  1. criminaliteit;
  2. gezinssituatie;
  3. onderwijs;
  4. sociaaleconomische positie;
  5. psychische gezondheid; 
  6. jeugdzorg.

Dit zijn grotendeels dezelfde domeinen als in het pilotonderzoek naar cliënten van ZVHRU.8) Op deze manier kunnen de resultaten van ZVHHM zo veel mogelijk vergeleken worden met de resultaten van ZVHRU. Het tweede domein, de gezinssituatie, is nieuw toegevoegd in dit onderzoek vanwege de jonge leeftijd van de cliënten. Per domein worden ook zo veel mogelijk dezelfde indicatoren gebruikt als in het pilot onderzoek. De exacte operationalisering kan soms echter afwijken. Zo was voor het huidige onderzoek vaak data over een langere periode beschikbaar dan tijdens het pilotonderzoek naar ZVHRU. Om een zo goed en volledig mogelijk beeld te kunnen schetsen voor cliënten van ZVHHM is gekozen om alle beschikbare data te gebruiken. Er wordt in het onderzoek zowel naar riscofactoren als naar beschermingsfactoren gekeken (oftewel factoren die personen respectievelijk meer of minder maatschappelijk kwetsbaar maken). Vaak zijn risicofactoren en beschermingsfactoren andere kanten van dezelfde medaille (bijvoorbeeld wel problematische schulden in het huishouden is een risicofactor en geen problematische schulden een beschermingsfactor). Bijlage B bevat een overzicht van de in dit onderzoek gebruikte kenmerken en hun operationalisering. 

Criminaliteit

Als eerste is onderzocht of bij de cliënten van ZVHHM vaker sprake is van crimineel gedrag dan bij, in demografisch opzicht vergelijkbare, jongeren die niet geholpen zijn door het ZVH. Er is hierbij gekeken naar Halt-registraties, of zij verdacht zijn geweest van een misdrijf en of zij in detentie zijn geweest. 

Halt richt zich op het voorkomen en bestraffen van jeugdcriminaliteit. Halt heeft de wettelijke taak om strafbaar gedrag onder jongeren aan te pakken zonder dat de jongere een strafblad krijgt. In onderstaande figuur staat weergegeven welk percentage van de jongeren een Halt-registratie heeft gehad in de periode 2010-2019. Dit is weergegeven voor zowel jongeren die besproken worden door het team Veiligheidshuis en jongeren die hulp krijgen van het JPT en voor beide vergelijkingsgroepen. Door middel van een sterretje wordt in deze figuur, en in alle overige figuren in dit rapport, aangegeven of het verschil tussen jongeren die besproken worden door het team Veiligheidshuis en jongeren die hulp krijgen van het JPT en hun vergelijkingsgroep al dan niet statistisch significant is (p-waarde < 0,05). In de figuren wordt een alfabetische orde gehanteerd. Daarom wordt eerst JPT weergegeven en daarnaast team Veiligheidshuis. Bij de bespreking van de resultaten worden de meest in het oog springende resultaten eerst besproken. Hier kan dus een andere volgorde gehanteerd worden. 

2.4.1 Halt-registraties, 2010-2019
GroepWaarde (%)
Wel JPT*10
Niet JPT3
Wel Veiligheidshuis*32
Niet Veiligheidshuis9
* Het verschil tussen de onderzoeksgroep en de vergelijkingsgroep is significant (p < 0,05).

Het percentage Halt-registraties is bij jongeren die hulp krijgen van ZVHHM statistisch significant hoger dan bij de – in demografisch opzicht vergelijkbare – jongeren die geen hulp krijgen van het ZVH. De cliënten van het team Veiligheidshuis hebben bijna 4 keer zo vaak een Halt-registratie op hun naam staan dan de vergelijkingsgroep. Jongeren die hulp krijgen van het JPT hebben ook statistisch significant vaker een Halt-registratie dan jongeren in de vergelijkingsgroep. Het aandeel jongeren met een Halt-registratie is een stuk lager bij de jongeren die hulp krijgen van het JPT in vergelijking met de jongeren die besproken zijn door het team Veiligheidshuis. Dit kan deels te maken hebben het verschil in leeftijd tussen jongeren bij het team Veiligheidshuis en het JPT (immers hoe ouder iemand is, hoe groter de kans dat hij/zij in aanraking is geweest met Halt). Ook het verschil in doelgroep van beide teams kan een reden zijn. De aanpak van het JPT is meer gericht op preventie, terwijl jongeren die besproken worden door het team Veiligheidshuis vaak een uitgebreidere delict-geschiedenis hebben. 

Een vergelijkbaar patroon is te zien wanneer wordt gekeken naar verdenking van een misdrijf op basis van politieregistraties. 

2.4.2 Verdachten van misdrijven, 2010-2019
GroepWaarde (%)
Wel JPT*10
Niet JPT3
Wel Veiligheidshuis*68
Niet Veiligheidshuis19
* Het verschil tussen de onderzoeksgroep en de vergelijkingsgroep is significant (p < 0,05).

Zoals in figuur 2.4.2 te zien is, is het aandeel verdachten statistisch significant hoger bij de cliënten van het ZVHHM in vergelijking met de vergelijkingsgroepen. Dit geldt zowel voor het team Veiligheidshuis als het JPT. Wel zijn de verschillen groter bij de cliënten van het team Veiligheidshuis. Van de personen die besproken worden door het team Veiligheidshuis is 68 procent in de periode 2010-2019 verdacht geweest van een misdrijf en bij de vergelijkingsgroep (die hetzelfde demografisch profiel heeft) is dit 19 procent. 

Voor jongeren die besproken zijn door het team Veiligheidshuis zijn ook uitsplitsingen gemaakt naar de volgende type misdrijven: vermogens-, gewelds-, drugs-, vuurwapen- en verkeersmisdrijven.9) Deze resultaten zijn te vinden in Bijlage C. Jongeren die besproken worden door het team Veiligheidshuis zijn in de periode 2010-2019 vooral relatief vaak verdacht geweest van een vermogensmisdrijf (bijna de helft van de jongeren) en van een geweldsmisdrijf (meer dan een derde van de jongeren). Voor elk type misdrijf is te zien dat het aandeel verdachten statistisch significant hoger is bij de groep cliënten van het team Veiligheidshuis dan bij vergelijkbare jongeren die geen cliënt zijn. Voor jongeren die hulp hebben gekregen van het JPT is het aandeel dat verdacht is geweest van een misdrijf te laag om een uitsplitsing te maken naar type misdrijf.

Het laatste kenmerk dat onderzocht is binnen het domein criminaliteit (naast Halt-registraties en registraties van verdachten) is of personen al dan niet in detentie hebben gezeten. Dit is enkel in kaart gebracht voor volwassen. Alle jongeren die hulp krijgen van het JPT zijn jonger dan 18 jaar en daarom is detentie niet in kaart gebracht voor deze groep.10)

2.4.3 Detentie onder volwassenen, 2010-2019
GroepWaarde (%)
Wel Veiligheidshuis*27
Niet Veiligheidshuis3
* Het verschil tussen de onderzoeksgroep en de vergelijkingsgroep is significant (p < 0,05).

Zoals te zien is in figuur 2.4.3 heeft 27 procent van de jongeren besproken door het team Veiligheidshuis tussen 2010 en 2019 in detentie gezeten tegenover drie procent van de jongeren die niet besproken zijn door het team Veiligheidshuis. 

Samenvattend, jongeren die besproken zijn door het team Veiligheidshuis hebben statistisch significant vaker het criminele pad bewandeld dan jongeren in de vergelijkingsgroep: zij hebben vaker een Halt-registratie, zijn vaker verdachte (geweest) van een misdrijf en zaten vaker in detentie. Ook voor de jongeren die geholpen zijn door het JPT is dit het geval. Hierbij dient wel benoemd te worden dat het aandeel Halt-registraties en verdachten van een misdrijf een stuk lager ligt dan bij deze jongeren dan bij de jongeren die besproken zijn door het team Veiligheidshuis. 

Vergelijking met ZVHRU
Tot slot worden bovenstaande resultaten vergeleken met het pilotonderzoek waarin de cliënten van ZVHRU centraal stonden. Wat opvalt is dat het aandeel cliënten dat een Halt-registratie heeft, verdacht is geweest van een misdrijf of in detentie heeft gezeten lager is bij ZVHHM dan bij ZVHRU. Hierbij moet wel vermeld worden dat ook het aandeel dat verdacht is geweest onder de vergelijkingsgroep(en) van ZVHHM lager is dan het aandeel in de vergelijkingsgroep van ZVHRU. Dit zou erop kunnen wijzen dat het afwijkende demografische profiel ervoor zorgt dat deze groep minder vaak een crimineel verleden heeft. Zo hebben de onderzochte cliënten van ZVHHM vaker een Nederlandse herkomst. Ook zijn bij ZVHRU enkel mannen onderzocht, omdat er te weinig vrouwen geholpen werden door dit ZVH om betrouwbare analyses voor te kunnen doen. De resultaten van het huidige onderzoek kunnen daarom alleen op hoofdlijnen vergeleken worden met de resultaten uit het pilotonderzoek. Hierbij dient altijd in het achterhoofd gehouden te worden dat er wat betreft doelgroepen van de ZVH’en verschillen zijn, en daarmee samenhangend, met de vergelijkingsgroepen. Er zijn ook geen statistische analyses uitgevoerd om de resultaten tussen ZVHHM en ZVHRU met elkaar te vergelijken. Daarnaast zijn er kleine verschillen in de operationalisering van criminaliteit. Zo is, vanwege de beschikbaarheid van de data, bij ZVHHM criminaliteit over een langere periode bekeken dan in het pilotonderzoek naar cliënten van ZVHRU. In de vergelijking op hoofdlijnen komt echter het beeld naar voren dat cliënten van ZVHRU gemiddeld genomen vaker in aanraking zijn geweest met criminaliteit dan cliënten van ZVHHM. 

Gezinssituatie

Nieuw in dit huidige onderzoek, ten opzichte van het pilotonderzoek, is dat ook naar het domein gezinssituatie gekeken is. De gezinssituatie van jongeren is mogelijk een belangrijke indicator van kwetsbaarheid: zo toont onderzoek aan dat jongeren die opgroeien met gescheiden ouders vaker opgroeien in armoede, vaker geen startkwalificatie behalen en vaker verdacht zijn van een misdrijf (Traag, Marie & van der Velden, 2010). In dit onderzoek wordt gekeken of de juridische ouders van de jongere allebei op hetzelfde adres wonen. Dit kan dan gezien worden als beschermingsfactor. Er zijn meerdere mogelijke redenen waarom de juridische ouders niet op hetzelfde adres wonen. Mogelijk is dit nooit geval geweest (in het geval van alleenstaande ouders) of is één van de ouders overleden of geëmigreerd. In veel gevallen zal het echter gaan om een (echt)scheiding of het uit elkaar gaan van de ouders. Het adres hoeft niet hetzelfde adres te zijn als waar de jongere woont. Deze indicator geeft dus enkel weer of de ouders samen zijn (of in ieder geval op hetzelfde adres wonen op het peilmoment van het onderzoek). 

2.4.4 Jongeren waarvan beide juridische ouders op hetzelfde adres wonen, 1 januari 2020
GroepJa (%)
Wel JPT*62
Niet JPT76
Wel Veiligheidshuis*48
Niet Veiligheidshuis65
* Het verschil tussen de onderzoeksgroep en de vergelijkingsgroep is significant (p < 0,05).

Uit figuur 2.4.4 blijkt dat jongeren die hulp krijgen van ZVHHM statistisch significant minder vaak ouders hebben die op hetzelfde adres wonen dan jongeren in de vergelijkingsgroepen. Van de jongeren die besproken worden door het team Veiligheidshuis heeft 48 procent ouders die op hetzelfde adres wonen op 1 januari 2020, ten opzichte van 65 procent van de jongeren in de vergelijkingsgroep. Van de jongeren die hulp krijgen van het JPT heeft 62 procent ouders die op hetzelfde adres wonen ten opzichte van 76 procent van de vergelijkingsgroep. 

Zoals aangegeven is gezinssituatie in het pilotonderzoek voor ZVHRU niet onderzocht. Aangezien de populatie van ZVHHM in grote mate uit thuiswonende kinderen bestaat en vanwege het theoretische belang van dit aspect is hier in dit onderzoek wel naar gekeken.

Onderwijs

Het volgende domein van kwetsbaarheid in dit onderzoek is onderwijs. Onderwijs heeft een sterke relatie met kwetsbaarheid (zie bijvoorbeeld Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2019 en Dienst Preventie, Jeugdbescherming en Reclassering, 1996). Er worden drie indicatoren op het gebied van onderwijs onderzocht: het al dan niet hebben van een startkwalificatie, het al dan niet gevolgd hebben van speciaal onderwijs en het opleidingsniveau van de jongere. 

Allereerst is de aanwezigheid van een startkwalificatie geanalyseerd. Het behalen van een startkwalificatie11) verhoogt iemands kansen op de arbeidsmarkt (CPB, 2018) en kan daarom gezien worden als beschermingsfactor. Zo goed als alle jongeren die hulp kregen van het JPT waren volgens de registraties nog onderwijsvolgend in 2020. Dit komt doordat het grootste deel van deze jongeren nog leerplichtig is.12) In onderstaande figuur is daarom enkel gekeken naar personen die besproken zijn door het team Veiligheidshuis. 

2.4.5 Startkwalificatie of onderwijsvolgend, 1 oktober 2019
Groepstartkwalificatie (%)onderwijsvolgend (%)geen van beide (%)onbekend (%)
Wel Veiligheidshuis*2145313
Niet Veiligheidshuis4640104
* Het verschil tussen de onderzoeksgroep en de vergelijkingsgroep is significant (p < 0,05).

Uit bovenstaande figuur blijkt dat jongeren die besproken werden door het team Veiligheidshuis minder vaak een startkwalificatie hebben dan dan de jongeren in de vergelijkingsgroep (respectievelijk minder dan een kwart en bijna de helft). Het percentage jongeren dat geen startkwalificatie heeft én niet onderwijsvolgend is, is ook hoger is bij jongeren die besproken worden door het team Veiligheidshuis dan bij jongeren in de vergelijkingsgroep.13)

Naast al dan niet onderwijs volgen en het hebben van een startkwalificatie is in het onderzoek gekeken of personen al dan niet speciaal onderwijs gevolgd hebben. Dit is onderwijs voor leerlingen die specialistische ondersteuning nodig hebben die het reguliere onderwijs niet kan bieden. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom jongeren speciaal onderwijs volgen. Denk hierbij aan een lichamelijk handicap, maar bijvoorbeeld ook gedragsproblemen.14) Jongeren die speciaal onderwijs gevolgd hebben kunnen later problemen ervaren bij het vinden van een passende baan (OCW in cijfers, 2022). Dit kan daarom gezien worden als een mogelijke risicofactor. 

2.4.6 Speciaal onderwijs gevolgd, 2010-2019
GroepWaarde (%)
Wel JPT4
Niet JPT5
Wel Veiligheidshuis*22
Niet Veiligheidshuis7
* Het verschil tussen de onderzoeksgroep en de vergelijkingsgroep is significant (p < 0,05).

Figuur 2.4.6 laat zien dat jongeren die besproken zijn door het team Veiligheidshuis in de periode 2010-2019 drie keer zo vaak speciaal onderwijs volgden dan jongeren die wat betreft demografisch profiel vergelijkbaar zijn. Tussen jongeren die geholpen zijn door het JPT en de vergelijkingsgroep zijn geen statistisch significante verschillen wat betreft het aandeel dat speciaal onderwijs gevolgd heeft. ZVH’en kunnen vanwege een beperkte capaciteit niet altijd alle jongeren helpen die aangemeld worden. ZVHHM heeft aangegeven dat vooral wordt ingezet op de jongeren waar de grootste zorgen over zijn én waar de hulp het meeste van toegevoegde waarde zou kunnen zijn. Indien jongeren op het speciaal onderwijs zitten is het idee dat zij vaak al specialistische ondersteuning krijgen. Daarom stromen jongeren die aangemeld worden en speciaal onderwijs volgen mogelijk minder vaak door naar het JPT. 

Tot slot is het hoogste gevolgde of actuele onderwijsniveau bestudeerd. Er worden in dit onderzoek 3 niveaus onderscheiden.15) Meer specifiek wordt naar de volgende onderwijsniveaus gekeken: 

  1. vmbo of mbo entreeopleiding; 
  2. mbo niveau 2,3 of 4;
  3. havo, vwo, hbo of wo.

2.4.7 Hoogst gevolgde of actuele onderwijsniveau, 1 oktober 2019
Groephavo-vwo-hbo-wo (%)mbo niveau 2 3 4 (%)vmbo of mbo entreeopleiding (%)onbekend (%)
Wel JPT*2611630
Niet JPT5010400
Wel Veiligheidshuis*1250363
Niet Veiligheidshuis4437154
* Het verschil tussen de onderzoeksgroep en de vergelijkingsgroep is significant (p < 0,05).

In het algemeen is het actuele of gevolgde onderwijsniveau van jongeren in de vergelijkingsgroepen hoger dan van jongeren die hulp krijgen van het ZVHHM. Zowel jongeren die besproken worden door het JPT als jongeren die hulp krijgen van het team Veiligheidshuis volgen of volgden relatief vaker vmbo of een mbo entreeopleiding en jongeren met een vergelijkbaar demografisch profiel relatief vaker een havo-, vwo-, hbo- of wo-opleiding.16)

Ook op het gebied van onderwijs bevinden jongeren die hulp krijgen van ZVHHM zich dus in een meer kwetsbare positie dan jongeren in de vergelijkingsgroepen. Deze kwetsbaarheid lijkt kleiner voor jongeren die hulp krijgen van het JPT dan voor jongeren die besproken worden door het team Veiligheidshuis. Zo is bij jongeren in het JPT het aandeel dat speciaal onderwijs gevolgd heeft relatief laag, en het aandeel dat een havo-, vwo-,hbo- of wo-opleiding heeft gevolgd of volgt in het JPT half zo hoog als in de vergelijkingsgroep (respectievelijk 26 procent en 50 procent), terwijl het bij het Veiligheidshuis kwart zo hoog is (12 procent van de cliënten van het team Veiligheidshuis en 44 procent van de jongeren in de vergelijkingsgroep). 

Vergelijking met ZVHRU
Ook voor dit thema kan het algemene beeld vergeleken worden met de resultaten van het pilotonderzoek naar cliënten van ZVHRU (wederom met afwijkende doelgroepen en operationaliseringen in het achterhoofd). De mannen in ZVHRU hebben gemiddeld genomen vaker speciaal onderwijs gevolgd en minder vaak een startkwalificatie dan de jongeren in het ZVHHM. Aangezien veel van de jongeren in ZVHHM nog onderwijs volgen is hun onderwijsniveau lastig te vergelijken met de mannen in ZVHRU. Toch lijken de cliënten van ZVHHM potentieel iets minder kwetsbaar te zijn op het gebied van onderwijs dan de cliënten van ZVHRU. 

Sociaaleconomische positie

Het vierde domein is de sociaaleconomische positie. Om inzicht te krijgen in de mate waarin de jongeren die hulp hebben ontvangen van ZVHHM kwetsbaarder zijn wat betreft hun sociaaleconomische positie, zijn analyses uitgevoerd voor de volgende factoren:

  1. een huishoudinkomen onder het sociaal minimum hebben; 
  2. sociaaleconomische hoofdcategorie (de belangrijkste bron van inkomsten) 
  3. in een huishouden wonen met problematische schulden.

Het hebben van een huishoudinkomen onder het sociaal minimum en de aanwezigheid van problematische schulden in het huishouden kunnen gezien worden als factoren die een persoon kwetsbaar maken (risicofactoren). Bij de tweede indicator (sociaaleconomische hoofdcategorie) wordt onder andere gekeken of een persoon als hoofdcategorie inkomen uit werk heeft. Dit is een beschermingsfactor, aangezien het hebben van werk gezien kan worden als een mate van integratie in de maatschappij (het geeft doorgaans regelmaat en zorgt voor contactmomenten). Het hebben van werk genereert ook een inkomen wat de aantrekking tot criminaliteit mogelijk (deels) vermindert. 

In figuur 2.4.8 wordt weergegeven of het huishoudinkomen van jongeren die geholpen zijn door het ZVHHM onder het beleidsmatig sociaal minimum17) valt.

2.4.8 Huishoudinkomen onder sociaal minimum, 1 januari 2020
GroepWaarde (%)
Wel JPT*17
Niet JPT11
Wel Veiligheidshuis*25
Niet Veiligheidshuis11
* Het verschil tussen de onderzoeksgroep en de vergelijkingsgroep is significant (p < 0,05).

Figuur 2.4.8 laat zien dat jongeren die hulp krijgen van ZVHHM statistisch significant vaker in een huishouden wonen met een huishoudinkomen onder het sociaal minimum dan jongeren in de vergelijkingsgroepen. Zo heeft ongeveer een kwart van de jongeren die besproken is door het team Veiligheidshuis een huishoudinkomen onder het sociaal minimum terwijl dit bij vergelijkbare jongeren ongeveer de helft minder is (11 procent). Jongeren die hulp krijgen van het JPT verschillen minder sterk van hun vergelijkingsgroep, maar dit verschil is nog steeds statistisch significant. 

In het onderzoek is vervolgens gekeken naar de sociaaleconomische hoofdcategorie van personen.18) Hebben personen een inkomen en is dit inkomen dan voornamelijk uit werk of komt dit inkomen voornamelijk uit een uitkering? Alle jongeren die begeleid worden door het JPT zijn onderwijsvolgend, daarom is de sociaaleconomische categorie voor deze groep niet weergegeven. 

2.4.9 Sociaaleconomische hoofdcategorie, 1 januari 2020
Groepgeen inkomen (%)inkomen uit werk (%)onderwijs (%)uitkering (%)
Wel Veiligheidshuis* **17234712
Niet Veiligheidshuis526645
* Het verschil tussen de onderzoeksgroep en de vergelijkingsgroep is significant (p < 0,05).
** Door afronding komt het totaal niet op 100% uit.

Figuur 2.4.9 laat zien dat jongeren die besproken worden door het team Veiligheidshuis vaker een uitkering of geen inkomen hebben dan de vergelijkingsgroep. Daarnaast zijn zij minder vaak onderwijsvolgend.19)

Tot slot is de aanwezigheid van schulden geanalyseerd. In het pilotonderzoek naar ZVHRU is gekeken of personen geregistreerd stonden als wanbetaler van de zorgverzekering. In dit onderzoek is een meer uitgebreide meting van geregistreerde problematische schulden gebruikt waarin ook andere bronnen van schulden meegenomen zijn.20) 

2.4.10 Huishoudens met problematische schulden, 2018-2019
GroepWaarde (%)
Wel JPT*13
Niet JPT9
Wel Veiligheidshuis*34
Niet Veiligheidshuis15
* Het verschil tussen de onderzoeksgroep en de vergelijkingsgroep is significant (p < 0,05).

Figuur 2.4.10 toont dat jongeren binnen ZVHHM ook op het gebied van problematische schulden kwetsbaarder zijn dan jongeren in de vergelijkingsgroepen. Zo woont ongeveer een derde van de jongeren die besproken worden door het team Veiligheidshuis in een huishouden met geregistreerde problematische schulden. Bij jongeren niet in het Veiligheidshuis is dit percentage statistisch significant lager (namelijk 15 procent). Hoewel de verschillen voor jongeren die hulp krijgen van het JPT en vergelijkbare jongeren minder groot is, wonen ook zij statistisch significant vaker in een huishouden dat geregistreerde problematische schulden heeft (dit geldt voor 13 procent van de jongeren die hulp krijgen van het JPT ten opzichte van 9 procent van de jongeren in de vergelijkingsgroep). 

Samenvattend, ook wat betreft sociaaleconomische positie zijn jongeren die besproken worden door het team Veiligheidshuis kwetsbaarder dan jongeren in de vergelijkingsgroep: ze hebben bijvoorbeeld vaker een huishoudinkomen onder het sociaal minimum, zijn vaker afhankelijk van een uitkering en hebben vaker geregistreerde problematische schulden in het huishouden. Jongeren die hulp krijgen van het JPT zijn op alle aspecten minder kwetsbaar dan jongeren die besproken worden door het team Veiligheidshuis: ze wonen minder vaak in een huishouden met een huishoudinkomen onder het sociaal minimum en in een huishouden met geregistreerde problematische schulden. Ook verschillen zij minder sterk van hun vergelijkingsgroep. Jongeren die hulp krijgen van het JPT hebben echter alsnog een statistisch significant kwetsbaardere sociaaleconomische positie dan jongeren in de vergelijkingsgroep. 

Vergelijking met ZVHRU
Indien gekeken wordt naar de sociaaleconomische positie van jongeren die hulp krijgen van ZVHHM dan lijken zij (ook) op dit punt minder kwetsbaar dan cliënten van het ZVHRU. Een inkomen onder het sociaal minimum komt minder vaak voor (25 procent van de jongeren die besproken worden door het team Veiligheidshuis en 17 procent van de jongeren die hulp krijgen van het JPT vergeleken met meer dan 60 procent van de ZVHRU-cliënten). Ook het niet hebben van een inkomen komt bij jongeren uit het ZVHHM (team Veiligheidshuis) minder vaak voor, namelijk bij 17 procent van de jongeren ten opzichte van 35 procent van de ZVHRU-cliënten. Schulden worden in dit huidige onderzoek uitgebreider gemeten en kunnen daarom niet worden vergeleken tussen ZVHHM en ZVHRU. 

Psychische gezondheid

Net als bij het pilotonderzoek is als indicator voor psychische gezondheid gekeken naar het percentage personen dat een geestelijke gezondheidszorgbehandeling (ggz) ontvangen heeft.21) Vanwege de beschikbaarheid van de data is in dit onderzoek naar een langere periode gekeken (tussen 2015 en 2019). Voor jongeren die hulp krijgen van het JPT is niet gekeken naar ggz-gebruik, aangezien deze jongeren jonger dan 18 jaar oud zijn en daarom geen ggz-registratie hebben. Hulp die zij op dit gebied ontvangen valt onder jeugdhulp (zie het volgende domein). 

2.4.11 Ggz-behandeling ontvangen door volwassenen, 2015-2019
GroepWaarde (%)
Wel Veiligheidshuis*16
Niet Veiligheidshuis7
* Het verschil tussen de onderzoeksgroep en de vergelijkingsgroep is significant (p < 0,05).

Figuur 2.4.11 laat zien dat 16 procent van de volwassenen die besproken worden door het team Veiligheidshuis tussen 2015 en 2019 een behandeling ontving binnen de ggz tegenover 7 procent van de volwassenen in de vergelijkingsgroep.

Daarnaast is in dit vervolgonderzoek nog specifiek gekeken naar personen die psychofarmaca22) gebruikten tussen 2015 en 2019. Er is naar psychofarmaca gekeken aangezien deze naast ggz-behandelingen een beeld kunnen geven van de geestelijke gezondheid van personen. 

2.4.12 Gebruik psychofarmaca, 2015-2019
GroepWaarde (%)
Wel JPT*17
Niet JPT12
Wel Veiligheidshuis*27
Niet Veiligheidshuis13
* Het verschil tussen de onderzoeksgroep en de vergelijkingsgroep is significant (p < 0,05).

Figuur 2.4.12 geeft weer dat het percentage jongeren dat psychofarmaca gebruikt statistisch significant hoger is bij jongeren die hulp krijgen van ZVHHM dan bij jongeren in de vergelijkingsgroepen. 

Samenvattend, ook op het gebied van psychische gezondheid is de groep jongeren die hulp krijgt van ZVHHM kwetsbaarder dan de, in demografisch opzicht vergelijkbare, groep jongeren die niet geholpen is door ZVHHM. Hierbij moet opgewerkt worden dat het ontvangen van dergelijke zorg en het gebruiken van psychofarmaca aan één kant gezien kan worden als een indicatie van kwetsbaarheid. Er zijn immers problemen op dit gebied aanwezig. Aan de andere kant kan het ontvangen van zorg op dit gebied en het gebruiken van medicatie juist ook gezien worden als een beschermingsfactor. Er is immers sprake van hulp op dit gebied en dit maakt personen minder kwetsbaar dan personen die dergelijke hulp wel nodig zouden hebben, maar deze niet ontvangen.

Vergelijking met ZVHRU
In het pilotonderzoek naar ZVHRU-cliënten is, zoals eerder aangegeven, ook gekeken naar het al dan niet ontvangen van ggz-hulp. Daar is echter naar dergelijke zorg in één kalenderjaar gekeken, terwijl in het huidige onderzoek ggz-hulp voor een langere periode onderzocht is (2015-2019). Dit maakt een directe vergelijking lastig. Uit het ZVHRU-onderzoek kwam echter naar voren dat in dat enkel kalenderjaar ongeveer 10 procent van de cliënten ggz ontvangen hadden. Voor cliënten van ZVHHM lag dit op 16 procent in een periode van vijf jaar. Het lijkt er dus op dat ZVHRU-cliënten gemiddeld genomen dergelijke zorg vaker ontvangen dan de onderzochte ZVHHM-cliënten. 

Jeugdzorg

Tot slot is in dit onderzoek gekeken naar het domein jeugdzorg. Jeugdzorg bestaat uit jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Bij jeugdhulp gaat het om hulp aan jongeren en hun ouders bij psychische problemen, een verstandelijke beperking of bij opvoedproblemen. Jeugdbescherming is een maatregel die de rechter dwingend oplegt om de bedreiging voor de veiligheid en ontwikkeling van een kind op te heffen. Dit kan door middel van ondertoezichtstelling (de rechter beperkt het gezag van de ouders, maar de ouders blijven verantwoordelijk voor de opvoeding) of een voogdijmaatregel (het gezag van de ouders wordt beëindigd en overgedragen aan een voogd). Bij jeugdreclassering, de derde component van jeugdzorg, worden jongeren gecontroleerd en begeleid die met de politie in aanraking zijn geweest. Het doel is voorkomen dat de jongere opnieuw de fout in gaat door bijvoorbeeld dagbesteding aan te bieden of begeleiding op het gebied van wonen, de financiële situatie, sociale vaardigheden en hulp bij verslavingsproblematiek en psychiatrische problematiek (voor meer informatie over Jeugdzorg zie Bakker, 2018). 

In figuur 2.4.13 staat weergegeven in hoeverre jongeren (tot 23 jaar23)) in ZVHHM (JPT en Veiligheidshuis) al dan niet vaker jeugdzorg hebben ontvangen dan vergelijkbare jongeren niet in het ZVH. 

2.4.13 Jeugdzorg ontvangen door jongeren tot 23 jaar, 2015-2019
GroepWaarde (%)
Wel JPT*42
Niet JPT33
Wel Veiligheidshuis*61
Niet Veiligheidshuis26
* Het verschil tussen de onderzoeksgroep en de vergelijkingsgroep is significant (p < 0,05).

In figuur 2.4.13 is een duidelijk verschil te zien tussen jongeren wel en niet in ZVHHM wat betreft het ontvangen van jeugdzorg. Zo ligt het percentage jongeren dat besproken is door het team Veiligheidshuis dat tussen 2015 en 2019 jeugdzorg heeft ontvangen op 61 procent in vergelijking met 26 procent van de jongeren die niet besproken zijn in het Veiligheidshuis. Jongeren die hulp kregen van het JPT hebben minder vaak jeugdzorg ontvangen dan jongeren die besproken zijn door het team Veiligheidshuis, maar wel statistisch significant vaker dan hun vergelijkingsgroep (respectievelijk 42 procent en 33 procent). 

In Bijlage C zijn voor jongeren die besproken worden door het team Veiligheidshuis ook uitsplitsingen gemaakt naar het gebruik van de afzonderlijke componenten van jeugdzorg (jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering). Voor jongeren die hulp krijgen van het JPT is het vanwege de beperkte aantallen enkel mogelijk om naar jeugdhulp afzonderlijk te kijken (en niet naar jeugdbescherming en jeugdreclassering). Ook wanneer naar de afzonderlijke vormen van jeugdzorg gekeken wordt, is het percentage hoger voor jongeren die besproken worden door het Veiligheidshuis dan bij de vergelijkingsgroep. Hetzelfde geldt voor jeugdhulp voor JPT-cliënten. 

Het doel van jeugdzorg is om kwetsbare kinderen en jongeren met opvoed- en opgroeiproblemen in veiligheid volwaardig te laten participeren in hun sociale omgeving, in het gezin, in het onderwijs en in hun vrije tijd of op de arbeidsmarkt. Ervanuit gaande dat het ontvangen van jeugdzorg dus een indicatie is van kwetsbaarheid, is ook hier duidelijk te zien dat jongeren die hulp ontvangen van ZVHHM kwetsbaarder zijn dan jongeren in de vergelijkingsgroepen. Ook hier dient opgemerkt te worden dat het ontvangen van de juiste hulp personen juist minder kwetsbaar kan maken (in vergelijking met wanneer zij deze hulp niet zouden ontvangen en/of in vergelijking met personen die dezelfde problemen hebben, maar deze hulp niet ontvangen). Vanuit deze gedachte kan het ontvangen van jeugdzorg ook gezien worden als een beschermingsfactor. 

Vergelijking met ZVHRU
Indien naar jeugdzorg (alle drie de onderdelen samen) gekeken wordt, maken jongeren in ZVHHM hier ongeveer even vaak gebruik van als jongeren van ZVHRU. Bij jongeren in ZVHHM (het team Veiligheidshuis) heeft namelijk 60 procent gebruik gemaakt van jeugdzorg in de periode tussen 2015-2019 (5 jaar) en bij jongeren van ZVHRU is dit 55 procent in de periode 2015-2018 (4 jaar). Jongeren die geholpen worden door het JPT hebben minder vaak gebruik gemaakt van jeugdzorg (42 procent in 2015-2019). Indien naar de drie afzonderlijke onderdelen van jeugdzorg gekeken wordt zijn de grootste verschillen tussen ZVHHM en ZVHRU te vinden indien naar jeugdreclassering gekeken wordt. Ongeveer 40 procent van ZVHRU-cliënten heeft jeugdreclassering ontvangen (in de periode 2015-2018) tegenover 21 procent van de jongeren in ZVHHM (team Veiligheidshuis in de periode 2015-2019). 

2.5 Conclusie

In dit hoofdstuk is eerst een demografische profielschets gegeven van personen die geholpen worden door ZVHHM. Duidelijk is dat vooral jonge(re) jongens met relatief vaak een niet-Nederlandse herkomst die (voor een groot deel) thuis wonen tot de populatie van dit ZVH behoren. 

Vervolgens is onderzocht in welke mate jongeren binnen ZVHHM kwetsbaar zijn. Hiervoor is een vergelijking gemaakt met jongeren niet geholpen zijn door het ZVH maar die wat betreft demografisch profiel wel vergelijkbaar zijn. Door een vergelijking te maken met jongeren met een soortgelijke demografie, worden beschreven verschillen in kwetsbaarheid niet door deze demografische verschillen veroorzaakt. Er is in het onderzoek gekeken naar kwetsbaarheid in verschillende domeinen: 1) criminaliteit, 2) gezinssituatie, 3) onderwijs, 4) sociaaleconomische factoren, 5) psychische gezondheid en 6) jeugdzorg. Uit het onderzoek blijkt dat voor alle onderzochte domeinen jongeren binnen ZVHHM kwetsbaarder zijn in vergelijking met jongeren die niet zijn geholpen door het ZVH. In lijn met hun beleid richt ZVHHM zich dus inderdaad op (relatief) kwetsbare personen. 

Dit onderzoek naar jongeren die hulp krijgen van ZVHHM is een verbreding ten opzichte van het pilotonderzoek dat uitgevoerd is naar cliënten van ZVHRU. Cliënten van ZVHHM zijn vaker thuiswonend. Daarnaast is het aandeel vrouwen in ZVHHM groter dan in ZVHRU, alhoewel in beide ZVH’en mannen de meerderheid vormen. Ook is in beide ZVH’en de groep met een niet-Nederlandse herkomst relatief groot, maar deze oververtegenwoordiging is sterker aanwezig bij ZVHRU-cliënten dan bij ZVHHM-cliënten. 

In beide ZVH’en zijn de personen die hulp krijgen relatief kwetsbaar in vergelijking met in demografisch opzicht vergelijkbare jongeren die niet geholpen zijn in het ZVH. Wel lijken mannen die hulp krijgen van ZVHRU relatief nog kwetsbaarder te zijn op de verschillende domeinen dan jongeren die hulp krijgen van ZVHHM. Zo zijn cliënten van het ZVHRU vaker in aanraking geweest met criminaliteit, hebben ze vaker op het speciaal onderwijs gezeten en hebben ze vaker een huishoudinkomen onder het sociale minimum. Verschillen in jeugdzorg gebruik leken klein, maar indien specifiek naar jeugdreclassering werd gekeken is te zien dat cliënten van ZVHRU vaker jeugdreclassering ontvingen dan cliënten van ZVHHM. 

Dit onderzoek is ook een verdieping ten opzichte van het eerder uitgevoerde pilotonderzoek. ZVHHM bestaat uit verschillende teams en in dit onderzoek is de kwetsbaarheid van jongeren die hulp krijgen van twee van deze teams in kaart gebracht. Het JPT focust preventief op jongeren met kleine delicten om erger te voorkomen. Het team Veiligheidshuis concentreert zich op mensen die een opeenstapeling hebben van persoonlijke problemen en (daardoor) overlast veroorzaken of crimineel gedrag vertonen. Het Team Veiligheidshuis biedt niet direct hulp aan de cliënt, maar doet dit (indirect) door de samenwerking tussen de partners te vergroten. Zo kunnen aangemelde personen met deze partners besproken worden zodat een integraal plan van aanpak opgesteld kan worden. De jongeren die hulp krijgen van het JPT zijn jonger, vaker vrouw, vaker thuiswonend en hebben vaker een Nederlandse herkomst dan jongeren die die besproken worden door het team Veiligheidshuis. Ook wat betreft kwetsbaarheid zijn er duidelijke verschillen tussen de twee verschillende teams: jongeren die besproken worden door het team Veiligheidshuis zijn op alle onderzochte domeinen kwetsbaarder dan jongeren die begeleid worden door het JPT. Daarnaast zijn de verschillen tussen personen die besproken worden door het team Veiligheidshuis en hun vergelijkingsgroep groter dan de verschillen tussen personen die hulp krijgen van team JPT en hun vergelijkingsgroep. 

5) Bij het team Veiligheidshuis worden ook oudere personen aangemeld en besproken. De onderzoeksinteresse ging echter uit naar jongeren. Daarom is in dit onderzoek enkel gefocust op de jeugdige cliënten van dit team. 
6) Dit is het peilmoment van het onderzoek omdat dit ook het peilmoment is voor de netwerkanalyse (zie volgend hoofdstuk en bijlage C). 
7) Herkomstland geeft weer in welk land iemand geboren is of waar diens ouders geboren zijn. De herkomst van personen die in het buitenland zijn geboren wordt bepaald door hun eigen geboorteland. Bij personen die in Nederland geboren zijn, wordt de herkomst bepaald door het geboorteland van de ouders. Wanneer beide ouders in het buitenland zijn geboren, is het geboorteland van de moeder leidend in het bepalen van de herkomst. De geboortegegevens van de moeder zijn vaker bekend dan die van de vader. Wanneer de moeder in Nederland is geboren of het geboorteland van de moeder onbekend is, dan wordt het geboorteland van de vader gebruikt. De aantallen waren te beperkt om ook andere specifieke herkomstgebieden weer te geven in dit onderzoek. 
8) Dit waren ook leefgebieden waar ZVHRU naar kijkt bij het opstellen van het behandelplan en bij de monitoring van de voortgang van de cliënten. In totaal kijkt ZVHRU naar 12 leefgebieden. Enkele van deze leefgebieden worden in dit onderzoek meegenomen (financiën, werk en opleiding, en contact met justitie en politie). Sommige leefgebieden konden in dit onderzoek niet meegenomen worden aangezien deze met administratieve data niet of minder goed te onderzoeken zijn (bijvoorbeeld houding, gedrag en vaardigheden, de kwaliteit van relaties en tijdsbesteding).
9) Zie dit documentatierapport voor meer informatie over de verschillende soorten delicten.
10) Het aantal jongeren dat in jeugddetentie gezeten heeft is te beperkt om analyses voor te kunnen doen. Op StatLine kan meer informatie gevonden worden over hoe vaak jeugddetentie voorkomt.
11) Een startkwalificatie is een diploma op tenminste havo-, vwo-, of mbo 2-niveau. Bij de getoonde cijfers is rekening gehouden met het huidig onderwijsniveau indien de persoon nog onderwijsvolgend was. 
12) Zoals in Tabel 2.3.1 is weergegeven, is 90 procent van de jongeren die hulp krijgt van het JPT jonger dan 16 jaar. Zij zijn dus nog leerplichtig. Tien procent van de jongeren die hulp krijgt van het JPT is tussen de 16 en de 18 jaar. Deze jongeren hebben nog een kwalificatieplicht indien zij geen startkwalificatie hebben (en geen praktijkonderwijs volgen). Zie deze website voor meer informatie over de leerplicht. 
13) Voor de verschillen in startkwalificatie of onderwijsvolgend tussen de ZVH’en en de vergelijkingsgroepen is getest of de verdeling van startkwalificatie of onderwijsvolgend statistisch significant van elkaar verschilt. Dit is het geval. Er is niet per categorie getest of deze meer of minder voorkomt in het ZVH dan in de vergelijkingsgroep.
14) Zie: Speciaal onderwijs (so).
15) Deze indeling van onderwijsniveaus wijkt af van de standaard CBS-indeling. Er is hiervan afgeweken aangezien een groot deel van de jongeren in dit onderzoek nog naar school gaat. Het is daarom zinvoller om naar de hoogst gevolgde in plaats van de hoogst afgeronde opleiding te kijken. Dit is ook de reden dat de indeling in niveaus is aangepast. Zo wordt havo en vwo in dit onderzoek samengenomen met hbo en wo aangezien de verwachting is dat veel scholieren die nu havo of vwo volgen later een hbo of wo-opleiding zullen/kunnen volgen (in de standaard indeling wordt de onderbouw van havo en vwo samengevoegd met vmbo en mbo1 en de bovenbouw met mbo 2-4). Er waren geen jongeren met enkel basisonderwijs als hoogst gevolgde of actuele opleiding. Deze categorie is daarom niet opgenomen in het onderzoek.
16) Voor de verschillen in opleidingsniveaus tussen de ZVH’en en de vergelijkingsgroepen is getest of de verdeling van opleidingsniveaus statistisch significant van elkaar verschilt. Dit is het geval. Er is niet per opleidingsniveau getest of deze meer of minder voorkomt in het ZVH dan in de vergelijkingsgroep.
17) Onder het sociaal minimum wordt verstaan een huishoudinkomen onder 120% van het beleidsmatig minimum in 2020. Dit bedrag verschilt per huishoudtype en per jaar. Bijvoorbeeld voor een eenouder en één kind gezin is het beleidsmatig minimum 1122 euro, het sociaal minimum is 120% hiervan, namelijk 1347 euro. 
18) Het gaat hierbij om een zwaartebepaling. Zie deze publicatie voor meer informatie. 
19) Voor de verschillen in sociaaleconomische categorie tussen de ZVH’en en de vergelijkingsgroepen is getest of de verdeling van categorieën statistisch significant van elkaar verschilt. Dit is het geval. Er is niet per categorie getest of deze meer of minder voorkomt in het ZVH dan in de vergelijkingsgroep.
20) Er is sprake van problematische schulden als minimaal één persoon in het huishouden bijvoorbeeld 6 maanden geen zorgpremie heeft betaald, een betalingsachterstand heeft van 3 maanden of langer van minimaal 270 euro bij DUO of langer dan 15 maanden een schuld van minimaal 50 euro bij de belastingdienst. Voor de volledige omschrijving zie hier.
21) Voor ZVHRU is vanwege de specifieke doelgroep (focus op drugsdelicten) ook nog gekeken naar het ontvangen van zorg voor verslavingen. Bij ZVHHM is dit niet nadrukkelijk een focuspunt en is besloten om naar andere, meer algemene, kenmerken te kijken omdat deze relevanter zijn voor dit onderzoek.
22) Psychofarmaca zijn medicijnen die ingezet worden bij de behandeling van psychiatrische aandoeningen en psychologische problemen. Meer specifiek wordt gekeken of personen de volgende medicijnen gebruiken (of in ieder geval voorgeschreven en vergoed hebben gekregen): Antipsychotica, anxiolytica, hypnotica en sedativa, antidepressiva en psychostimulantia (middelen voor adhd en nootropica).
23) Vaak stopt jeugdzorg op het moment dat de jongere 18 jaar wordt. Deze kan echter verlengd worden tot 23 jaar.