Bijlage B: Netwerkanalyse
In deze bijlage wordt beschreven hoe de persoonsnetwerken van de onderzoeksgroepen zijn afgeleid uit de administratieve bronnen waar het CBS toegang tot heeft. Ook wordt ingegaan op de aanwezigheid van verschillende netwerken en het gebruik van netwerkgemiddeldes. Tenslotte wordt kort het verschil tussen samenhang en causaliteit beschreven.
Doel van een netwerkanalyse
Middels een netwerkanalyse worden de potentiële contacten en de kenmerken van deze contacten van een bepaalde persoon in kaart gebracht. Hierdoor kan meer inzicht worden verkregen in de sociale omgeving van bijstandsontvangers in de gemeente Den Haag.
Om de netwerken in kaart te brengen is gebruik gemaakt van gegevens uit het Stelsel van Sociaal-Statistische Bestanden (SSB) (Bakker et al., 2014). Dit stelsel van bestanden bevat tabellen met informatie uit administratieve bronnen die het CBS ontvangt voor wetenschappelijk en statistisch onderzoek. De data bevat geen namen, geen adressen en geen burgerservicenummers. Deze gegevens zijn vervangen door gepseudonimiseerde koppelsleutels, die buiten het SSB geen betekenis hebben. Deze koppelsleutels worden vervolgens gebruikt om gegevens uit verschillende bronnen aan elkaar te verbinden. Individuele personen zijn hierdoor niet direct te identificeren. In de analyses wordt bovendien uitsluitend onderzoek gedaan naar groepen en nooit naar individuele personen. Voor het samenstellen van de persoonsnetwerken is geen gebruik gemaakt van telefoon- of GPS-data of gegevens van sociale media.
De persoonsnetwerken zijn afgeleid voor alle personen in Nederland die op 1 oktober 2018 ingeschreven stonden in de Basisregistratie Personen (BRP). Vervolgens is voor dit onderzoek een selectie gemaakt op de netwerken van (1) bijstandsontvangers in de gemeenten Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Rotterdam en (2) werkende armen en niet-arme werkenden in de gemeente Den Haag. In het persoonsnetwerk van de geselecteerde groepen kunnen ook contacten voorkomen die niet in Den Haag of de G4 wonen of zelf niet arm zijn of geen bijstand ontvangen.
Het doel van een netwerkanalyse is om een zo compleet mogelijk beeld van de sociale omgeving van personen te krijgen. Met de gegevens uit het SSB kunnen verschillende relaties tussen de personen worden geïdentificeerd. Let wel, het gaat hier om relaties in administratieve bronnen. De gebruikte bronnen zeggen niets over daadwerkelijke contacten. Ook al zijn twee personen volgens de gegevens in het SSB familie van elkaar of werken zij bij hetzelfde bedrijf, dit betekent nog niet dat de personen ook daadwerkelijk (frequent en/of goed) contact hebben. In het meest extreme geval kennen de personen elkaar helemaal niet. Desondanks geven de netwerken die zijn afgeleid een veel uitgebreider beeld van de sociale omgeving van de personen dan bijvoorbeeld een analyse van alleen de geografische omgeving. Ook zullen er relaties ontbreken. Administratieve bronnen registreren bijvoorbeeld geen vrienden van een sportclub of iemand die je via sociale media kent. De hier toegepaste netwerkanalyse is daarom een benadering van de potentiële sociale omgeving van de onderzochte groepen.
Netwerken
Op basis van de ontwikkelde methode kunnen voor iedere persoon relaties worden afgeleid voor vijf mogelijke typen persoonsnetwerken: 1) familienetwerk, 2) huisgenotennetwerk, 3) burennetwerk, 4) klasgenotennetwerk en 5) collega-netwerk. Dit onderzoek is alleen gericht op het familie- en het burennetwerk. Bijstandsontvangers hebben over het algemeen geen werk en gaan niet naar school, zij zullen daarom ook geen klasgenoten of collega’s hebben. Huisgenoten hebben daarnaast vaak een vergelijkbare sociaaleconomische situatie als de persoon zelf en worden daarom niet meegenomen. Relaties zijn alleen afgeleid als een persoon het gegeven persoonsnetwerk ook heeft. Wanneer familieleden niet ingeschreven staan in het BRP kan het familienetwerk voor deze persoon niet in kaart worden gebracht. Bijna 100 procent van de onderzochte groepen heeft buren. Relaties tussen twee personen kunnen in meer dan één netwerk gevonden worden. Twee buren kunnen bijvoorbeeld ook familieleden zijn. De volgende paragrafen beschrijven in meer detail hoe de relaties voor de familie- en burennetwerken zijn afgeleid.
Familienetwerk
In de BRP wordt vastgelegd wie de ouders van een persoon zijn. Met kennis van deze ouder-kind relaties is het mogelijk om een familienetwerk af te leiden. Relaties van overledenen worden ook gebruikt bij deze afleiding. Op deze manier kunnen bijvoorbeeld broers en zussen geïdentificeerd worden van wie de ouders niet meer leven. In het definitieve familienetwerk worden alleen de relaties opgenomen tussen personen die op 1 oktober 2018 ingeschreven stonden in de BRP. Niet van iedere in Nederland woonachtige persoon is bekend wie zijn of haar ouders zijn. Vooral voor de mensen die geboren zijn voor 1966 wil kennis over de ouders soms ontbreken net als voor mensen die niet zijn geboren in Nederland. Ook als familieleden in het buitenland wonen kunnen zij op basis van de BRP niet in kaart worden gebracht. Van 85 procent van de Nederlandse bevolking is wel bekend wie de ouders zijn. Door deze relatie om te draaien is ook de relatie tussen ouder en kind bekend. Vervolgens is het mogelijk om ook andere familierelaties af te leiden. Voor de andere relaties staan de regels in de tabel hieronder.
Relatie | Afleiding |
---|---|
Grootouder | Ouder van ouder |
Kleinkind | Kind van kind |
Zus/broer | Kinderen van zelfde ouder |
Co-ouder | Ouders van zelfde kind |
Tante/oom | Zus/broer van ouder |
Nicht/neef | Kind van zus/broer |
Volle nicht/neef | Kind van tante/oom |
In het onderzoek zijn de familieleden die in hetzelfde huishouden wonen als de persoon niet meegenomen in het familienetwerk, omdat de sociaaleconomische situatie (zoals armoede) vaak vergelijkbaar is.
Burennetwerk
Door de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) te combineren met de BRP is het mogelijk om aan het gepseudonimiseerde adres waarop iemand staat ingeschreven een locatie, gemeten in Rijksdriehoekscoördinaten, te koppelen. Deze locaties worden gebruikt om het burennetwerk af te leiden. Om te bepalen wie de buren van een persoon zijn, wordt er binnen een straal van 50 meter van die persoon gezocht naar de tien dichtstbijzijnde huishoudens. De leden van deze (maximaal tien) huishoudens zijn de buren van de persoon. Als de persoon zelf lid is van een meerpersoonshuishouden, dan krijgen de leden van zijn of haar huishouden hetzelfde burennetwerk.
Als er meer huishoudens op een gelijke afstand van de persoon op positie tien liggen, dan wordt het gewenste aantal huishoudens willekeurig gekozen uit de huishoudens die op positie tien liggen. Bij het bepalen van de afstand tussen het woonadres van de persoon en de woonadressen van de mogelijke buren, wordt geen rekening gehouden met hoogteverschillen. Personen die in een flat wonen hebben dus als dichtstbij wonende personen de huishoudens die recht onder of recht boven hen wonen.
Institutionele huishoudens (zoals verzorgingshuizen, gevangenissen of andere instellingen) worden anders behandeld vanwege de gemiddelde grootte van deze huishoudens. Institutionele huishoudens zijn doorgaans veel groter dan niet-institutionele huishoudens. Dit zou betekenen dat personen honderden buren hebben indien ze naast een institutioneel huishouden wonen. Wanneer institutionele huishoudens uit meer dan vier personen bestaan, worden deze personen daarom als losse huishoudens gezien.
Het burennetwerk is niet symmetrisch. Dit betekent dat persoon B in het burennetwerk kan voorkomen van persoon A, maar dat persoon A niet hoeft voor te komen in het burennetwerk van persoon B. Dit heeft te maken met de willekeurige selectie als er meerdere huishoudens op positie tien liggen.
Groepsgemiddeldes van netwerkgemiddeldes
Een veelgebruikte statistiek bij het beschrijven van een netwerk is het gemiddelde van een bepaald kenmerk voor alle contacten in het netwerk van een persoon. Een voorbeeld van zo'n netwerkgemiddelde, dat in dit onderzoek wordt gebruikt, is het percentage contacten in een netwerk met langdurige armoede.
Van dit netwerkgemiddelde kan ook een groepsgemiddelde berekend worden, door de netwerkgemiddeldes van de leden in een groep te middelen. Bij het middelen over de leden van de groep worden alleen de netwerkgemiddeldes geteld van de leden in de groep die dat bepaalde netwerk hebben. Leden zonder dat netwerk worden buiten het middelen gehouden. Voor het berekenen van het percentage familieleden met langdurig armoede zijn dus alleen de personen meegenomen waarvoor het familienetwerk in kaart kan worden gebracht.
Samenhang en causaliteit
In dit onderzoek is alleen gebruik gemaakt van beschrijvende netwerkanalyses waarin de samenhang tussen kenmerken van een persoon en de kenmerken van de contacten in zijn of haar potentiële sociale omgeving wordt geanalyseerd. Dit onderzoek test geen causale verbanden (oorzaak-gevolg). Mogelijk is er een causaal verband en lopen personen een grotere kans om bijstandsontvanger te worden als zij blootgesteld worden aan bepaalde personen in hun netwerk. Bijvoorbeeld als personen elkaar beïnvloeden of als ouders normen en waarden aan hun kinderen doorgeven via de opvoeding. Maar er kunnen ook andere redenen zijn waardoor problematieken “clusteren” binnen bepaalde groepen, zonder dat er beïnvloeding plaatsvindt. Problematieken kunnen samenhangen met een ander kenmerk waarop mensen gewoonlijk clusteren (zoals schoolniveau of sociaaleconomische positie). Dat heeft dan automatisch ook clustering op problematieken tot gevolg. Om zicht te krijgen op causaliteit, selectie en onderliggende samenhangen met andere kenmerken, is verdiepend onderzoek nodig.