2. Sociaal kapitaal: theorie en meten
2.1 Theorie
In het Heerlens Heitje worden drie doelen geambieerd. Naast het verbeteren van de publieke ruimte en het stimuleren van de lokale economie is dat het verbeteren van de sociale cohesie en het welzijn van de burgers. Het concept sociale cohesie is nauw gerelateerd aan sociaal kapitaal. Met sociale cohesie wordt meestal gedoeld op collectieve verbanden in de samenleving, terwijl sociaal kapitaal verwijst naar hulpbronnen waarover individuen beschikken. In dit artikel gaat het om sociaal kapitaal. Hoewel de meningen verschillen over wat de begrippen sociale cohesie en sociaal kapitaal precies inhouden, worden beide doorgaans gerelateerd aan ‘sociale netwerken’ en ‘vertrouwen’ (bv. Paxton, 1999; Hooghe en Vanhoutte, 2011). Zowel bij sociaal kapitaal als bij sociale cohesie staat de participatie van burgers in de samenleving door onderlinge contacten, zowel informeel als in georganiseerd verband, centraal. Daarbij is het ook belangrijk dat de mensen in voldoende mate eensgezind zijn over gezamenlijke waarden en normen.
Een veelgebruikte definitie van sociaal kapitaalkomt van de OESO (Coté en Healy, 2001, p. 41; zie ook Keeley 2007, p. 102-105): “networks together with shared norms, values and understandings that facilitate cooperation within or among groups” [netwerken met gemeenschappelijke normen, waarden en referentiekaders, die het samenwerken binnen en tussen groepen onderling bevorderen]. Deze definitie maakt duidelijk dat het gaat om collectieve verbanden van mensen binnen en tussen bevolkingsgroepen die begrip hebben voor elkaars meningen. Het gaat dus niet alleen om de binding binnen bevolkingsgroepen, maar ook die tussen de groepen, of anders gezegd: niet alleen ‘bonding’ is van belang, maar ook ‘bridging’ (Granovetter, 1973; Putnam, 2000). Sociaal kapitaal wordt zowel gezien als een gemeenschapsgoed (Neira, Vazquez en Portela, 2009) als een bezit van individuen binnen de gemeenschap (Gannon en Roberts, 2018). Sociaal kapitaal wordt aldus gezien als de smeerolie die de samenleving draaiende houdt. Netwerken van mensen die elkaar vertrouwen worden van belang geacht voor de economische productiviteit en groei (Putnam, Leonardi en Nanetti, 1993; Knack en Keefer, 1997; Woolcock, 1998; Coté en Healy, 2001) en voor het welzijn van mensen (Bourdieu, 1986; Coleman, 1988; Lin, 2001; Freitag, 2003; Wilkinson en Marmot, 2003; Stiglitz, Sen en Fitoussi, 2009; Helliwell en Wang, 2011; Krol, 2011; Portela, Neira, Salinas-Jiménez, 2013; Puntscher, Hauser, Walde en Tappeiner, 2014; Matsushima en Matsunaga, 2015).
2.2. Meten: de meetlat “sociaal kapitaal”
Zoals vermeld wordt het sociaal kapitaal in dit onderzoek vastgesteld aan de hand van de twee pijlers ‘participatie’ en ‘vertrouwen’ (Schmeets, 2008). Binnen de dimensie participatie gaat het om de mate waarin mensen: (a) banden of netwerken met elkaar aangaan en elkaar hulp en steun verlenen, (b) meedoen in maatschappelijke organisaties, zoals het lid zijn van verenigingen en organisaties en zich inzetten als vrijwilliger en (c) deelnemen aan politieke activiteiten. Dit sluit aan op het onderscheid in ‘social’, ‘civic’ en ‘political’ (Eliasoph, 1998; Van der Meer, 2009), ofwel in drie niveaus: micro (social), meso (organisaties) en macro (politiek). Waar participatie gaat over gedrag, behelst de dimensie vertrouwen meer een perceptie van de (goede) bedoelingen van anderen en in publieke, private en politieke instituties. Net als participatie, is het vertrouwen ook op drie niveaus vastgesteld: (a) vertrouwen in andere mensen, (b) vertrouwen in organisaties en (c) vertrouwen in de politiek. Dit vertrouwen is nodig voor het opbouwen van relaties tussen personen en vergroot de bereidheid om te handelen in het belang van de groep of gemeenschap (Putnam, Leonardi en Nannetti, 1993). Vertrouwen wordt ofwel noodzakelijk geacht om participatie te bewerkstelligen (Coleman, 1988) ofwel gezien als een gevolg van participatie (Woolcock, 1998). Het wordt daarom ook wel beschouwd als een maat voor de kwaliteit van de verschillende netwerken en verbanden (ABS, 2004). Hoe meer participatie en hoe meer vertrouwen, hoe waarschijnlijker het zal zijn dat er netwerken ontstaan met gezamenlijke waarden en normen, kortom: hoe meer sociaal kapitaal.
Op basis van 17 indicatoren die passen in het raamwerk is een index geconstrueerd die fungeert als een meetlat om het sociaal kapitaal van personen vast te stellen (Van Beuningen en Schmeets, 2013). De twee hoofddimensies uit het raamwerk – participatie en vertrouwen – zijn onderverdeeld in zes subdimensies: (1) sociale participatie; (2) maatschappelijke participatie; (3) politieke participatie; (4) sociaal vertrouwen; (5) maatschappelijk vertrouwen; en (6) politiek vertrouwen. Deze zijn verbonden aan de 17 indicatoren (zie figuur 2.1): familiecontacten, vriendencontacten, burencontacten, informele hulp, werk, verenigingsdeelname, vrijwilligerswerk, stemmen, politieke acties, sociaal vertrouwen, en institutioneel vertrouwen (leger, rechters, politie, pers, ambtenaren, grote bedrijven, Tweede Kamer). Deze indicatoren zijn vanaf 2012 beschikbaar. Naast deze 17 indicatoren is in het SSW-onderzoek gegevens over het vertrouwen in een aantal andere instituties voorhanden: kerken, politici, de Europese Unie, en banken. In 7 van de 8 verschenen essays is hierover gerapporteerd, met soms uitbreidingen zoals lidmaatschappen van verenigingen, de interesse in de politiek, en het vertrouwen in de gemeenteraad.
Zoals vermeld, het raamwerk sociale samenhang voorziet in een derde dimensie: de integratie. Dit betreft vooral de mate waarin álle leden van een samenleving participeren, zoals sociale contacten onderhouden, actief zijn in organisaties, en betrokken zijn bij de politiek. En tevens dat allen fiducie hebben in instituties in andere personen. Niet alleen contact en vertrouwen binnen wisselende (sub)groepen, maar ook tussen die groepen is daarbij van belang. Er is sprake van meer integratie in een samenleving als mensen uit diverse groepen – zoals jongeren versus ouderen, hoger en lager opleidings- en inkomensgroepen, mensen met een verschillende religieuze, culturele of nationale achtergrond – binding hebben met en vertrouwen hebben in elkaar. Dit zal resulteren in meer begrip voor elkaars meningen, gedeelde waarden en normen, en samenwerking tussen bevolkingsgroepen. Dat zal de sociale cohesie versterken.
Zoals weergegeven in figuur 2.1 is een meetlat ontwikkeld op basis van 17 indicatoren die resulteren in twee dimensies – vertrouwen en participatie – die samen het sociaal kapitaal vormen. Deze samenvattende sociaal kapitaal index, alsook de twee onderliggende dimensies, heeft een gemiddelde waarde van 0,00 en een standaarddeviatie van 1,00. Deze index is vanaf 2012 elk jaar opnieuw vastgesteld. Opgeteld in de periode 2012 tot 2020 levert dit ook deze gemiddelde positie op van 0,00 en een gemiddelde afwijking ten opzichte van dit gemiddelde van 1,00. Mensen met een score op de meetlat die hoger is dan nul, hebben meer sociaal kapitaal dan gemiddeld. En een score lager dan 0,00 betekent dat het sociaal kapitaal lager is dan gemiddeld. Op deze wijze zijn ook de scores op de twee bouwstenen, het vertrouwen en de participatie, te interpreteren.