De Heitjes en het sociaal kapitaal in Heerlen
Over deze publicatie
Heerlen neemt in de periode 2012 tot 2020 op de ranglijst van 51 grote gemeenten de laagste plaats in op zowel de samenvattende sociaal kapitaal index, als op de beide pijlers van dit kapitaal: het vertrouwen en de participatie. Dat verandert niet als rekening wordt gehouden met verschillen tussen gemeenten in de man/vrouw verhouding, leeftijdsopbouw, opleidingsniveau en het besteedbaar inkomen van huishoudens. Ook dan staat Heerlen onderaan, op grote afstand van de andere gemeenten. Sociaal kapitaal zijn sociale netwerken van mensen met gemeenschappelijke waarden, en is vastgesteld met 17 onderliggende indicatoren. Over deze indicatoren, zoals sociale contacten, vrijwilligerswerk, het onderlinge vertrouwen, en het vertrouwen in instituties is in eerdere essays gerapporteerd. Uit aanvullend onderzoek in de gemeente Heerlen in de periode april tot september 2020 komt een tweedeling binnen Heerlen naar voren. In Heerlen-noord is het sociaal kapitaal en de twee pijlers – vertrouwen en participatie – beduidend lager dan in Heerlen-zuid. Vooral hoger opgeleiden en mensen met een hoog inkomen etaleren een bovengemiddeld sociaal kapitaal. En dat is zowel in Heerlen-noord als in Heerlen-zuid het geval. Tevens blijkt dat in Heerlen en de twee stadsgebieden het sociaal kapitaal gerelateerd is aan het welzijn: hoe hoger dit kapitaal, hoe gelukkiger en hoe meer tevreden met het eigen leven.
In Heerlen is inmiddels een project gestart ter bevordering van de burgerbetrokkenheid, verbetering van de openbare ruimte en het stimuleren van de lokale economie. Met dit essay wordt beoogd inzichten te leveren over de sociale cohesie en het welzijn in Heerlen en daarmee tevens aandacht te geven aan het Heitje-project.
1. De Heitjes in een samenvattende index
Inmiddels is in 8 eerdere essays de gemeente Heerlen gepositioneerd ten opzichte van 50 andere grote gemeenten in de periode 2012 tot 2020 op talrijke terreinen die betrekking hebben op het meedoen met en het vertrouwen in de samenleving, alsook het welzijn. Uit de eerdere essays is gebleken dat Heerlen veelal naar voren kwam als een van drie gemeenten met het minste vertrouwen, participatie en welzijn. Tegen deze achtergrond is in de periode april tot september 2020 met aanvullende dataverzameling dieper ingegaan op deze aspecten in Heerlen, met de tweedeling tussen Heerlen-noord en Heerlen-zuid. Tevens is daarin belicht welke bevolkingsgroepen in beide stadsdelen zich onderscheiden in het vertrouwen, de participatie en het welzijn.
De dataverzameling vond plaats in een specifieke periode aangezien begin 2020 ook Nederland geconfronteerd werd met het Covid-19 virus. De gevolgen voor de samenleving waren groot. Het legde vooral een wissel op de sociale contacten door de maatregelen die werden getroffen, zoals het vermijden van fysieke sociale contacten, met als doel om de verspreiding van het virus tegen te gaan. Dit had ook gevolgen voor de dataverzameling door het CBS: de interviews bij de respondenten thuis werd tijdelijk stopgezet. Dit betekende dat uitsluitend de vragenlijsten voor zowel het reguliere onderzoek Sociale samenhang en Welzijn (SSW) als die van de aanvullende steekproef ten behoeve van het Heerlens-Heitje-onderzoek via internet, danwel via een telefonische benadering werden ingevuld.
Statistieken leren inmiddels dat er in deze periode ook soms forse verschuivingen optraden. Zo namen de sociale contacten af, was er minder activiteit in het verenigingsleven, en daalde het aantal vrijwilligers. Echter, terwijl de participatie in de samenleving achteruit ging, nam de andere pijler van het sociaal kapitaal – het vertrouwen – toe (Schmeets en Exel, 2022; Schmeets, Exel, Ten Westenend en Martens, 2022a;b). Dat was vooral te zien bij het vertrouwen in de politiek, maar ook in veel andere publieke en private instituties. Deze ontwikkeling is geplaatst in het perspectief dat mensen behoefte hebben aan vaste ankers waar ze zich in tijden van een crisis aan vast kunnen klampen. En dat is bijvoorbeeld de politiek, veelal geduid met het ‘rally around the flag’ mechanisme (Mueller, 1970), maar bijvoorbeeld ook de gezaghebbende instituties zoals rechters, politie en leger. Daarbij is er op gewezen dat dit, in aansluiting op Inglehart (1977), gepaard kan gaan met een sterkere behoefte aan ‘materialistische waarden’ zoals (financiële) zekerheid, veiligheid en een goede gezondheid, in plaats van de ‘postmaterialistische waarden’ zoals het belangrijk vinden van inspraak, een goed milieu en klimaat, en een mooie woonomgeving. Het is al met al van belang om bij het analyseren en interpreteren van de aanvullende gegevens die in het Heerlens-Heitje project zijn verzameld rekening te houden met deze beginfase van de Covid-19 pandemie.
Met dit negende essay wordt beoogd om een samenvatting te geven in wat we tot dusverre hebben gezien in de specifieke participatie- en vertrouwensindicatoren. Dit wordt gedaan door de introductie van samenvattende scores in de vorm van drie indexen: sociaal kapitaal, vertrouwen en participatie. Op basis van de individuele scores op deze drie indexen worden in de periode 2012 tot 2020 bevolkingsgroepen met elkaar vergeleken zoals de inwoners van de gemeente Heerlen ten opzichte van het landelijke gemiddelde en andere grote gemeenten. En met de aanvullende dataverzameling in Heerlen in de periode april tot september 2020, worden de resultaten van bevolkingsgroepen gepresenteerd, met de tegenstelling tussen Heerlen-noord en Heerlen-zuid. Het Heerlense Heitjes-project (zie kader) is onder andere gericht op de bevordering van de sociale cohesie en het welzijn.
Voor het vaststellen van de sociale cohesie, ofwel sociale samenhang, is in 2008 een raamwerk opgesteld (Schmeets, 2008; 2010; 2015; Te Riele en Roest, 2009). Dit conceptuele kader bestaat uit het sociaal kapitaal, met de twee pijlers vertrouwen en participatie, en integratie als derde pijler. De integratie verwijst naar de mate waarin álle leden van een samenleving participeren, zoals sociale contacten onderhouden, actief zijn in organisaties, en betrokken zijn bij de politiek. En tevens dat allen fiducie hebben in zowel instituties als in andere personen. Niet alleen contact en vertrouwen binnen wisselende (sub)groepen, maar ook tussen die groepen zijn daarbij van belang. Er is sprake van meer integratie in een samenleving als mensen uit verschillende bevolkingslagen – zoals jongeren versus ouderen, hoger en lager opleidings- en inkomensgroepen, mensen met een verschillende religieuze, culturele of nationale achtergrond – binding hebben met en vertrouwen hebben in elkaar. Dit zal gepaard gaan met meer begrip voor elkaars meningen, gedeelde waarden en normen, en samenwerking tussen bevolkingsgroepen. Daardoor nemen tegenstellingen tussen groepen in het vertrouwen in en in het meedoen met de samenleving af. En dat versterkt de sociale cohesie.
In dit essay wordt ingegaan op de volgende vragen: Hoe groot is het sociaal kapitaal in Heerlen, en hoe verhoudt zich dat tot andere grote steden, en specifiek de Limburgse gemeenten Maastricht, Sittard-Geleen en Venlo? Hoe groot zijn de tegenstellingen binnen Heerlen tussen de bevolkingsgroepen en tussen de beide stadsdelen: Heerlen-noord en Heerlen-zuid? En wat zeggen deze tegenstellingen over de sociale cohesie in Nederland, en in Heerlen in het bijzonder? Daarmee vormt dit essay als het ware een overkoepelend overzicht van de bevindingen die in de eerdere essays zijn vermeld. Een verdere stap is om de bevindingen van het vorige essay – over het welzijn – te verbinden met het sociaal kapitaal. Hoe sterk zijn deze verbanden, en ook nu weer: zijn de relaties in gelijke mate te zien in Heerlen-noord en in Heerlen-zuid?
Alvorens de overzichten van de cijfers, de analyses en de interpretaties worden gepresenteerd, wordt gestart met een inkijk in het sociaal kapitaal: wat is dat, en hoe stellen we dit vast? Daarna wordt in grote lijnen de opbouw van de verhaallijn van de vorige essays gevolgd. Eerst komt de positie van Heerlen op de ranglijst van de 51 grote gemeenten in het sociaal kapitaal en de beide bouwstenen aan de orde: het vertrouwen en de participatie. Dat is gebaseerd op de periode 2012 tot 2020. Vervolgens worden de landelijke cijfers belicht in de vier kwartalen van 2020. Daarmee wordt gekeken of het sociaal kapitaal in het tweede en derde kwartaal, de periode waarin de aanvullende dataverzameling in Heerlen plaats vond, afwijkt van het eerste en het laatste kwartaal. Daarna gaan we in Heerlen de bevolkingsgroepen met elkaar vergelijken, met vooral de focus op de tweedeling tussen Heerlen-noord en Heerlen-zuid. Daarna komt de relatie met het welzijn aan de orde en wordt afgerond met conclusies en discussie.
2. Sociaal kapitaal: theorie en meten
2.1 Theorie
In het Heerlens Heitje worden drie doelen geambieerd. Naast het verbeteren van de publieke ruimte en het stimuleren van de lokale economie is dat het verbeteren van de sociale cohesie en het welzijn van de burgers. Het concept sociale cohesie is nauw gerelateerd aan sociaal kapitaal. Met sociale cohesie wordt meestal gedoeld op collectieve verbanden in de samenleving, terwijl sociaal kapitaal verwijst naar hulpbronnen waarover individuen beschikken. In dit artikel gaat het om sociaal kapitaal. Hoewel de meningen verschillen over wat de begrippen sociale cohesie en sociaal kapitaal precies inhouden, worden beide doorgaans gerelateerd aan ‘sociale netwerken’ en ‘vertrouwen’ (bv. Paxton, 1999; Hooghe en Vanhoutte, 2011). Zowel bij sociaal kapitaal als bij sociale cohesie staat de participatie van burgers in de samenleving door onderlinge contacten, zowel informeel als in georganiseerd verband, centraal. Daarbij is het ook belangrijk dat de mensen in voldoende mate eensgezind zijn over gezamenlijke waarden en normen.
Een veelgebruikte definitie van sociaal kapitaalkomt van de OESO (Coté en Healy, 2001, p. 41; zie ook Keeley 2007, p. 102-105): “networks together with shared norms, values and understandings that facilitate cooperation within or among groups” [netwerken met gemeenschappelijke normen, waarden en referentiekaders, die het samenwerken binnen en tussen groepen onderling bevorderen]. Deze definitie maakt duidelijk dat het gaat om collectieve verbanden van mensen binnen en tussen bevolkingsgroepen die begrip hebben voor elkaars meningen. Het gaat dus niet alleen om de binding binnen bevolkingsgroepen, maar ook die tussen de groepen, of anders gezegd: niet alleen ‘bonding’ is van belang, maar ook ‘bridging’ (Granovetter, 1973; Putnam, 2000). Sociaal kapitaal wordt zowel gezien als een gemeenschapsgoed (Neira, Vazquez en Portela, 2009) als een bezit van individuen binnen de gemeenschap (Gannon en Roberts, 2018). Sociaal kapitaal wordt aldus gezien als de smeerolie die de samenleving draaiende houdt. Netwerken van mensen die elkaar vertrouwen worden van belang geacht voor de economische productiviteit en groei (Putnam, Leonardi en Nanetti, 1993; Knack en Keefer, 1997; Woolcock, 1998; Coté en Healy, 2001) en voor het welzijn van mensen (Bourdieu, 1986; Coleman, 1988; Lin, 2001; Freitag, 2003; Wilkinson en Marmot, 2003; Stiglitz, Sen en Fitoussi, 2009; Helliwell en Wang, 2011; Krol, 2011; Portela, Neira, Salinas-Jiménez, 2013; Puntscher, Hauser, Walde en Tappeiner, 2014; Matsushima en Matsunaga, 2015).
2.2. Meten: de meetlat “sociaal kapitaal”
Zoals vermeld wordt het sociaal kapitaal in dit onderzoek vastgesteld aan de hand van de twee pijlers ‘participatie’ en ‘vertrouwen’ (Schmeets, 2008). Binnen de dimensie participatie gaat het om de mate waarin mensen: (a) banden of netwerken met elkaar aangaan en elkaar hulp en steun verlenen, (b) meedoen in maatschappelijke organisaties, zoals het lid zijn van verenigingen en organisaties en zich inzetten als vrijwilliger en (c) deelnemen aan politieke activiteiten. Dit sluit aan op het onderscheid in ‘social’, ‘civic’ en ‘political’ (Eliasoph, 1998; Van der Meer, 2009), ofwel in drie niveaus: micro (social), meso (organisaties) en macro (politiek). Waar participatie gaat over gedrag, behelst de dimensie vertrouwen meer een perceptie van de (goede) bedoelingen van anderen en in publieke, private en politieke instituties. Net als participatie, is het vertrouwen ook op drie niveaus vastgesteld: (a) vertrouwen in andere mensen, (b) vertrouwen in organisaties en (c) vertrouwen in de politiek. Dit vertrouwen is nodig voor het opbouwen van relaties tussen personen en vergroot de bereidheid om te handelen in het belang van de groep of gemeenschap (Putnam, Leonardi en Nannetti, 1993). Vertrouwen wordt ofwel noodzakelijk geacht om participatie te bewerkstelligen (Coleman, 1988) ofwel gezien als een gevolg van participatie (Woolcock, 1998). Het wordt daarom ook wel beschouwd als een maat voor de kwaliteit van de verschillende netwerken en verbanden (ABS, 2004). Hoe meer participatie en hoe meer vertrouwen, hoe waarschijnlijker het zal zijn dat er netwerken ontstaan met gezamenlijke waarden en normen, kortom: hoe meer sociaal kapitaal.
Op basis van 17 indicatoren die passen in het raamwerk is een index geconstrueerd die fungeert als een meetlat om het sociaal kapitaal van personen vast te stellen (Van Beuningen en Schmeets, 2013). De twee hoofddimensies uit het raamwerk – participatie en vertrouwen – zijn onderverdeeld in zes subdimensies: (1) sociale participatie; (2) maatschappelijke participatie; (3) politieke participatie; (4) sociaal vertrouwen; (5) maatschappelijk vertrouwen; en (6) politiek vertrouwen. Deze zijn verbonden aan de 17 indicatoren (zie figuur 2.1): familiecontacten, vriendencontacten, burencontacten, informele hulp, werk, verenigingsdeelname, vrijwilligerswerk, stemmen, politieke acties, sociaal vertrouwen, en institutioneel vertrouwen (leger, rechters, politie, pers, ambtenaren, grote bedrijven, Tweede Kamer). Deze indicatoren zijn vanaf 2012 beschikbaar. Naast deze 17 indicatoren is in het SSW-onderzoek gegevens over het vertrouwen in een aantal andere instituties voorhanden: kerken, politici, de Europese Unie, en banken. In 7 van de 8 verschenen essays is hierover gerapporteerd, met soms uitbreidingen zoals lidmaatschappen van verenigingen, de interesse in de politiek, en het vertrouwen in de gemeenteraad.
Zoals vermeld, het raamwerk sociale samenhang voorziet in een derde dimensie: de integratie. Dit betreft vooral de mate waarin álle leden van een samenleving participeren, zoals sociale contacten onderhouden, actief zijn in organisaties, en betrokken zijn bij de politiek. En tevens dat allen fiducie hebben in instituties in andere personen. Niet alleen contact en vertrouwen binnen wisselende (sub)groepen, maar ook tussen die groepen is daarbij van belang. Er is sprake van meer integratie in een samenleving als mensen uit diverse groepen – zoals jongeren versus ouderen, hoger en lager opleidings- en inkomensgroepen, mensen met een verschillende religieuze, culturele of nationale achtergrond – binding hebben met en vertrouwen hebben in elkaar. Dit zal resulteren in meer begrip voor elkaars meningen, gedeelde waarden en normen, en samenwerking tussen bevolkingsgroepen. Dat zal de sociale cohesie versterken.
Zoals weergegeven in figuur 2.1 is een meetlat ontwikkeld op basis van 17 indicatoren die resulteren in twee dimensies – vertrouwen en participatie – die samen het sociaal kapitaal vormen. Deze samenvattende sociaal kapitaal index, alsook de twee onderliggende dimensies, heeft een gemiddelde waarde van 0,00 en een standaarddeviatie van 1,00. Deze index is vanaf 2012 elk jaar opnieuw vastgesteld. Opgeteld in de periode 2012 tot 2020 levert dit ook deze gemiddelde positie op van 0,00 en een gemiddelde afwijking ten opzichte van dit gemiddelde van 1,00. Mensen met een score op de meetlat die hoger is dan nul, hebben meer sociaal kapitaal dan gemiddeld. En een score lager dan 0,00 betekent dat het sociaal kapitaal lager is dan gemiddeld. Op deze wijze zijn ook de scores op de twee bouwstenen, het vertrouwen en de participatie, te interpreteren.
3. Sociaal kapitaal in Heerlen en andere steden
In de eerdere essays is telkens de positie van Heerlen ten opzichte van 50 andere grote steden weergeven. In tabel 3.1 zijn de samenvattende resultaten gepresenteerd, waaruit blijkt dat Heerlen zich meestal in de onderste regionen bevindt. Dat geldt zowel voor vertrouwen als participatie.
Bij het vertrouwen staat Heerlen veelvuldig bij de drie steden met het minste vertrouwen. Dat geldt bijvoorbeeld voor het vertrouwen in andere mensen: in Heerlen is dat een minderheid, landelijk heeft 60 procent vertrouwen in de medemens in de periode 2012 tot 2020. Ook is er weinig vertrouwen in de gezaghebbende instituties zoals rechters, politie en leger. En dat zien we ook bij andere publieke instituties, zoals kerken en de media, terwijl er met plek 10 iets meer fiducie is in ambtenaren. Tevens is er in Heerlen weinig vertrouwen in de politiek: in zowel de Tweede Kamer als in de Europese Unie is in Heerlen het wantrouwen het grootst. Over de twee private instituties zijn de inwoners verdeeld: terwijl het vertrouwen in banken met plek 24 vrij dicht het landelijke gemiddelde nadert, ligt het vertrouwen in grote bedrijven met positie 6 daar fors onder.
Ook op gebied van participatie, het meedoen met de samenleving, en dan vooral in organisaties, is de betrokkenheid gering. Zo heeft Heerlen het laagste percentage dat actief is in verenigingen en de minste vrijwilligers. Dit geldt echter ook voor geven van hulp aan andere mensen die niet door organisaties geregeld wordt: bij het geven van dergelijke informele hulp doet slechts één gemeente, Hoorn, het nog slechter dan Heerlen. Ook is de politieke betrokkenheid in Heerlen laag: slechts in drie gemeenten is de gerapporteerde opkomst voor de Tweede Kamerverkiezingen nog kleiner dan in Heerlen. En met plek 11 neemt Heerlen ook een lage positie in op de ranglijst van de deelname aan een politieke actie om de politiek te beïnvloeden. Iets beter is het gesteld met de sociale contacten waar Heerlen niet helemaal onderaan op de participatieladder staat. Vooral in het wekelijkse burencontact benadert Heerlen het landelijke gemiddelde.
Nederland | Heerlen | Heerlen | |
---|---|---|---|
% | Positie (1 – 51) | ||
Vertrouwen in: | |||
Andere mensen | 60,0 | 48,5 | 3 |
Rechters | 70,7 | 62,5 | 3 |
Politie | 70,8 | 59,6 | 2 |
Leger | 63,5 | 55,1 | 2 |
Banken | 38,6 | 38,0 | 24 |
Grote Bedrijven | 39,9 | 34,3 | 6 |
Ambtenaren | 43,8 | 39,9 | 10 |
Pers | 32,4 | 24,5 | 1 |
Kerken | 29,8 | 17,8 | 2 |
Tweede Kamer | 37,1 | 24,1 | 1 |
Participatie | |||
Familiecontact (wekelijks of vaker) | 83,3 | 81,7 | 16 |
Vriendencontact (wekelijks of vaker) | 76,8 | 73,1 | 8 |
Burencontact (wekelijks of vaker) | 61,0 | 59,9 | 25 |
Hulp geven aan anderen (in 4 weken) | 34,0 | 27,6 | 2 |
Actief in verenigingen (afgelopen maand) | 43,9 | 31,2 | 1 |
Betaald werk | 63,2 | 55,7 | 3 |
Vrijwilligerswerk (in 12 maanden) | 48,6 | 30,0 | 1 |
Politieke acties (afgelopen 5 jaar) | 45,2 | 40,2 | 11 |
Op basis van de separate indicatoren is te verwachten dat zowel het vertrouwen als de participatie in Heerlen laag is, en daarmee ook de score van de inwoners van Heerlen op de samenvattende sociaal kapitaal index. In tabel 3.2 zijn de gemiddelden weergegeven. De landelijke gemiddelde scores liggen iets onder de 0,000: -0,037 (sociaal kapitaal), -0,019 (vertrouwen) en -0,046 (participatie). Dit wordt veroorzaakt doordat het model is vastgesteld op basis van de ongewogen data, terwijl de bevindingen in de tabel gebaseerd zijn op gewogen data om te corrigeren voor de over- en ondervertegenwoordiging van bepaalde groepen die aan het SSW-onderzoek hebben meegedaan. Aangezien vooral groepen met weinig vertrouwen en minder participatie zijn ondervertegenwoordigd, zorgt de weging ervoor dat de gemiddelden iets naar beneden worden bijgesteld.
Uit de tabel valt af te lezen dat de gemeente Heerlen op de drie aspecten de laagste score heeft: -0,482 (sociaal kapitaal), -0,335 (vertrouwen) en -0,437 (participatie). Bovendien is de afstand naar de tweede gemeente op de ranglijst relatief groot. Dat zijn voor de drie afzonderlijke aspecten respectievelijk Emmen (-0,353), Midden-Groningen (-0,294) en Purmerend (-0,301). Bij het sociaal kapitaal hebben ook de gemeenten Nissewaard, Purmerend, en Helmond een score die lager is dan -0,300. De kopposities worden ingenomen door de gemeenten met een score die hoger is dan 0,200: Leiden (0,232) en Utrecht (0,319). Bij het vertrouwen hebben drie gemeenten een score die lager is dan -0,250: Emmen, Nissewaard en Venlo. Aan het andere uiteinde, met een score boven de 0,250 staan Hilversum en Utrecht. Ten slotte de participatie. Na Heerlen en Purmerend hebben ook Emmen, Dordrecht en Helmond een lagere score dan -0,250. En samen met Utrecht ligt de score van Leiden boven de 0,100 op de participatie-index. Tevens blijkt dat de drie andere grote gemeenten in Limburg ook lagere posities innemen. In Venlo is dat vooral te zien bij het vertrouwen (plek 5), en iets minder bij participatie (plek 13). Dit resulteert wel met plek 6 in een lage positie op de sociaal kapitaal ranglijst. De gemeente Sittard-Geleen komt bij het sociaal kapitaal terecht op positie 8, en dat past in de lijn van de posities bij het vertrouwen (plek 8) en participatie (plek 10). Maastricht doet het in dit opzicht iets beter, met posities 15 (sociaal kapitaal), 18 (vertrouwen) en 7 (participatie).
De samenstelling van de bevolking in de steden is echter niet gelijk. In Heerlen ligt de gemiddelde leeftijd boven het landelijk cijfer en is bijvoorbeeld een relatief groot deel van de bevolking laag opgeleid. Deze bevolkingskenmerken houden verband met de sociaal kapitaal indicatoren alsook de sociaal kapitaal index (Schmeets, 2015; CBS, 2022). Daarom is aanvullend nagegaan of het controleren voor geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en inkomen een rol speelt bij de positie van Heerlen ten opzichte van andere grote gemeenten. Op zowel het sociaal kapitaal, als de twee onderliggende dimensies – vertrouwen en participatie – schuift Heerlen niet op in de ranglijst. Dat betekent dat deze vier corrigerende kenmerken er niet voor zorgen dat de positie verbetert. Wel worden de discrepanties tussen de gemeenten, en ook die van Heerlen met de andere gemeenten, iets kleiner. Dit valt af te lezen bij de afstand tussen Heerlen en de gemeente die op de tweede positie staat. Bij het sociaal kapitaal verandert de afstand af van 0,129 (met Emmen) naar 0,121 (met Nissewaard). Bij het vertrouwen was dit 0,061 (met Midden-Groningen) en gaat naar 0,024 (met Nissewaard). En bij de participatie is de verschuiving in de afstand van 0,136 (met Purmerend) naar 0,095 (met Dordrecht). Verder worden nu de topposities ingenomen door respectievelijk de gemeenten Súdwest Fryslân (0,184), Hilversum (0,210), en Súdwest Fryslân (0,109). Ze nemen de plaats in van de gemeente Utrecht die voor de correctie op de drie aspecten de hoogste score laat zien: 0,319 (sociaal kapitaal), 0,291 (vertrouwen) en 0,211 (participatie).
Sociaal kapitaal | Vertrouwen | Participatie | |
---|---|---|---|
score | |||
Nederland | -0,037 | -0,019 | -0,046 |
Heerlen | -0,482 | -0,355 | -0,437 |
Alkmaar | 0,066 | 0,076 | 0,025 |
Almere | -0,193 | -0,174 | -0,131 |
Alphen aan den Rijn | 0,014 | -0,003 | 0,033 |
Amersfoort | 0,066 | 0,091 | 0,000 |
Amstelveen | 0,159 | 0,212 | 0,012 |
Amsterdam | 0,098 | 0,177 | -0,059 |
Apeldoorn | -0,001 | 0,011 | -0,016 |
Arnhem | -0,023 | 0,037 | -0,096 |
Assen | -0,049 | -0,010 | -0,081 |
Breda | -0,050 | -0,021 | -0,067 |
Delft | 0,155 | 0,172 | 0,060 |
Den Bosch | 0,048 | 0,086 | -0,028 |
Den Haag | -0,179 | -0,104 | -0,201 |
Deventer | 0,040 | 0,068 | -0,019 |
Dordrecht | -0,239 | -0,147 | -0,257 |
Ede | 0,067 | 0,062 | 0,042 |
Eindhoven | -0,060 | 0,036 | -0,166 |
Emmen | -0,353 | -0,293 | -0,276 |
Enschede | -0,106 | -0,057 | -0,126 |
Gouda | 0,019 | -0,005 | 0,043 |
Groningen | 0,187 | 0,194 | 0,090 |
Haarlem | 0,090 | 0,108 | 0,024 |
Haarlemmermeer | -0,096 | -0,049 | -0,116 |
Helmond | -0,302 | -0,236 | -0,257 |
Hengelo | -0,077 | -0,070 | -0,050 |
Hilversum | 0,193 | 0,264 | 0,006 |
Hoeksche Waard | -0,101 | -0,094 | -0,063 |
Hoorn | -0,111 | -0,047 | -0,149 |
Leeuwarden | 0,046 | 0,094 | -0,044 |
Leiden | 0,232 | 0,228 | 0,131 |
Leidschendam-Voorburg | 0,054 | 0,136 | -0,084 |
Maastricht | -0,191 | -0,090 | -0,245 |
Meierijstad | -0,026 | 0,009 | -0,065 |
Midden-Groningen | -0,229 | -0,294 | -0,087 |
Nieuwegein | -0,202 | -0,118 | -0,229 |
Nijmegen | 0,155 | 0,178 | 0,054 |
Nissewaard | -0,321 | -0,291 | -0,216 |
Oss | -0,186 | -0,146 | -0,158 |
Purmerend | -0,307 | -0,209 | -0,301 |
Roosendaal | -0,258 | -0,242 | -0,161 |
Rotterdam | -0,192 | -0,096 | -0,237 |
Sittard-Geleen | -0,268 | -0,215 | -0,219 |
Súdwest Fryslân | 0,103 | 0,117 | 0,036 |
Tilburg | -0,120 | 0,017 | -0,256 |
Utrecht | 0,319 | 0,291 | 0,211 |
Venlo | -0,285 | -0,274 | -0,168 |
Westland | -0,019 | -0,072 | 0,062 |
Zaanstad | -0,136 | -0,073 | -0,162 |
Zoetermeer | -0,133 | -0,095 | -0,124 |
Zwolle | 0,196 | 0,209 | 0,088 |
Andere gemeenten | -0,037 | -0,045 | -0,009 |
F-waarde | 15,3 | 13,7 | 10,5 |
Significantie | p< 0,001 | p< 0,001 | p< 0,001 |
Eta-kwadraat | 0,013 | 0,012 | 0,009 |
4. Het sociaal kapitaal in Heerlen in 2020
4.1 Het sociaal kapitaal in Heerlen
In eerdere essays is er op gewezen dat rekening gehouden dient te worden met mogelijke samenhang met de coronapandemie. Immers: de dataverzameling vond plaats in de periode april tot september 2020. Voor een optimale vergelijking is het derhalve van belang om ook voor de drie indexen na te gaan of er verschuivingen hebben plaatsgevonden. De gemiddelde scores liggen in 2020, net als die op basis van de periode 2012-2019, iets onder de 0,000: participatie (-0,046), vertrouwen (-0,023) en sociaal kapitaal (-0,041). Dat deze scores negatief zijn komt doordat rekening is gehouden met de onder- en oververtegenwoordiging van bepaalde bevolkingsgroepen. Groepen die minder meedoen met de samenleving en minder vertrouwen hebben, doen ook minder vaak mee met het onderzoek. En deze groepen tellen, na de correctie door middel van een herweging, meer mee om de scores vast te stellen.
De participatie daalt na het eerste kwartaal van 2020 (zie figuur 4.1). Bij het vertrouwen is een trend in de omgekeerde richting: na het eerste kwartaal neemt het vertrouwen toe. Bij het sociaal kapitaal is te zien dat de score hoger is in het tweede en vierde kwartaal, dan in het eerste en derde kwartaal. Dit betekent dat in de periode van de aanvullende dataverzameling in Heerlen de gemiddelde participatie in Nederland is afgenomen, terwijl het vertrouwen is gestegen. Het sociaal kapitaal is in deze periode ten opzichte van het eerste kwartaal echter nauwelijks veranderd.
Index | Kwartaal 1 (Score) | Kwartaal 2 (Score) | Kwartaal 3 (Score) | Kwartaal 4 (Score) |
---|---|---|---|---|
Sociaal kapitaal | -0,066 | -0,012 | -0,073 | -0,013 |
Vertrouwen | -0,081 | 0,003 | -0,036 | 0,021 |
Participatie | -0,012 | -0,028 | -0,091 | -0,055 |
De gegevens die in 2020 in Heerlen zijn verzameld leren dat de scores op de drie gebieden, conform de verwachting, negatief zijn (figuur 4.2). Voor participatie is deze -0,078, voor vertrouwen -0,032 en voor het sociaal kapitaal -0,063. Er is bovendien een duidelijke tweedeling in Heerlen. In het noordelijke deelgebied is de participatie, met de score -0,233, veel geringer dan in zuidelijke gebied waar de score 0,148 is. Ook bij het vertrouwen is deze tegenstelling, hoewel minder geprononceerd, te zien: in Heerlen-noord is de score -0,115, in Heerlen-zuid 0,090. De discrepantie tussen de beide gebieden is ook bij het sociaal kapitaal voorhanden: in Heerlen-noord is de score -0,203, in Heerlen-zuid 0,140.
Index | Heerlen-noord (Score) | Heerlen-zuid (Score) | Heerlen (Score) |
---|---|---|---|
Sociaal kapitaal | -0,203 | 0,14 | -0,063 |
Vertrouwen | -0,115 | 0,09 | -0,032 |
Participatie | -0,233 | 0,148 | -0,078 |
Indien in de analyses rekening gehouden wordt met verschillen in de man/vrouw verhouding, leeftijdsverdeling, het onderwijs- en inkomensniveau, en het aandeel met een migratieachtergrond tussen de twee gebieden, dan worden deze verschillen kleiner (figuur 4.3). Bij de participatie wordt het verschil gereduceerd van 0,381 naar 0,253, en bij het vertrouwen van 0,205 naar 0,092. Dit houdt in dat er ook na correctie voor vooral het verschil in opleiding en inkomen tussen de beide gebieden, Heerlen-noord nog steeds fors achter blijft in de participatie ten opzichte van Heerlen-zuid (p < 0,001), terwijl er geen verschil meer is in het vertrouwen (p > 0,1). Ook bij de meetlat nemen de verschillen af, van 0,343 naar 0,196, maar blijven duidelijk voorhanden (p < 0,001).
Onderwerp | Index | Heerlen-noord | Heerlen-zuid |
---|---|---|---|
Sociaal kapitaal | Voor correctie | -0,203 | 0,14 |
Sociaal kapitaal | Na correctie | -0,126 | 0,07 |
Vertrouwen | Voor correctie | -0,115 | 0,09 |
Vertrouwen | Na correctie | -0,062 | 0,03 |
Participatie | Voor correctie | -0,233 | 0,148 |
Participatie | Na correctie | -0,159 | 0,094 |
1) Gecorrigeerd voor geslacht, leeftijd, opleiding en inkomen huishouden |
Aanvullende analyses laten zien dat in Heerlen de participatie, het vertrouwen en het sociaal kapitaal gerelateerd zijn aan een aantal bevolkingskenmerken en dat deze relaties niet altijd in beide deelgebieden gelijk zijn (Tabel 4.4). Mannen en vrouwen verschillen in Heerlen niet van elkaar in de scores op de drie indexen. Dat is ook het geval bij de twee stadsdelen. Een uitzondering is de participatie in Heerlen-zuid: mannen doen daar iets meer mee met de samenleving dan vrouwen. Wel is er een duidelijk verschil tussen de leeftijdsgroepen. Vooral de 35-tot 55-jarigen participeren meer in de samenleving, zoals in hun sociale contacten, de inzet als vrijwilliger en het actief zijn in verenigingen ten opzichte van vooral de 55-plussers. De jongste leeftijdsgroep neemt een middenpositie in. Bij het vertrouwen is te zien dat zowel de jongste als de middelbare leeftijdsgroep zich onderscheidt door een groter vertrouwen dan de 55-plussers. Dit vertaalt zich in het sociaal kapitaal door de laagste score bij de 55-plussers, gevolgd door de groep van 15 tot 35 jaar, en de hoogste score bij de groep van 35 tot 55 jaar. Dergelijke leeftijdsdiscrepanties zijn in grote lijnen ook te zien in de beide gebieden. Een uitzondering is het vertrouwen: waar in Heerlen-noord de jongste groep het meeste vertrouwen laat zien, is dat in Heerlen-zuid de middelbare leeftijdsgroep.
De groep die gescheiden of verweduwd is, scoort op de drie gebieden lager dan zowel de gehuwden als de ongehuwden. Dat patroon is zowel in het noordelijke als in het zuidelijke deelgebied te zien, waarbij de zwakke relatie tussen de burgerlijke staat en de participatie in Heerlen echter wegvalt indien specifiek naar de beide staddelen gekeken wordt. Ook verschilt de relatie met de migratieachtergrond tussen beide gebieden: waar in Heerlen-noord de groep met een Nederlandse achtergrond op de drie gebieden hoger scoort dan de groep met een migratieachtergrond, vooral op participatie en sociaal kapitaal, is dit niet het geval in Heerlen-zuid. Alleen participeert in het zuidelijke deel de Nederlandse groep iets meer dan de groep met een migratieachtergrond, maar deze relatie is veel zwakker dan in het noordelijke deelgebied.
Vooral opleiding en het te besteden inkomen in het huishouden zijn relevant voor zowel het meedoen met als het vertrouwen in de samenleving, en dit vertaalt zich in een sterke relatie tussen beide hulpbronnen en het sociaal kapitaal. Hoe hoger de opleiding, hoe meer participatie, vertrouwen en sociaal kapitaal. Dat geldt voor Heerlen, maar ook voor de beide stadsgebieden. Maar deze relaties zijn sterker voorhanden in Heerlen-noord dan in Heerlen-zuid. Daarnaast is de participatie, het vertrouwen en het sociaal kapitaal groter bij de mensen met een hoog inkomen ten opzichte van de groep die minder te besteden heeft, met de kanttekening dat het verschil tussen de beide inkomensgroepen iets minder geprononceerd is bij het vertrouwen. Vooral in het meedoen en het sociaal kapitaal zijn er forse verschillen tussen de lage en hoge inkomens. Dit geldt ook voor de beide stadsdelen, maar het patroon is niet hetzelfde: waar in Heerlen-noord grotere verschillen tussen de opleidingsgroepen voorhanden zijn, zijn in Heerlen-zuid de inkomensverschillen duidelijker te zien dan in Heerlen-noord.
Heerlen-noord | Heerlen-zuid | Heerlen | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Sociaal kapitaal | Vertrouwen | Participatie | Sociaal kapitaal | Vertrouwen | Participatie | Sociaal kapitaal | Vertrouwen | Participatie | |
Geslacht | |||||||||
Man | -0,192 | -0,069 | -0,279 | 0,163 | 0,058 | 0,237 | -0,043 | -0,016 | -0,062 |
Vrouw | -0,212 | -0,159 | -0,19 | 0,116 | 0,123 | 0,053 | -0,083 | -0,048 | -0,094 |
F-waarde | 0,1 | 1,3 | 1,2 | 0,2 | 0,5 | 3,9 | 0,4 | 0,3 | 0,3 |
Significantie | T | ||||||||
Leeftijd | |||||||||
15-34 | -0,028 | 0,097 | -0,192 | 0,073 | 0,050 | 0,072 | 0,014 | 0,077 | -0,082 |
35-54 | -0,136 | -0,099 | -0,126 | 0,395 | 0,263 | 0,400 | 0,063 | 0,037 | 0,071 |
55 en ouder | -0,352 | -0,252 | -0,333 | 0,032 | 0,013 | 0,045 | -0,19 | -0,141 | -0,174 |
F-waarde | 6,5 | 6,5 | 2,6 | 5,6 | 2,7 | 5,4 | 7,4 | 5,4 | 5,5 |
Significantie | ** | ** | T | ** | T | ** | ** | ** | ** |
Burgerlijke staat | |||||||||
Gehuwd | -0,168 | -0,102 | -0,186 | 0,312 | 0,225 | 0,292 | 0,012 | 0,021 | -0,006 |
Gescheiden/verweduwd | -0,421 | -0,316 | -0,376 | -0,036 | -0,059 | 0,014 | -0,249 | -0,201 | -0,202 |
Ongehuwd | -0,125 | -0,022 | -0,213 | 0,074 | 0,043 | 0,083 | -0,042 | 0,005 | -0,089 |
F-waarde | 4,1 | 3,7 | 1,6 | 4,8 | 3,1 | 3,2 | 5,5 | 4,3 | 2,9 |
Significantie | * | * | ** | * | * | ** | * | T | |
Opleiding | |||||||||
Laag | -0,586 | -0,402 | -0,578 | -0,325 | -0,271 | -0,251 | -0,498 | -0,358 | -0,467 |
Middelbaar | -0,134 | -0,093 | -0,131 | 0,205 | 0,132 | 0,215 | 0,012 | 0,003 | 0,018 |
Hoog | 0,526 | 0,468 | 0,367 | 0,544 | 0,386 | 0,519 | 0,535 | 0,426 | 0,444 |
F-waarde | 62,5 | 34,1 | 42,3 | 28 | 15,6 | 21,3 | 94,5 | 50,9 | 69,7 |
Significantie | *** | *** | *** | *** | *** | *** | *** | *** | *** |
Besteedbaar huishoudensinkomen | |||||||||
Laag | -0,358 | -0,207 | -0,407 | -0,164 | -0,13 | -0,138 | -0,294 | -0,182 | -0,318 |
Hoog | 0,039 | 0,036 | 0,026 | 0,401 | 0,264 | 0,410 | 0,217 | 0,148 | 0,215 |
F-waarde | 25,6 | 9 | 28,6 | 38,7 | 18,3 | 36,4 | 74,8 | 30,2 | 78 |
Significantie | *** | ** | *** | *** | ** | *** | *** | *** | *** |
Migratieachtergrond | |||||||||
Nederlands | -0,092 | -0,06 | -0,096 | 0,175 | 0,103 | 0,197 | 0,024 | 0,011 | 0,031 |
Niet-Nederlands | -0,435 | -0,232 | -0,522 | 0,029 | 0,047 | -0,009 | -0,278 | -0,138 | -0,349 |
F-waarde | 17,5 | 4,2 | 25,5 | 1,8 | 0,3 | 3,5 | 21 | 5,1 | 31,7 |
Significantie | *** | * | *** | T | *** | * | *** | ||
T p<0,1;* p<0,05;** p<0,01;*** p<0,001. |
4.2. Verschillen in sociaal kapitaal tussen Heerlen-noord en Heerlen-zuid
In Heerlen-zuid is vooral de bevolking hoger opgeleid en heeft een hoger inkomen dan in Heerlen-noord. Zo is in Heerlen-noord 41 procent laag opgeleid en heeft 61 procent een laag inkomen. In Heerlen-zuid is dat respectievelijk 30 en 44 procent. Tevens wonen, met 32 versus 24 procent, in Heerlen-noord meer personen met een migratieachtergrond (migranten en de tweede generatie) dan in Heerlen-zuid. Er zijn relatief weinig verschillen tussen de beide gebieden qua samenstelling naar geslacht, leeftijd en burgerlijke staat. Om meer zicht te krijgen op de relaties tussen de bevolkingskenmerken en de drie indexen is een aantal regressieanalyses uitgevoerd, waarbij de unieke bijdrage van elk kenmerk naar voren komt. Daaruit blijkt dat in Heerlen-noord alleen opleiding (beta = 0,36), de migratieachtergrond (-0,11) en, hoewel in veel mindere mate, het inkomen (0,08) een rol spelen voor het sociaal kapitaal. Bij het vertrouwen is dat uitsluitend opleiding (0,29) en een geringe bijdrage van de middelbare leeftijdsgroep ten opzichte van de 55-plussers (0,11). En voor de participatie is opleiding (0,29), inkomen (0,13) en de migratieachtergrond (-0,13) relevant. In Heerlen-zuid komen deels andere verbanden naar voren. Zo is voor het sociaal kapitaal, naast de hogere score van de jongste ten opzichte van de oudste leeftijdsgroep (0,09), opleiding (0,27) en inkomen (0,23) van belang. Voor het vertrouwen zijn dat opleiding (0,23) en inkomen (0,14), en voor participatie eveneens opleiding (0,20) en inkomen (0,25). We zien dus, hetgeen grotendeels ook al in de bivariate relaties tot uitdrukking kwam (Tabel 4.4), dat vooral opleiding relevant is voor de scores op de drie indexen in Heerlen-noord. Inkomen speelt daar een veel bescheidener rol in. Ook is opleiding de belangrijkste richtinggever in Heerlen-zuid, maar daar is ook het inkomen relevant. Een andere constatering is dat migratieachtergrond wel van belang is voor de participatie en het sociaal kapitaal in het noordelijke deelgebied, maar geen rol speelt in Heerlen-zuid.
5. Sociaal kapitaal en welzijn
In het voorgaande is ingegaan op het zogenoemde ‘sociaal kapitaal’, en de twee pijlers: de participatie en het vertrouwen. Het meedoen met de samenleving, samen met het vertrouwen in andere personen en het vertrouwen in instituties, vormen een afspiegeling van de mate waarin personen deelnemen aan sociale netwerken met gemeenschappelijke waarden (Van Beuningen en Schmeets, 2013). Tevens is vermeld dat uit diverse internationale studies naar voren is gebracht dat het sociaal kapitaal niet alleen gunstig is voor de welvaart, maar ook voor het welzijn.
Ook voor Nederland zijn er duidelijke indicaties dat diverse manieren van het participeren gepaard gaat met meer welzijn. Zo zijn mensen meer gelukkig en tevreden met hun eigen leven naarmate ze meer sociale contacten onderhouden en sterker het gevoel hebben belangrijk te zijn voor anderen (Mars en Schmeets, 2011; Van Beuningen en Moonen, 2014; CBS, 2015; Coumans en Schmeets, 2020). Ook hebben mensen die zich inzetten als vrijwilliger meer welzijn (Schmeets en Arends, 2020). Zo zijn vrijwilligers meer tevreden met hun eigen leven, met hun sociale contacten en met hun psychische gezondheid dan mensen die geen vrijwilligerswerk doen. Daarnaast voelen de mensen die zich inzetten als vrijwilliger voor bijvoorbeeld scholen, sportclubs, culturele verenigingen, zorgorganisaties, wijken en buurten, zich gelukkiger en meer tevreden op een aantal welzijnsaspecten.
Deze twee vormen worden voor dit artikel gerelateerd aan het sociaal kapitaal en de twee pijlers daarvan: de participatie en het vertrouwen. Naast deze twee korte varianten om het welzijn te bepalen is door het CBS een bredere welzijnsindex ontwikkeld, op basis van acht onderdelen ontleend aan een studie over ‘bredere welvaart’ (Stiglitz, Sen en Fitoussi, 2009). Een van die 8 onderdelen is het vertrouwen in rechters, politie en de Tweede Kamer. Aangezien deze drie vertrouwensaspecten ook deel uitmaken van de sociaal kapitaal index (zie figuur 2.1), beperken we ons tot de twee korte varianten: het geluk en de tevredenheid met het eigen leven.
In het vorige essay is uitgebreid ingegaan op het welzijn in de vorm van het ervaren geluk, de tevredenheid met het eigen leven, en de bredere welzijnsindex (Schmeets en Tummers, 2022). De verwachting dat Heerlen ook onderaan op de welzijnsladder zou staan werd bevestigd. En ook is gebleken dat het welzijn in Heerlen-zuid groter is dan in Heerlen-noord. Heerlen staat voor zowel geluk als tevredenheid met het eigen leven bij de vijf laagst scorende grote steden. Ook op de bredere welzijnsindex komt naar voren dat Heerlen lage posities inneemt, zowel qua gemiddeld rapportcijfer als bij het aandeel met een hoog welzijn. Wel valt op dat de discrepantie tussen Heerlen en het landelijke gemiddelde bij het ervaren geluk minder groot is dan bij de tevredenheid met het leven en de bredere welzijnsindex die vooral opgebouwd is uit tevredenheidsaspecten. Blijkbaar zorgt het welzijn in de vorm van affectie, het geluksgevoel, dat te typeren is als momentopname voor een minder scherp contrast dan de tevredenheid waarbij meer een positie wordt ingenomen op basis van een cognitieve inschatting.
Een eerste zicht op de samenhang tussen het sociaal kapitaal en het welzijn bieden de correlaties. Daaruit blijkt dat in Heerlen het sociaal kapitaal, alsook de participatie en het vertrouwen, gerelateerd zijn aan zowel het ervaren geluk als de tevredenheid met het eigen leven. Dat geldt ook voor de beide stadsdelen. Wel valt op dat de samenhang tussen de participatie en de tevredenheid met het eigen leven in Heerlen-zuid sterker is (Pearson’s R = 0,20), dan in Heerlen-noord (R = 0,11).
Heerlen-noord | Heerlen-zuid | Heerlen | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
Ervaren geluk | Tevreden leven | Ervaren geluk | Tevreden leven | Ervaren geluk | Tevreden leven | |
Participatie | 0,14 | 0,11 | 0,18 | 0,20 | 0,17 | 0,15 |
Vertrouwen | 0,19 | 0,21 | 0,16 | 0,21 | 0,18 | 0,22 |
Sociaal kapitaal | 0,21 | 0,21 | 0,20 | 0,25 | 0,22 | 0,24 |
In het vorige essay (Schmeets en Tummers, 2022) is ingegaan op de relatie tussen een aantal bevolkingskenmerken en het welzijn in Heerlen, alsook in de twee stadsgebieden. Daaruit kwam naar vooral naar voren dat zowel het opleidingsniveau als het door het huishouden te besteden inkomen gerelateerd is aan het welzijn. De hoger opgeleiden zijn beduidend gelukkiger en meer tevreden met het leven dan zowel de lager- als middelbaar opgeleiden. En de groep met een hoog inkomen scoort beduidend hoger op beide welzijnsaspecten dan de groep met een laag inkomen. Maar ook verschillen andere bevolkingsgroepen in het welzijn. Zo zijn vrouwen iets meer tevreden met het eigen leven dan mannen, en is het welzijn iets hoger bij ouderen dan bij jongeren. Ook landelijke cijfers bevestigen dit beeld, alsook dat het welzijn van mensen met een migratieachtergrond lager is ten opzichte van de Nederlandse groep (CBS, 2022).
De analyses krijgen een vervolg door na te gaan of, en zo ja in welke mate, het sociaal kapitaal en de beide bouwstenen van dit kapitaal gerelateerd zijn aan het welzijn van de Heerlense bevolking. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een model waarin behalve het sociaal kapitaal ook andere kenmerken zijn opgenomen die mogelijk gerelateerd zijn aan het sociaal kapitaal en/of welzijn. Dit zijn, naast de reguliere bevolkingskenmerken zoals leeftijd (in drie groepen), geslacht, burgerlijke staat en de migratieachtergrond, de beide hulpbronnen opleiding en inkomen, alsook de tevredenheid met de gezondheid. Daaruit komt naar voren dat de ervaren gezondheid veruit de sterkste samenhang heeft met het welzijn. Dat geldt zowel voor het ervaren geluk (beta = 0,58) als de tevredenheid met het eigen leven (0,58). Maar, ook na controle voor deze kenmerken, blijft het sociaal kapitaal relevant voor het geluk (0,11) en de satisfactie met het leven (0,10). De andere kenmerken doen weinig. Indien in plaats van het sociaal kapitaal, de beide bouwstenen in het model worden opgenomen dan dragen beide onderdelen, de participatie met een coëfficiënt van 0,05 en het vertrouwen met de waarde van 0,08, bij aan het geluk. En, met respectievelijk bijdragen van 0,08 en 0,04, dragen de participatie en het vertrouwen bij aan de tevredenheid met het eigen leven.
Vervolgens is onderzocht of de beide deelgebieden van Heerlen een identiek patroon laten zien in de voorspellers van het welzijn. In Heerlen-noord is ook het sociaal kapitaal relevant voor zowel het geluk (0,08) als voor de tevredenheid met het leven (0,10). Tevens laat het model waarin zowel participatie als vertrouwen is opgenomen, zien dat in Heerlen-noord de participatie geen rol speelt bij het geluk. En daarnaast blijkt dat het vertrouwen niet relevant is voor de tevredenheid met het leven. In Heerlen-zuid is eveneens het sociaal kapitaal gerelateerd aan het rapportcijfer voor het geluk (0,14) als het cijfer voor de tevredenheid met het eigen leven (0,09). En de opname van de beide bouwstenen leert dat de participatie (0,09) en het vertrouwen (0,09) bijdragen aan het geluk, maar dat uitsluitend de participatie relevant is voor het rapportcijfer dat de inwoners van het zuidelijke woongebied geven voor hun eigen leven (0,09). Samenvattend leren deze resultaten dat de beide deelgebieden niet veel verschillen in de mechanismen die van belang zijn voor het welzijn.
6. Conclusie en discussie
In dit essay is het sociaal kapitaal besproken, met de beide bouwstenen: de participatie en het vertrouwen. Daarbij is uiteengezet wat het sociaal kapitaal is, en hoe dit gemeten wordt in de vorm van een index waar de personen op scoren. Het sociaal kapitaal is opgebouwd uit 9 indicatoren die op het meedoen in de samenleving betrekking hebben, en 8 indicatoren over het onderlinge vertrouwen en het vertrouwen in instituties. Dan blijkt dat Heerlen de laagste score heeft ten opzichte van 50 andere grote gemeenten in de periode van 2012 tot 2020. En dat geldt ook voor de beide bouwstenen: Heerlen staat onderaan op zowel de trede van de participatie- als op de trede van de vertrouwensladder.
Dat is op zich niet verrassend. In eerdere essays was al aangetoond dat Heerlen laag scoort op diverse onderdelen van het sociaal kapitaal. Daar kwam naar voren dat in Heerlen het wantrouwen tussen de burgers groot is, en dat er weinig vertrouwen is in publieke, private en politieke instituties. Daarnaast is het aantal sociale contacten met familie, vrienden en goede kennissen, lager dan gemiddeld, terwijl het burencontact wel spoort met het landelijke beeld. Tevens is de deelname aan het verenigingsleven gering, heeft Heerlen het laagste aandeel vrijwilligers en is de politieke participatie erg laag. Ook de drie andere grote Limburgse gemeenten etaleren lage scores op het sociaal kapitaal. Zo bekleedt Venlo plek 6, Sittard-Geleen komt op plek 8 terecht, en neemt Maastricht positie 15 in. Tevens blijven de grotere gemeenten in Limburg achter in de mate waarin de inwoners gelukkig zijn en zich tevreden met hun eigen leven tonen, en Heerlen bungelt ook hierbij onderaan (Schmeets en Tummers, 2022). En indien de 51 gemeenten niet zouden verschillen in de bevolkingssamenstelling qua man/vrouw verhouding, leeftijdsopbouw, onderwijs- en inkomensniveau, ook dan blijft Heerlen de laagste positie houden in het sociaal kapitaal, in de participatie en in het vertrouwen.
Dit betekent derhalve dat er andere, aanvullende, oorzaken zijn voor het lage sociaal kapitaal in Heerlen. Er is echter weinig grip op mogelijke factoren die zorgen voor weinig verbinding tussen de burger en de samenleving, en evenmin op het diepe onderlinge wantrouwen en het wantrouwen jegens vooral publieke en politieke instituties. In eerdere essays is bijvoorbeeld gewezen op de mijnsluitingen met als gevolg armoede en verloedering. Maar dit biedt geen onderbouwing voor de lage posities in het sociaal kapitaal die ook de drie andere grote steden innemen. Wel biedt het aanvullende onderzoek in de gemeente Heerlen in 2020 al iets meer inzichten, met de tweedeling Heerlen-noord en Heerlen-zuid. In Heerlen-noord is het opgebouwde sociaal kapitaal veel lager dan in Heerlen-zuid. Dat komt zowel tot uitdrukking bij de participatie als bij het vertrouwen.
Dat er grote discrepanties zijn tussen de twee deelgebieden was evenmin verassend. Immers, dat was ook al bekend uit de eerder verschenen essays. Waar het zuidelijke gebied veelal niet veel onderdoet ten opzichte van het landelijke gemiddelde, is vooral in Heerlen-noord sprake van lage participatie- en vertrouwenscijfers. De discrepantie tussen de beide gebieden is echter groter bij de participatie dan bij het vertrouwen. En deze kloven worden smaller indien het gemiddelde opleidings- en inkomensniveau in Heerlen-noord niet veel lager zou zijn dan in Heerlen-zuid. Bij het vertrouwen zou er dan zelfs geen verschil meer te zien zijn tussen de beide stadsdelen. Dit betekent dus dat opleiding en inkomen een achterstandspositie van het sociaal kapitaal in Heerlen-noord. Maar bij het meedoen in de samenleving dient gezocht te worden naar aanvullende factoren.
Er is in eerdere essays gewezen op de grensmigratie. In Heerlen-noord wonen substantieel meer mensen met een migratieachtergrond dan in Heerlen-zuid. Dit kan, conform de constrict-theorie van Putnam (Putnam, 2007), betekenen dat er minder sociale contacten zijn en er minder verbondenheid is, ook tussen personen met een Nederlandse achtergrond. Een verdere aanwijzing hiervoor is dat migratieachtergrond wel van belang is voor het sociaal kapitaal en de participatie in het noordelijke deelgebied, maar geen rol speelt in Heerlen-zuid. Tevens is in eerdere essays gewezen op de vraagkant: indien in Heerlen-noord bijvoorbeeld minder sportverenigingen zijn dan in het zuidelijke deel, dan zal er ook minder behoefte zijn aan vrijwilligers bij sportclubs. En als het aanbod van scholen minder groot is, dan zal er ook minder behoefte zijn aan vrijwilligers. En ook: als er in Heerlen-noord minder verenigingen zijn, dan zal er ook een minder uitbundig verenigingsleven zijn. Hierbij past uiteraard de kanttekening dat er een wisselwerking is tussen vraag en aanbod: indien mensen, om diverse redenen, geen behoefte hebben om vrijwilligerswerk te doen of actief te zijn in verenigingen dan zal dit ook het ontstaan en in stand houden van verenigingen in de weg staan.
In dit essay is tevens ingegaan op de relatie tussen het sociaal kapitaal en het welzijn. Volgens de theorie heeft het opgebouwde sociaal kapitaal een gunstig effect op het welzijn. Er zijn twee uitingen van welzijn onderscheiden: het geluk dat meer een gevoel, een momentopname, weergeeft en de tevredenheid met het eigen leven waarbij mensen zich vooral positioneren ten opzichte van anderen. Deze twee vormen staan bekend als de affectieve (gevoel) versus de cognitieve inschatting (rationele vergelijking). Zowel het geluk als de tevredenheid met het leven zijn in Heerlen en de beide stadsdelen gerelateerd aan het sociaal kapitaal, en de twee bouwstenen van dit kapitaal: de participatie en het vertrouwen. Uit de eerdere studie was al bekend dat Heerlen lage posities inneemt op beide welzijnsaspecten, en dat het welzijn in Heerlen-noord lager is dan in Heerlen-zuid en dan vooral bij de satisfactie met het eigen leven (Schmeets en Tummers, 2022). Dit past in het patroon van de in eerdere essays besproken aspecten van sociaal kapitaal.
Een eerste indicatie dat de samenvattende sociaal kapitaal index gerelateerd is aan het welzijn bieden de correlaties. Deze zijn met 0,22 voor geluk en 0,24 voor de tevredenheid weliswaar duidelijk voorhanden, maar niet erg hoog. Toch laten de regressieanalyses zien dat het sociaal kapitaal, ook na controle voor een groot aantal andere kenmerken, gerelateerd is aan het welzijn: hoe meer sociaal kapitaal, hoe meer welzijn. Een gepaste kanttekening hierbij is dat dit geen hard bewijs is voor de causaliteit. Ten eerste kunnen er nog andere, ook niet gemeten, kenmerken zijn die ervoor kunnen zorgen dat het verband verdwijnt. Als een eerste robuustheidsanalyse is een aantal andere tevredenheidsaspecten, opgenomen zoals de tevredenheid met de eigen financiële situatie, de sociale contacten, en de woonbuurt. Ook dan blijft de relatie tussen sociaal kapitaal en beide welzijnsaspecten voorhanden. Ten tweede kan er ook sprake zijn van een omgekeerde relatie: mensen met meer welzijn gaan meer participeren en etaleren meer vertrouwen. Dus sociaal kapitaal genereert niet welzijn, maar welzijn bevordert het sociaal kapitaal. Het ligt echter meer voor de hand om, conform de theorie, meer geloof te hechten aan de impuls die het sociaal kapitaal geeft aan het geluk en de tevredenheid met het leven dan andersom. De analyses binnen de beide deelgebieden leren dat het sociaal kapitaal zowel in Heerlen-noord als in Heerlen-zuid gerelateerd is aan beide welzijnsaspecten. Dat wijst er op dat in beide gebieden dezelfde mechanismen werken.
We hebben geen duidelijke verklaringen voor het lage sociaal kapitaal en het lage welzijn in Heerlen. Welzijn is vooral gerelateerd aan de subjectieve inschatting van de eigen gezondheid. En ook het sociaal kapitaal speelt een rol. Wat niet is onderzocht, is de rol van religie. In het vorige essay, waarin het welzijn in Heerlen is besproken, is gewezen op de mogelijke rol die religie speelt bij het welzijn (Schmeets en Tummers, 2022). Zo is door Veenhoven geopperd dat het welzijn in Limburg lager is dan in andere provincies door de rol van religie. Het katholieke geloof zou de vrijheid van het individu beperken met als gevolg dat hierdoor het welzijn wordt gedempt1). In de vorm van religieuze binding met de driedeling ‘Geen’, ‘Rooms-Katholiek en ‘Andere’ is onderzocht of in Heerlen het behoren tot de katholieke kerk samen gaat met een lager welzijn. Dat is echter niet het geval. Zo is de groep die zegt katholiek te zijn gemiddeld gelukkiger (7,6) en meer tevreden met het leven (7,6) dan de groep die tot een ‘ander’ gezindte of levensbeschouwelijke groep behoort (7,3 en 7,2) dan wel zich tot geen religieuze groep rekent (7,4 en 7,3). Uit de regressieanalyses, waarbij in de modellen religie is toegevoegd, blijkt vervolgens dat het behoren tot de katholieke kerk niet relevant is voor het geluk en evenmin voor de tevredenheid met het eigen leven.
Inmiddels is het Heerlens-heitje project, na een trage start vanwege Covid-19, flink opgeschaald. Steeds meer mensen maken gebruik van de app waarin klussen worden aangeboden om uit te voeren en waarmee de zogenoemde ‘heitjes’ verdiend kunnen worden. Een van de doelen van het project is om hiermee de sociale cohesie en het welzijn te bevorderen. Om dit vast te stellen is in de periode januari tot mei 2022 in Heerlen een onderzoek gedaan bij de personen die ook in april tot september 2020 aan het onderzoek Sociale samenhang en Welzijn (SSW) hebben meegewerkt. Daarmee kan worden nagegaan of, en zo ja in welke richting, verschuivingen zijn opgetreden in (de indicatoren van) het sociale kapitaal en het welzijn. Daarbij fungeert het landelijke SSW-onderzoek als referentiepunt. Immers: indien niet alleen in Heerlen, maar ook landelijk vergelijkbare veranderingen zijn opgetreden dan is de constatering dat het Heerlens-Heitje project geen aantoonbare gevolgen heeft gehad voor het sociaal kapitaal. Daarbij speelt dat de Covid-19 pandemie ook gevolgen heeft voor de sociale statistieken, zoals de ervaren gezondheid en leefstijl (Reep en Hupkens, 2021), en zoals in diverse essays besproken het vertrouwen (zie ook: Schmeets en Exel, 2022), en diverse vormen van participatie. Dit is ook aangetoond in de veranderingen tussen de kwartalen in de drie indexen: het sociaal kapitaal, het vertrouwen en het sociaal kapitaal.
We zullen het zien. Inmiddels, vanaf 1 oktober 2022, zijn deze data beschikbaar. Een aanvullende onderzoeksvraag is, vanuit het oogpunt van de sociale cohesie, of er iets veranderd is inzake de discrepanties tussen de twee deelgebieden. Indien de kloven kleiner worden, dan is dit een indicatie dat de achterstandspositie van Heerlen-noord ten opzichte van Heerlen-zuid wordt verminderd. Dat vatten we op als een integratieslag die Heerlen doormaakt, waarmee de sociale cohesie in Heerlen wordt versterkt. Naast deze regionale tegenstellingen, wordt langs deze lens ook onderzocht of er een afname is te zien bij de specifieke bevolkingsgroepen, zoals tussen de lager- en hoger opgeleiden, en tussen de mensen met een laag en een hoog inkomen. En gelet op de geschetste samenhang tussen het sociaal kapitaal en het welzijn, is dan tevens te verwachten dat er minder grote contrasten zijn in de mate waarin de Heerlense bevolking een gelukkig en tevreden mens is.
Referenties
ABS (2004). Measuring social capital. An Australian framework and indicators. Canberra: Australian Bureau of Statistics.
Bourdieu, P. (1986). The forms of capital. In: J. Richardson (red.), Handbook of theory and research for the sociology of education. New York: Greenwood Press.
CBS (2015). Welzijn in Nederland 2015. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire, 2-11-2015.
CBS (2022). CBS-Statline. Zie http://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/82634NED/table?ts=1664360075104
Coleman, J. S. (1988). Social capital in the creation of human capital. American Journal of Sociology, 94, 94–120.
Coté, S. en T. Healy (2001). The well-being of nations. The role of human and social capital. Paris: Organisation for Economic Co-operation and Development.
Coumans, M., en H. Schmeets (2020). Sociaal contact: kwantiteit en kwaliteit. Statistische Trends, 20 augustus 2020, 1–19.
Diener, E., Suh, E.M., Lucas, R.E. en H.L. Smith (1999). Subjective well-being: three decades of progress, Psychological Bulletin, 125(2): 276-302.
Eliasoph, L. (1998). Avoiding politics: How Americans Produce Apathy in Everyday Life. Cambridge: Cambridge University Press.
Freitag, M. (2003). Beyond Tocqueville: The origins of social capital in Switzerland. European Sociological Review, 19 (2), 217-232.
Gannon, B. en J. Roberts, J. (2018). Social capital: exploring the theory and empirical divide. Empirical Economics.
Granovetter, M. (1973). The strength of weak ties. The American Journal of Sociology, 76(6), 1360-1380.
Helliwell, J. F. en S. Wang (2011). Trust and wellbeing. International Journal of Wellbeing, 1(1), 42-78.
Hooghe, M. en B. Vanhoutte (2011). Subjective Well-Being and Social Capital in Belgian Communities. The Impact of Community Characteristics on Subjective Well-Being Indicators in Belgium. Social Indicators Research, 100(1), 17-36.
Inglehart, R. (1977). The Silent Revolution. Princeton: Princeton University Press.
Keeley, B. (2007). Human capital: how what you know shapes your life. Paris: OECD.
Knack S. en P. Keefer (1997). Does social capital have an economic pay-off? A cross country investigation. Quarterly Journal of Economics, 112 (4), 1251-1288.
Kroll, C. (2011). Different Things Make Different People Happy: Examining Social Capital and Subjective Well-Being by Gender and Parental Status, Social Indicators Research, 104(1), 157-177.
Lin, N. (2001). Social capital: A theory of social structure and action. Cambridge: Cambridge University Press.
Mars, G. en H. Schmeets (2011). Meer sociale samenhang, meer geluk? Bevolkingstrends,59(3).
Matsushima, M. en Y. Matsunaga (2015). Social Capital and Subjective Well-Being in Japan, International Journal of Voluntary and Nonprofit Organizations 26(4), 1016–1045.
Mellor, D., Y. Hayashi, M. Stokes, L. Firth, L. Lake, S. M. Staples, S. Chambers en R. Cummins (2009). Volunteering and Well-Being: Do Self-Esteem, Optimism, and Perceived Control Mediate the Relationship? Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly 38(1), 144–159.
Morrow-Howell, N., Hinterlong, J., Rozario, P. A. en F. Tang (2003). Effects of Volunteering on the Well-Being of Older Adults. Journal of Gerontology, 58B(3), 137–145.
Mueller, J. (1970). Presidential Popularity from Truman to Johnson. American Political Science Review, 64, 18-34.
Neira, I., Vázquez, E. en M. Portela (2009). An Empirical Analysis of Social Capital and Economic Growth in Europe. Social Indicators Research, 92(1), 111-129.
OECD. (2017). OECD Guidelines on Measuring Trust. Paris: OECD Publishing.
Paxton, P. (1999). Is Social Capital Declining in the United States? A Multiple Indicator Assessment, American Journal of Sociology, 105(1), 88-127.
Portela, M., I. Neira, en M. del Mar Salinas-Jiménez (2013). Social Capital and Subjective Wellbeing in Europe: A New Approach on Social Capital, Social Indicators Research, 114, 493-511.
Puntscher, S., Hauser, C., Walde, J., & Tappeiner, G. (2015). The impact of social capital on subjective well-being: A regional perspective. Journal of Happiness Studies: An Interdisciplinary Forum on Subjective Well-Being, 16(5), 1231–1246.
Putnam, R.D. (2007). E Pluribus Unum: Diversity and Community in the Twenty-first Century. The 2006 Johan Skytte Prize Lecture. Scandinavian Political Studies, 30(2), 137-174.
Putnam, R. D. (2000). Bowling alone: The collapse and revival of American community. New York: Simon & Schuster.
Putnam, R., R. Leonardi en R.Y. Nanetti (1993). Making democracy work. New Jersey: Princeton University Press.
Reep, C. en C. Hupkens (2021). Ervaren impact corona op mentale gezondheid en leefstijl. Statistische Trends, 3-9-2021.
Schmeets, H. (2008). Speerpunt Sociale samenhang. Project brief. Heerlen/Voorburg: CBS.
Schmeets, H. (red.) (2010). Sociale samenhang: Participatie, Vertrouwen en Integratie. Den Haag/Heerlen: CBS.
Schmeets, H. (red.) (2015). Sociale samenhang. Wat ons bindt en verdeelt. Den Haag/ Heerlen/ Bonaire: CBS.
Schmeets, H. en J. Arends (2020). Vrijwilligerswerk en welzijn. Statistische Trends, 21-2-2020, 1-18.
Schmeets, H. en J. Exel (2022). Vertrouwen in medemens en instituties voor en tijdens de pandemie, Statistische Trends, januari 2022.
Schmeets, H., Exel, J., Ten Westenend, A. en D. Martens (2021). Meer vrijwilligers in Heerlen met het Heitje. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire, 29 december 2021.
Schmeets, H., Exel, J., Ten Westenend, A. en D. Martens (2022a). De Heitjes en het onderlinge wantrouwen in Heerlen. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire, 21 februari 2022.
Schmeets, H., Exel, J., Ten Westenend, A. en D. Martens (2022b). De Heitjes en het politieke vertrouwen in Heerlen. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire, 1 maart 2022.
Schmeets, H., Exel, J., Ten Westenend, A. en D. Martens (2022c). De Heitjes en de sociale contacten in Heerlen. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire, 22 maart 2022.
Schmeets, H., Exel, J., Ten Westenend, A. en D. Martens (2022d). De Heitjes en het verenigingsleven in Heerlen. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire, 1 april 2022.
Schmeets, H. en J. Exel (2022a). De Heitjes en de politieke betrokkenheid in Heerlen. CBS: Den Haag/ Heerlen/Bonaire, 25 mei 2022.
Schmeets, H. en J. Exel (2022b). De Heitjes en het vertrouwen in instituties in Heerlen. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire, 20 juli 2022.
Schmeets, H. en M. Tummers (2022). De Heitjes en het welzijn in Heerlen. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire, 25 augustus 2022.
Stiglitz, J.E., Sen, A. en J.-P. Fitoussi (2009). Report by the Commissions on the Measurement of Economic Performance and Social Progress. (www.stiglitz-sen-fitoussi.fr.)
Te Riele, S. en A. Roest (2009) Sociale Samenhang: Raamwerk en Lacunes in de Informatievoorziening. CBS-rapport SAH-2009–H2. Den Haag/Heerlen: CBS.
Uslaner, E. (2002). The moral foundations of trust. Cambridge, UK: Cambridge University Press.
Van Beuningen J. en L Moonen (2014). De sociale context van geluk: wat is belangrijk voor wie? Centraal Bureau voor de Statistiek, Bevolkingstrends, juni 2014.
Van Beuningen, J. en H. Schmeets (2013). Developing a Social Capital Index for the Netherlands, Social Indicators Research, 113(3), 859-886.
Van der Meer, T. (2009). States of freely associating citizens: comparative studies into the impact of state institutions on social, civic and political participation. ICS-dissertatie. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen.
Wilkinson, R. en M. Marmot (red.) (2003). Social determinants of health: the solid facts. 2nd edition. World Health Organization Europe.
Woolcock M. (1998) Social capital and economic development. Theory and Society, 27(2), 151–208.