5. Resultaten middelbaar beroepsonderwijs entreeopleiding
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bespreekt de resultaten van de analyse naar de samenhang tussen problemen en vsv voor studenten van de mbo entreeopleiding. Vsv is op 1 oktober 2018 gemeten. De kenmerken en problemen van jongeren en hun ouders hebben betrekking op 2017. Allereerst bespreekt dit hoofdstuk de kenmerken en problemen vsv’ers en niet-vsv’ers. Vervolgens wordt aan de hand van de resultaten van de regressieanalyse besproken hoe de kenmerken en problemen samenhangen met de kans op vsv wanneer voor andere kenmerken en problemen wordt gecontroleerd. Ten slotte worden de inzichten over de aanwezigheid van problemen gecombineerd met hoe deze met de kans op vsv samenhangen.
5.2 Achtergrondkenmerken
Tabel 5.2.1 laat zien dat er ongeveer 10 000 studenten met een mbo entreeopleiding in de populatie zijn in het schooljaar 2017/’18. Vergeleken met het voorgezet onderwijs en mbo niveau 2 tot en met 4 is dit een kleine groep. 23,3 procent van deze groep is het jaar erna voortijdig schoolverlater. Dit fenomeen komt dus relatief vaak voor onder studenten met een mbo entreeopleiding. De tabel geeft daarnaast voor vsv’ers en niet-vsv’ers apart weer welk percentage studenten een bepaald kenmerk heeft. Ruim twee derde van de vsv’ers is man. 90 procent van de vsv’ers is 18 jaar of ouder en is dus niet meer leer- of kwalificatieplichtig. Het percentage 18-plussers is 72 procent onder studenten die geen vsv’er zijn. Vsv’ers hebben relatief gezien iets vaker een migratieachtergrond. Daarnaast zijn BBL-studenten licht oververtegenwoordigd in de groep vsv’ers.
Vsv | Geen vsv | Totaal | |
---|---|---|---|
aantal | |||
Populatie jongeren | 2 420 | 7 960 | 10 380 |
% | |||
Geslacht | |||
Man | 68,9 | 61,3 | 63,1 |
Vrouw | 31,1 | 38,7 | 36,9 |
Leeftijd (in categorieën) | |||
17 jaar of jonger | 9,2 | 27,7 | 23,4 |
18 of 19 jaar | 61,9 | 51,6 | 54,0 |
20 tot 23 jaar | 28,8 | 20,7 | 22,6 |
Migratieachtergrond1) | |||
Nederlandse achtergrond | 41,0 | 37,6 | 38,4 |
Westerse achtergrond | 9,0 | 7,4 | 7,7 |
Niet-westerse achtergrond | 49,9 | 55,1 | 53,9 |
Leerweg | |||
BOL en onbekend | 83,5 | 85,3 | 84,9 |
BBL | 14,1 | 12,9 | 13,2 |
Extranei2 | 2,4 | 1,8 | 1,9 |
1) In de tabel wordt onderscheid gemaakt tussen een westerse en niet-westerse achtergrond. Leerlingen met een westerse achtergrond hebben een migratieachtergrond in Europa (exclusief Turkije), Noord-Amerika, Oceanië, Indonesië of Japan. Leerlingen met een niet-westerse achtergrond hebben een migratieachtergrond in Afrika, Latijns-Amerika, Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije. 2) Studenten die uitsluitend staan ingeschreven om examen te doen. |
Tabel 5.2.2 geeft een overzicht van de kenmerken van het huishouden van de jongere. Vsv’ers wonen relatief gezien ongeveer even vaak in huishoudens met lagere inkomens. Ongeveer 42 procent van de vsv’ers tegenover 40 procent van de niet-vsv’ers woont in een huishouden waarvan het inkomen tot de laagste 20 procent van huishoudensinkomens behoort. Voor 20% van de jongeren is het huishoudensinkomen onbekend of woont de jongere in een studentenhuishouden. 24% van de jongeren woont niet met juridische ouders, een groot deel van deze jongeren zal waarschijnlijk in een studentenhuishouden wonen. Vergeleken met mbo 2-4 is dit relatief veel. Vsv’ers wonen minder vaak bij beide juridische ouders en hebben vaker een moeder die niet bekend is in het BRP. Vsv’ers en niet-vsv’ers hebben ongeveer even vaak hoogopgeleide ouders en een vader die niet bekend is in het BRP.
Vsv | Geen vsv | Totaal | |
---|---|---|---|
aantal | |||
Populatie jongeren | 2 420 | 7 960 | 10 380 |
% | |||
Inkomensdeciel1) | |||
1 | 23,7 | 22,7 | 22,9 |
2 | 18,5 | 17,0 | 17,3 |
3 | 8,5 | 8,8 | 8,7 |
4 | 8,2 | 8,3 | 8,3 |
5 | 5,8 | 6,9 | 6,6 |
6 | 4,3 | 5,8 | 5,5 |
7 | 3,5 | 3,8 | 3,8 |
8 | 2,3 | 3,7 | 3,4 |
9 | 1,5 | 2,3 | 2,1 |
10 | 1,2 | 1,6 | 1,5 |
Onbekend of studentenhuishouden | 22,6 | 19,1 | 19,9 |
Huishoudenssamenstelling | |||
Woont met beide juridische ouders | 29,0 | 37,8 | 35,8 |
Woont met één juridische ouder | 44,0 | 39,1 | 40,3 |
Woont niet met juridische ouder(s) | 27,1 | 23,0 | 24,0 |
Hoogopgeleide ouder(s) | |||
Geen juridische ouder is hoogopgeleid | 92,2 | 92,0 | 92,0 |
Tenminste één juridische ouder is hoogopgeleid | 7,8 | 8,0 | 8,0 |
Moeder buiten beeld | |||
Moeder bekend in GBA/BRP | 85,4 | 80,9 | 82,0 |
Moeder niet bekend in GBA/BRP | 14,6 | 19,1 | 18,0 |
Vader buiten beeld | |||
Vader bekend in GBA/BRP | 66,8 | 66,7 | 66,8 |
Vader niet bekend in GBA/BRP | 33,2 | 33,3 | 33,2 |
1) De inkomensdecielen gaan uit van alle huishoudens in Nederland. De huishoudens zijn ingedeeld in tien even grote groepen. Gekeken is tot welke van deze tien groepen het huishouden van de student hoort. |
5.3 Aanwezigheid van problemen
We nemen zowel problemen van jongeren zelf als die van hun ouders mee in de analyse. Tabel 5.3.1 laat zien hoe vaak problemen bij jongeren zelf voorkomen10). Ook voor de mbo entreeopleiding komt ieder onderzocht probleem relatief vaker voor onder vsv’ers dan onder niet-vsv’ers. Bij psychosociale problemen is een aanzienlijk verschil te zien tussen beide groepen: dit type problemen komt anderhalf keer zo vaak voor onder vsv’ers dan onder niet-vsv’ers. 46 procent van de vsv’ers heeft psychosociale problemen, waarmee dit het vaakst voorkomende door ons bestudeerde probleem onder jongeren is. Ook bij opvoedingsproblemen en problemen op het gebied van criminaliteit is een groter verschil tussen beide groepen te zien: ongeveer 11 procent heeft opvoedingsproblemen en ongeveer 32 procent van de vsv’ers is in aanraking geweest met justitie. In beide gevallen is dat grofweg dubbel zo vaak als bij de groep niet-vsv’ers. De andere problemen komen relatief minder vaak voor, maar ook hier is het percentage groter onder vsv’ers dan onder niet-vsv’ers.
Vsv | Geen vsv | Totaal | |
---|---|---|---|
aantal | |||
Populatie jongeren | 2 420 | 7 960 | 10 380 |
% | |||
Ernstige gezondheidsproblemen | |||
Geen probleem | 87,1 | 87,8 | 87,6 |
Wel probleem | 12,9 | 12,2 | 12,4 |
Psychosociale problemen | |||
Geen probleem | 53,9 | 67,8 | 64,6 |
Wel probleem | 46,1 | 32,2 | 35,4 |
Opvoedingsproblemen | |||
Geen probleem | 89,3 | 94,4 | 93,2 |
Wel probleem | 10,7 | 5,6 | 6,8 |
Criminaliteit | |||
Geen probleem | 67,7 | 84,5 | 80,6 |
Wel probleem | 32,3 | 15,5 | 19,4 |
Slachtoffer geweld-/zedenmisdrijf | |||
Geen probleem | 93,7 | 95,8 | 95,3 |
Wel probleem | 6,3 | 4,2 | 4,7 |
Problematische schulden | |||
Geen probleem | 94,6 | 98,2 | 97,4 |
Wel probleem | 5,4 | 1,8 | 2,6 |
Vaak verhuizen/dakloos | |||
Geen probleem | 98,4 | 99,2 | 99,0 |
Wel probleem | 1,6 | 0,8 | 1,0 |
Vsv’ers hebben ook relatief vaker ouders met problemen ten opzichte van niet-vsv’ers. Tabel 5.3.2 laat de details hierover zien. Psychosociale problemen van de moeder is het vaakst voorkomende type probleem onder ouders. 22 procent van de vsv’ers heeft een moeder met psychosociale problemen tegenover 17 procent van de niet-vsv’ers. Dit type problemen komt minder vaak voor onder vaders. Het hebben van ouders met problematische schulden komt ongeveer anderhalf keer zo vaak voor onder vsv’ers in vergelijking met niet-vsv’ers. Problemen bij ouders op het gebied van criminaliteit zijn iets minder vaak aanwezig, maar komen ook anderhalf keer zo vaak bij vsv’ers ten opzichte van niet-vsv’ers voor. De overige problemen van ouders komen minder vaak voor bij studenten die een mbo entreeopleiding volgen.
Vsv | Geen vsv | Totaal | |
---|---|---|---|
aantal | |||
Populatie jongeren | 2 420 | 7 960 | 10 380 |
% | |||
Psychosociale problemen: moeder | |||
Geen probleem | 77,9 | 83,2 | 82,0 |
Wel probleem | 22,1 | 16,8 | 18,0 |
Psychosociale problemen: vader | |||
Geen probleem | 87,6 | 89,3 | 88,9 |
Wel probleem | 12,4 | 10,7 | 11,1 |
Verslaving: ouders | |||
Geen probleem | 97,7 | 98,4 | 98,3 |
Tenminste één juridische ouder | 2,3 | 1,6 | 1,7 |
Criminaliteit: ouders | |||
Geen probleem | 92,5 | 95,0 | 94,4 |
Tenminste één juridische ouder | 7,5 | 5,0 | 5,6 |
Problematische schulden: ouders | |||
Geen probleem | 81,9 | 88,5 | 86,9 |
Tenminste één juridische ouder | 18,1 | 11,5 | 13,1 |
Ouders recent uit elkaar | |||
Juridische ouders niet uit elkaar | 98,3 | 98,6 | 98,5 |
Juridische ouders uit elkaar | 1,7 | 1,4 | 1,5 |
5.4 Samenhang met de kans op vsv
Logistische regressieanalyses geven een inzicht van hoe sterk problemen en kenmerken van jongeren en hun juridische ouders in 2017 samenhangen met de kans dat zij op 1 oktober 2018 een voortijdig schoolverlater zijn. Hierbij is gecorrigeerd voor verschillen in achtergrondkenmerken en de aanwezigheid van andere problemen. Problemen die vaak voorkomen onder vsv’ers hangen niet automatisch ook samenhangen met de kans op vsv. Ze kunnen ook gerelateerd zijn aan andere kenmerken of problemen die sterker samenhangen met vsv. Door middel van de logistische regressieanalyses wordt hier onderscheid in gemaakt.
De groep studenten met een mbo entreeopleiding is relatief klein (circa 10 000 studenten) in vergelijking met de onderzochte populaties in de vorige hoofdstukken. Hierdoor zijn de odds ratio schattingen met betrekking tot de mbo entreeopleiding minder precies en hebben zodoende bredere betrouwbaarheidsintervallen. Vanwege de relatief geringe precisie moeten de odds ratio schattingen met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Grafiek 5.4.1 geeft de resultaten van de logistische regressieanalyse weer (zie kader in paragraaf 3.4 voor een uitleg over de logistische regressiemethode en odd ratio’s).
De odds ratio’s van drie problemen van de jongere zelf zijn statistisch significant groter dan 1: psychosociale problemen, problemen op het gebied van criminaliteit en problematische schulden. Ook problematische schulden van tenminste één van de ouders heeft een odds ratio groter dan 1. Deze problemen hangen dus samen met de kans op voortijdig schoolverlaten in het jaar na het schooljaar. Problematische schulden van de jongere en problemen op het gebied van criminaliteit hebben de hoogste odds ratio’s. Deze problemen hangen zodoende het sterkst samen met de kans op vsv voor jongeren met een mbo entreeopleiding.
De overige problemen hebben geen significant effect op de kans op vsv. Dit komt enerzijds omdat de verschillen in percentages vsv’ers en niet-vsv’ers met betreffende problemen kleiner zijn onder studenten met een mbo entreeopleiding dan jongeren in het voortgezet onderwijs en mbo niveau 2-4. Anderzijds telt de mbo entree populatie veel minder jongeren dan de mbo 2-4 en vo populaties, waardoor de odds ratio schattingen minder precies zijn. Hierdoor zijn de betrouwbaarheidsintervallen in de resultaten voor de mbo entree populatie relatief breed in vergelijking met de resultaten voor de vo en mbo 2-4 jongeren. We kunnen op basis hiervan dus niet concluderen dat deze problemen samenhangen met de kans op vsv.
In de regressieanalyses nemen naast problemen ook achtergrondkenmerken van zowel de jongeren zelf als hun huishouden mee11). Vrouwen hebben een lagere kans op vsv in vergelijking met mannen als zij verder dezelfde kenmerken en problemen hebben. Jongeren die samenwonen met één of geen juridische ouder hebben onder dezelfde aanname een grotere kans op vsv dan jongeren die met beide juridische ouders wonen. Het niet in het BRP voorkomen van de moeder hangt negatief samen met de kans op vsv. Wanneer de vader niet in het BRP voorkomt dan houdt dat geen verband met de kans op vsv. De samenhang tussen huishoudensinkomen en vsv is voor de populatie mbo entreeopleiding studenten veel minder eenduidig dan voor de andere populaties. De odds ratio schattingen voor slechts een minderheid van de inkomenspercentielen duiden op een negatief verband. Het hebben van een migratieachtergrond of een hoogopgeleide ouder is niet gerelateerd aan de kans op vsv.
5.5 Zicht op het totale effect
Net als in de vorige hoofdstukken beogen we in deze laatste paragraaf een completer beeld te krijgen van de relatie tussen problemen van studenten met een mbo-entreeopleiding en voortijdig schoolverlaten. Het effect van een probleem op de kans op vsv is slechts één dimensie van de relatie tussen problemen en de kans op vsv. Voor een vollediger beeld is het ook van belang om te weten hoe vaak problemen voorkomen.
Grafiek 5.5.1 geeft op de horizontale as de odds ratio schattingen weer en op de verticale as welk percentage studenten een bepaald probleem heeft. Psychosociale problemen van de jongere zelf zijn helemaal boven in de grafiek weergegeven. Dit betekent dat psychosociale problemen én relatief vaak voorkomen én een relatief grote invloed op de kans op vsv hebben. Daarnaast zijn er twee type problemen die zijn verder naar rechts in de grafiek geplaatst zijn dan psychosociale problemen van de jongere. Criminaliteit en problematische schulden van de jongere zelf liggen nog verder naar rechts, maar ook lager in de grafiek. Deze type problemen hebben grotere effecten op de kans op vsv, maar komen minder vaak voor. Met name problematische schulden van de jongere zelf komen relatief ten opzichte van andere problemen weinig voor. Problematische schulden van tenminste één van de ouders was ook significant gerelateerd aan de kans op vsv. Dit probleem komt relatief vaak voor onder jongeren en is in het midden van de grafiek geplaatst.
De overige problemen van de jongere zelf en alle problemen van de ouders bevinden zich redelijk dichtbij en rechts van de ‘geen effect op de kans op vsv’-stippellijn. Deze problemen hebben geen significant effect op de kans op vsv.
11) Het hier gebruikte model controleert niet voor leeftijd om de mbo entreeopleiding analyse zo vergelijkbaar mogelijk te houden met de vo en mbo 2-4 analyse, waarin ook niet voor leeftijd wordt gecontroleerd. Overigens zijn de resultaten met een controle voor leeftijd vergelijkbaar als die zonder een controle voor leeftijd.