2. Aanpak
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op hoe we de vraag van het ministerie van OCW hebben opgepakt. Als eerste zal de benadering van de onderzoeksvraag worden besproken (2.1). Vervolgens wordt de onderzochte populatie toegelicht (2.2). Hierna zal in paragraaf 2.3 worden ingegaan op de belangrijkste definities binnen het onderzoek en op het meten van de relatie tussen multiproblematiek en vsv. In paragraaf 2.5 volgt een aantal disclaimers.
2.1 Onderzoeksvraag
De vraag die centraal staat in dit onderzoek is: welke problemen hangen (het sterkst) samen met voortijdig schoolverlaten?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden beginnen we met een beschrijvende analyse. Hierbij vergelijken we kenmerken van voortijdig schoolverlaters met jongeren die geen voortijdig-schoolverlater zijn. Naast kenmerken van de jongere zelf nemen we ook een aantal kenmerken van het huishouden mee in deze analyse. Vervolgens voeren we een beschrijvende analyse uit over de aanwezigheid van problemen bij de jongere zelf en bij hun juridische ouders. Ook hier maken we onderscheid tussen vsv’ers en niet-vsv’ers.
De samenhang tussen problemen en voortijdig schoolverlaten wordt vervolgens geanalyseerd met een logistische regressieanalyse. In deze analyse worden zowel de kenmerken van de jongere en hun huishouden als de aanwezigheid van problemen meegenomen. Op basis van deze analyse is het mogelijk om te bepalen welke problemen het sterkst samenhangen met voortijdig schoolverlaten, wanneer er gecorrigeerd wordt voor de onderlinge samenhang tussen problemen en achtergrondkenmerken van jongeren.
Tenslotte pogen we door de bovenstaande inzichten te combineren zicht te krijgen op de bredere relatie tussen problemen en voortijdig schoolverlaten. Dit geeft inzicht in welke problemen zowel vaak aanwezig zijn bij jongeren als sterk samenhangen met vsv, maar ook welke problemen bijvoorbeeld minder vaak voorkomen terwijl ze wel een groot effect hebben op voortijdig schoolverlaten.
In de analyses wordt onderscheid gemaakt tussen leerlingen in het voortgezet onderwijs, mbo niveau 2-4 en mbo entreeopleiding.
2.2 Populatie
De populatie in dit onderzoek bestaat uit personen die op 1 oktober 2017 staan ingeschreven in vo, mbo of vavo (schooljaar 2017/’18). Bij het vo zijn de leerlingen in de algemene leerjaren 1 en 2 niet meegenomen in de analyse, omdat vsv onder deze groep leerlingen relatief weinig voorkomt. De startpopulatie moet bestaan uit personen die op het moment van meten van de problemen nog kans hebben om vsv’er te worden. We willen immers onderzoeken of jongeren met problemen een grotere kans hebben om vsv’er te worden. Dit betekent dat we de gebruikelijke startpopulatie om het aandeel nieuwe vsv’ers te meten (zowel van het ministerie van OCW als het CBS), nader moeten afbakenen tot jongeren die op 1 oktober 2017 nog géén startkwalificatie hadden. Jongeren die op 1 oktober 2017 al wel een startkwalificatie hadden kunnen namelijk per definitie geen vsv’er meer worden. Om deze reden worden jongeren die op 1 oktober 2018 ouder dan 23 jaar zijn ook niet meegenomen in de analyse. Jongeren in voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) worden alleen meegenomen als hun opleiding door het voortgezet onderwijs wordt bekostigd. Dit zijn jongeren die onder bepaalde voorwaarden door een middelbare school worden uitbesteed aan een ROC-instelling zodat zij daar hun vo-diploma kunnen halen nadat ze bijvoorbeeld op een aantal vakken gezakt zijn op het centraal examen. Dit zijn dus niet alle vavo deelnemers uit 2017/’18. Ook is ervoor gekozen om alleen jongeren mee te nemen die op 1 januari van het cohortjaar voorkomen in de basisregistratie personen (BRP).
2.3 Definities van belangrijkste begrippen
2.3.1 Voortijdig schoolverlaten
Voortijdig schoolverlaters zijn jongeren tot 23 jaar die het onderwijs verlaten vanuit het voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs of voortgezet algemeen volwassenenonderwijs zonder een startkwalificatie. Het zijn dus jongeren die op 1 oktober 2017 ingeschreven zijn in het bekostigd vo, mbo of vavo en op 1 oktober 2018 niet meer ingeschreven zijn in het onderwijs, geen startkwalificatie hebben én jonger zijn dan 23 jaar. De precieze definitie verschilt tussen het CBS en het ministerie van OCW. Anders dan in andere CBS-publicaties wordt hier de definitie van het ministerie van OCW aangehouden. Dit houdt in dat de volgende drie groepen niet als vsv’ers worden gezien: jongeren die doorstromen naar niet-bekostigd onderwijs of een opleiding bij politie/defensie, jongeren die tussen 1 oktober en 31 december alsnog een startkwalificatie halen en als laatste jongeren met een mbo entree-diploma die 12 uur of meer werken op 1 oktober.
2.3.2 Problemen
In het voorgaande onderzoek is het concept ‘multiproblematiek’ samengesteld op basis van de aanwezigheid van verschillende problemen bij de jongeren zelf, bij de (partners van) ouders of bij een eventuele samenwonende partner. Dit onderzoek bouwt op deze operationalisering voort. In dit onderzoek kijken we echter niet naar ‘multiproblematiek’ in het algemeen, maar ligt de focus op de aanwezigheid van de onderliggende problemen. De gemeten problemen zijn te verdelen in verschillende thema's: gezondheid en opvoeding, criminaliteit en slachtofferschap, problematische schulden en demografie. Zie hoofdstuk 7: Onderzoeksverantwoording voor een uiteenzetting van de verschillende gemeten problemen en de bijbehorende indicatoren. De verschillende thema’s van problematiek zijn destijds gekozen in overleg met het ministerie van OCW onder begeleiding van input van RMC-regiocoördinatoren, literatuur en mogelijkheden van de bestanden binnen het CBS. In het huidige onderzoek kijken we alleen naar de problemen van de jongere zelf en die van hun juridische ouders. Naast het ministerie van OCW hebben ook de MBO Raad en Ingrado meegedacht over de aanpak van de onderzoeksvraag.
2.3.3 De relatie tussen problemen en vsv
Het doel van het onderzoek is om te meten in welke mate problemen bijdragen aan het voortijdig verlaten van het onderwijs. Eventuele problemen moeten dus gemeten worden vóór het verlaten van het onderwijs. Hierdoor is er besloten om problemen in één kalenderjaar te meten, en dan wel het kalenderjaar waarin de startpopulatie wordt bepaald. Dus voor alle ingeschrevenen op 1 oktober 2017 waarvan wordt bepaald of ze vsv’er zijn op 1 oktober 2018, bepalen we de problemen in het jaar 2017. Zo wordt de kans op het meten van problemen die door het voortijdig schoolverlaten ontstaan geminimaliseerd.
2.4 Regressieanalyses
De samenhang tussen problemen en vroegtijdig schoolverlaten wordt onderzocht met behulp van logistische regressieanalyses. Logistische regressieanalyse is een techniek voor het onderzoeken van verbanden tussen variabelen enerzijds en een binaire uitkomst (oftewel de uitkomst kan óf de waarde 0 óf de waarde 1 aannemen) anderzijds. Aangezien wel of niet vroegtijdig schoolverlater zijn een binaire uitkomst is, is de methode geschikt voor de toepassing in dit onderzoek. De resultaten van de analyse geven een beeld of en hoe problemen statistisch gezien samenhangen met een hogere dan wel lagere kans op vsv. Hierbij wordt rekening gehouden met de effecten van allerlei andere kenmerken die ook gerelateerd kunnen zijn aan de kans op vsv. Doordat per probleem de mate van samenhang tussen het probleem en de kans op vsv achterhaald wordt, kunnen problemen worden gerangschikt naar de mate waarin ze statistisch gezien aan de kans op vsv bijdragen. Zie paragraaf 7.7 voor een uitgebreide toelichting op deze analysemethode.
2.5 Disclaimer
In deze laatste paragraaf van dit hoofdstuk bespreken we een aantal disclaimers bij dit onderzoek. Ten eerste, problemen in dit onderzoek worden gemeten aan de hand van registraties van problemen of registraties van het gebruik van voorzieningen bij problemen. Voor sommige problematiek geldt ook dat je pas hulp krijgt als je actief hulp zoekt, waardoor aan te nemen is dat een niet te verwaarlozen aandeel problematiek niet in onze registers terug te zien is. Dit kan mogelijk leiden tot een onderschatting van het effect van een bepaalde problematiek. Daarnaast heeft het CBS geen toegang tot registraties van bepaalde problemen die mogelijk wel effect hebben op de kans op voortijdig schoolverlaten. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van het persoonsgebonden budget (pgb).
Ten tweede, de door ons uitgevoerde regressieanalyse onderzoekt de statistische samenhang tussen problemen en voortijdig schoolverlaten. Het onderzoekt dus niet of er een causaal verband (oorzaak-gevolg relatie) tussen problemen en vsv bestaat.
Ten derde, voortijdig schoolverlaten komt relatief weinig voor onder middelbare scholieren. 0,6 procent van de vo populatie in 2017/’18 die wij bestuderen is een jaar later vsv’er (zie tabel 3.2.1). Vsv in het vo komt vooral voor onder het volwassene deel van de vo populatie, oftewel het deel van de vo populatie dat noch leer-, noch kwalificatieplichtig is (leeftijd vanaf 18 jaar). Hoewel problemen geassocieerd worden met een verhoogde kans op vsv, is het goed om bij het interpreteren van de resultaten te realiseren dat deze verwachte kans op vsv voor jongeren met problemen hooguit enkele procenten bedraagt.
Tenslotte, de populatie studenten met mbo entreeopleiding is met 10 000 studenten klein, zeker ten opzichte van de populaties vo en mbo niveau 2-4 die uit respectievelijk 550 000 en 300 000 jongeren bestaan. Doordat de mbo entree populatie klein is, zijn de effecten van problemen op vsv minder nauwkeurig geschat.