4. Resultaten middelbaar beroepsonderwijs niveau 2-4
4.1 Inleiding
De resultaten van de analyse naar de samenhang tussen problemen en voortijdig schoolverlaten voor studenten van het middelbaar beroepsonderwijs in het schooljaar 2017/’18, exclusief de mbo entreeopleiding, staan centraal in dit hoofdstuk. Mbo entreeopleiding studenten worden apart geanalyseerd in hoofdstuk 5, omdat deze kleine groep qua problemen en kenmerken sterk verschilt van studenten op mbo niveau 2, 3 en 4. Vsv heeft betrekking op 1 oktober 2018. De kenmerken en problemen van jongeren en hun ouders zijn gemeten gedurende 2017. Dit hoofdstuk begint met het bespreken van de kenmerken en problemen vsv’ers en niet-vsv’ers. Daarna laat het aan de hand van regressieanalyseresultaten zien hoe de kenmerken en problemen samenhangen met de kans op vsv wanneer voor andere kenmerken en problemen wordt gecontroleerd. Ten slotte wordt een overzicht gepresenteerd van hoe vaak problemen voorkomen en hoe deze met de kans op vsv samenhangen.
4.2 Achtergrondkenmerken
Tabel 4.2.1 laat zien dat 5,6 procent van de ruim 300 000 mbo niveau 2-4 studenten in de populatie voortijdig schoolverlater is. Voortijdig schoolverlaten komt relatief vaker voor in het mbo in vergelijking met het vo. Daarnaast geeft de tabel per persoonskenmerk aan welk percentage van de vsv’ers en niet-vsv’ers het betreffende kenmerk hebben. Bijna twee derde van de vsv’ers is man. Het merendeel van de vsv’ers is 18 jaar of ouder en is dus niet meer leer- of kwalificatieplichtig. Het percentage 18-plussers is 80 procent onder studenten die geen vsv’er zijn. Vsv’ers hebben relatief vaak een migratieachtergrond. Daarnaast zijn studenten met een opleiding op mbo niveau 2 en studenten met Beroeps Begeleidende Leerweg (BBL) sterk oververtegenwoordigd in de groep vsv’ers.
Vsv | Geen vsv | Totaal | |
---|---|---|---|
aantal | |||
Populatie jongeren | 17 710 | 299 900 | 317 610 |
% | |||
Geslacht | |||
Man | 65,6 | 51,8 | 52,6 |
Vrouw | 34,4 | 48,2 | 47,4 |
Leeftijd (in categorieën) | |||
17 jaar of jonger | 2,3 | 20,1 | 19,1 |
18 of 19 jaar | 60,8 | 53,7 | 54,1 |
20 tot 23 jaar | 36,8 | 26,3 | 26,9 |
Migratieachtergrond1) | |||
Nederlandse achtergrond | 65,4 | 76,4 | 75,8 |
Westerse achtergrond | 7,8 | 5,4 | 5,5 |
Niet-westerse achtergrond | 26,8 | 18,2 | 18,7 |
Niveau | |||
Mbo-2 | 37,6 | 20,6 | 21,5 |
Mbo-3 | 20,6 | 19,4 | 19,4 |
Mbo-4 | 41,8 | 60,1 | 59,1 |
Leerweg | |||
BOL en onbekend | 80,0 | 89,2 | 88,7 |
BBL | 18,0 | 10,0 | 10,5 |
Extranei2) | 2,0 | 0,8 | 0,9 |
1) In de tabel wordt onderscheid gemaakt tussen een westerse en niet-westerse achtergrond. Leerlingen met een westerse achtergrond hebben een migratieachtergrond in Europa (exclusief Turkije), Noord-Amerika, Oceanië, Indonesië of Japan. Leerlingen met een niet-westerse achtergrond hebben een migratieachtergrond in Afrika, Latijns-Amerika, Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije. 2) Studenten die uitsluitend staan ingeschreven om examen te doen. |
Tabel 4.2.2 toont een overzicht van de kenmerken van het huishouden waarbij onderscheid gemaakt wordt of jongeren voortijdig schoolverlaters zijn. Vsv’ers wonen relatief vaak in huishoudens met lagere inkomens. Ongeveer 24 procent van de vsv’ers tegenover 14 procent van de niet-vsv’ers woont in een huishouden waarvan het inkomen tot de laagste 20 procent van alle huishoudensinkomens in Nederland behoort. Vsv’ers wonen daarnaast minder vaak bij beide juridische ouders, hebben minder vaak een hoogopgeleide ouder en hebben vaker een vader of moeder die niet in de BRP voorkomt.
Vsv | Geen vsv | Totaal | |
---|---|---|---|
aantal | |||
Populatie jongeren | 17 710 | 299 900 | 317 610 |
% | |||
Inkomensdeciel1) | |||
1 | 11,7 | 6,3 | 6,6 |
2 | 12,8 | 8,1 | 8,3 |
3 | 9,5 | 7,3 | 7,5 |
4 | 10,4 | 10,1 | 10,1 |
5 | 10,7 | 11,1 | 11,1 |
6 | 10,2 | 12,6 | 12,5 |
7 | 9,2 | 12,7 | 12,5 |
8 | 7,8 | 12,0 | 11,8 |
9 | 6,2 | 10,0 | 9,7 |
10 | 4,6 | 7,0 | 6,9 |
Onbekend of studentenhuishouden | 7,0 | 2,8 | 3,1 |
Huishoudenssamenstelling | |||
Woont met beide juridische ouders | 45,8 | 65,3 | 64,2 |
Woont met één juridische ouder | 44,2 | 30,6 | 31,4 |
Woont niet met juridische ouder(s) | 10,0 | 4,1 | 4,4 |
Hoogopgeleide ouder(s) | |||
Geen juridische ouder is hoogopgeleid | 83,9 | 78,4 | 78,7 |
Tenminste één juridische ouder is hoogopgeleid | 16,1 | 21,6 | 21,3 |
Moeder buiten beeld | |||
Moeder bekend in GBA/BRP | 96,3 | 97,8 | 97,7 |
Moeder niet bekend in GBA/BRP | 3,7 | 2,2 | 2,3 |
Vader buiten beeld | |||
Vader bekend in GBA/BRP | 85,0 | 91,7 | 91,4 |
Vader niet bekend in GBA/BRP | 15,0 | 8,3 | 8,6 |
1) De inkomensdecielen gaan uit van alle huishoudens in Nederland. De huishoudens zijn ingedeeld in tien even grote groepen. Gekeken is tot welke van deze tien groepen het huishouden van de student hoort. |
4.3 Aanwezigheid van problemen
We onderscheiden problemen van jongeren zelf en die van hun juridische ouders. Tabel 4.3.1 geeft een overzicht weer van hoe vaak problemen bij jongeren zelf voorkomen8). Alle onderzochte problemen komen relatief vaker voor onder vsv’ers dan onder niet-vsv’ers. Ernstige gezondheidsproblemen komen net iets vaker voor onder vsv’ers dan onder niet-vsv’ers. Bij psychosociale problemen is een veel groter verschil te zien tussen beide groepen: deze problemen komen meer dan dubbel zo vaak voor onder vsv’ers dan onder niet-vsv’ers. 27 procent van de vsv’ers heeft psychosociale problemen, waarmee psychosociale problemen veruit het vaakst voorkomende door ons bestudeerde probleem onder deze jongeren zijn. Ook bij problemen op het gebied van criminaliteit is een groter verschil tussen beide groepen te zien: ongeveer 13 procent van de vsv’ers is in aanraking geweest met justitie, dit is meer dan 4 keer zo vaak als bij de groep niet-vsv’ers. De overige problemen komen relatief weinig voor, maar ook hier is het aandeel onder vsv’ers groter in vergelijking met niet-vsv’ers.
Vsv | Geen vsv | Totaal | ||
---|---|---|---|---|
aantal | ||||
Populatie jongeren | 17 710 | 299 900 | 317 610 | |
% | ||||
Ernstige gezondheidsproblemen | ||||
Geen probleem | 87,0 | 88,7 | 88,6 | |
Wel probleem | 13,0 | 11,3 | 11,4 | |
Psychosociale problemen | ||||
Geen probleem | 72,9 | 87,0 | 86,2 | |
Wel probleem | 27,1 | 13,0 | 13,8 | |
Criminaliteit | ||||
Geen probleem | 87,3 | 96,9 | 96,4 | |
Wel probleem | 12,7 | 3,1 | 3,6 | |
Slachtoffer geweld-/zedenmisdrijf | ||||
Geen probleem | 96,7 | 98,6 | 98,5 | |
Wel probleem | 3,3 | 1,4 | 1,5 | |
Problematische schulden | ||||
Geen probleem | 96,6 | 99,5 | 99,4 | |
Wel probleem | 3,4 | 0,5 | 0,6 | |
Vaak verhuizen/dakloos | ||||
Geen probleem | 99,3 | 99,9 | 99,8 | |
Wel probleem | 0,7 | 0,1 | 0,2 | |
Jongeren met ouders met problemen zijn eveneens sterk oververtegenwoordigd onder vsv’ers. Tabel 4.3.2 laat zien hoe vaak problemen van ouders onder vsv’ers en niet-vsv’ers voorkomen. Psychosociale problemen van de moeder komen veruit het vaakst voor bij mbo 2-4 studenten. 22 procent van de vsv’ers heeft een moeder met psychosociale problemen tegenover 16 procent van de niet-vsv’ers. Vaders hebben minder vaak een dergelijk probleem dan moeders. Problematische schulden van ouders zijn ook een relatief vaak voorkomend probleem van ouders voor mbo 2-4 studenten. Dit probleem komt meer dan 2 keer zo vaak voor onder vsv’ers in vergelijking met niet-vsv’ers. Problemen bij ouders op het gebied van criminaliteit zijn iets minder vaak aanwezig, maar komen ook dubbel zo vaak bij vsv’ers ten opzichte van niet-vsv’ers voor. Het komt relatief weinig voor onder mbo-studenten dat één of beide ouders medicatie voor verslavingsproblemen krijgen of dat de juridische ouders recent uit elkaar zijn gegaan.
Vsv | Geen vsv | Totaal | |
---|---|---|---|
aantal | |||
Populatie jongeren | 17 710 | 299 900 | 317 610 |
% | |||
Psychosociale problemen: moeder | |||
Geen probleem | 78,5 | 84,5 | 84,2 |
Wel probleem | 21,5 | 15,5 | 15,8 |
Psychosociale problemen: vader | |||
Geen probleem | 88,2 | 90,6 | 90,5 |
Wel probleem | 11,8 | 9,4 | 9,5 |
Verslaving: ouders | |||
Geen probleem | 98,1 | 98,9 | 98,9 |
Tenminste één juridische ouder | 1,9 | 1,1 | 1,1 |
Criminaliteit: ouders | |||
Geen probleem | 95,0 | 97,4 | 97,3 |
Tenminste één juridische ouder | 5,0 | 2,6 | 2,7 |
Problematische schulden: ouders | |||
Geen probleem | 89,2 | 95,1 | 94,7 |
Tenminste één juridische ouder | 10,8 | 4,9 | 5,3 |
Ouders recent uit elkaar | |||
Juridische ouders niet uit elkaar | 98,2 | 98,7 | 98,7 |
Juridische ouders uit elkaar | 1,8 | 1,3 | 1,3 |
4.4 Samenhang met de kans op vsv
De vorige paragrafen laten zien dat bepaalde kenmerken en problemen vaker voorkomen onder vsv’ers in vergelijking met niet-vsv’ers. Op basis hiervan kan niet geconcludeerd worden dat een bepaald probleem ook daadwerkelijk samenhangt met de kans op vsv nadat gecorrigeerd is voor achtergrondkenmerken en eventuele andere problemen van de jongere. Deze paragraaf bespreekt de resultaten van logistische regressieanalyses waarin is onderzocht hoe sterk problemen en kenmerken van jongeren en hun juridische ouders in 2017 samenhangen met de kans dat zij op 1 oktober 2018 een voortijdig schoolverlater zijn en waarbij is gecorrigeerd voor andere achtergrondkenmerken en problemen. Grafiek 4.4.1 geeft de resultaten hiervan weer met behulp van odds ratio’s (zie kader in paragraaf 3.4 voor een uitleg over de logistische regressiemethode en odd ratio’s).
De odds ratio’s van bijna alle problemen zijn statistisch significant groter dan 1. Dit impliceert dat het hebben van problemen sterk samenhangt met een hogere kans op voortijdig schoolverlaten in het mbo niveau 2-4. De persoonlijke problemen (oftewel problemen van de jongeren zelf) hebben de hoogste odds ratio’s. Deze problemen hangen zodoende het sterkst samen met de kans op vsv voor jongeren in het mbo. Hiervan hangt het hebben van problematische schulden het sterkst samen met de kans op vsv, maar ook vaak verhuizen of dakloos zijn, problemen met betrekking tot criminaliteit en psychosociale problemen hebben een sterk verband met de kans op vsv. Vaak verhuizen of dakloos zijn komt relatief weinig voor, waardoor het betrouwbaarheidsinterval voor de odds ratioschatting voor dit probleem relatief breed is. Het relatief brede betrouwbaarheidsinterval geeft aan dat de onzekerheid over de exacte grootte van het effect voor dit probleem relatief groot is. Problemen die in iets minder sterke mate verband houden met de kans op vsv zijn het uit elkaar gaan van de juridische ouders van de jongere in 2017, ernstige gezondheidsproblemen van de jongere of als de jongere slachtoffer is geweest van een gewelds- of zedenmisdrijf.
De resultaten in de grafiek laten ook zien welke problemen van de juridische ouders het sterkst samenhangen met de kans dat mbo 2-4 studenten het jaar erop vsv’er zijn. Problematische schulden van tenminste één van de ouders is het type probleem van de ouders dat het sterkst verband houdt met de kans op vsv. Psychosociale problemen van de moeder laten een klein positief effect op de kans op vsv zien, terwijl psychosociale problemen van de vader geen statistisch significant effect hebben op de kans op vsv. Problemen op het gebied van criminaliteit en het gebruik van medicatie ten behoeve van verslavingsproblemen van tenminste één van de ouders laten eveneens kleine effecten op vsv zien. Net als bij de resultaten voor het vo, zien we ook hier dat over het algemeen persoonlijke problemen van de jongere sterkere effecten op de kans op vsv hebben dan problemen van de juridische ouders.
De regressieanalyses nemen naast problemen ook achtergrondkenmerken van zowel de jongeren zelf als hun huishouden mee9). Sociaaleconomische kenmerken zoals huishoudensinkomens en hoogopgeleide ouders hangen negatief samen met de kans op vsv, wat betekent dat deze kenmerken de kans op voortijdig schoolverlaten verkleinen. Vrouwen hebben een lagere kans op vsv in vergelijking met mannen als zij verder dezelfde kenmerken en problemen hebben. Ook jongeren die samenwonen met één of geen juridische ouder hebben onder dezelfde aanname een grotere kans op vsv dan jongeren die met beide juridische ouders wonen. Wanneer de moeder en/of vader niet in het BRP voorkomt heeft dit geen statistisch significant effect op de kans op vsv. Het hebben van een migratieachtergrond, met name een westerse achtergrond, hangt samen met een grotere kans op vsv, wederom aannemend dat beide jongeren verder dezelfde kenmerken en problemen hebben. Daarnaast laten de resultaten zien dat het volgen van een hoger onderwijsniveau (bijvoorbeeld niveau 4 ten opzichte van niveau 2) wordt geassocieerd met een lagere kans op vsv.
4.5 Zicht op het totale effect
Om een completer beeld te krijgen van de relatie tussen problemen en voortijdig schoolverlaten bekijken we niet alleen hoe sterk het probleem samenhangt (paragraaf 4.4) met de kans op vsv, maar ook hoe vaak een probleem onder jongeren voorkomt (paragraaf 4.3). Problemen die weinig voorkomen kunnen mogelijk grote effecten hebben, terwijl veelvoorkomende problemen wellicht minder sterk samenhangen met voortijdig schoolverlaten.
Grafiek 4.5.1 combineert deze inzichten uit de vorige paragrafen. Deze grafiek laat op de horizontale as de odds ratio schattingen zien en op de verticale as welk percentage studenten een bepaald probleem heeft. Psychosociale problemen van de jongere zelf zijn ongeveer bovenaan en in het midden van de grafiek weergegeven. Dit betekent dat psychosociale problemen én relatief vaak voorkomen én een relatief grote invloed op de kans op vsv hebben. Problematische schulden, vaak verhuizen of dakloos zijn en problemen op het gebied van criminaliteit zijn rechtsonder in de grafiek te vinden. Deze problemen hebben een relatief groot effect op de kans op vsv, maar komen relatief minder en, in het geval van de eerstgenoemde twee typen problemen, slechts weinig voor.
Bovenin de grafiek en dichtbij de ‘geen effect op kans op vsv’-stippellijn staan psychosociale problemen van de moeder. Psychosociale problemen van de moeder hebben een relatief beperkt effect op de kans op vsv maar komen het vaakst voor van alle problemen. Ditzelfde geldt ook voor ernstige gezondheidsproblemen bij de jongere zelf, hoewel deze minder vaak voorkomen dan psychosociale problemen van de moeder.
Onderin de grafiek en iets rechts van de ‘geen effect op de kans op vsv’-stippellijn staan enkele problemen van de ouder, namelijk het hebben van problematische schulden, medicatie ten behoeve van verslavingsproblemen en problemen op het gebied van criminaliteit, en problemen van de jongere zelf, zoals slachtoffer geweld of zedenmisdrijf en juridische ouders recent uit elkaar. Betreffende problemen hangen beperkt samen met de kans op vsv en komen weinig voor onder studenten op het mbo niveau-2-4.
4.6 Verdere analyses
We hebben ook aparte analyses uitgevoerd voor BOL- en BBL-studenten. Daarnaast zijn eveneens de studenten voor de niveaus 2, 3, 4 afzonderlijk van elkaar onderzocht. Hiermee onderzoeken we of de relatieve invloed van problemen en persoonskenmerken op de kans op vsv mogelijk kan verschillen tussen studenten van de verschillende typen leerwegen en niveaus. De analyses staan in tabel 2 van de bijlage en laten zien dat odds ratio schattingen van problemen vergelijkbaar zijn tussen niveaus en typen leerwegen. Dit betekent dat de problemen op een vergelijkbare manier samenhangen met voortijdig schoolverlaten als de analyses die gepresenteerd zijn in dit hoofdstuk.
9) Het hier gebruikte model controleert niet voor leeftijd om de mbo 2-4 analyse zo vergelijkbaar mogelijk te houden met de vo analyse, waarin ook niet voor leeftijd wordt gecontroleerd. Overigens zijn de resultaten met een controle voor leeftijd vergelijkbaar als die zonder een controle voor leeftijd.