Samenhang tussen problemen en de kans op voortijdig schoolverlaten
Over deze publicatie
Dit onderzoek geeft antwoord op de vraag welke problemen van jongeren en hun juridische ouders het sterkst samenhangen met de kans op voortijdig schoolverlaten in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Hierbij is gebruikt gemaakt van logistische regressieanalyses waarbij rekening gehouden wordt met de achtergrondkenmerken van de jongeren en het huishouden en de onderliggende verbanden tussen problemen.
Samenvatting
Het ministerie van OCW heeft het CBS gevraagd om te onderzoeken welke problemen van jongeren en hun juridische ouders het sterkst samenhangen met voortijdig schoolverlaten (vsv). Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn er twee verschillende typen analyses uitgevoerd.
Ten eerste zijn er beschrijvende analyses uitgevoerd welke inzicht geven in de achtergrondkenmerken van vsv’ers en niet-vsv’ers en in de aanwezigheid van problemen bij beide groepen. Hierbij is gekeken naar problemen op verschillende gebieden: gezondheid en opvoeding, criminaliteit en slachtofferschap, problematische schulden en demografie.
Ten tweede zijn verdiepende logistische regressieanalyses uitgevoerd om te bepalen welke problemen het sterkst samenhangen met de kans op voortijdig schoolverlaten. In deze analyses is rekening gehouden met de achtergrondkenmerken van de jongeren en het huishouden. Op deze manier wordt de samenhang tussen een bepaald probleem en vsv in kaart gebracht wanneer er gecorrigeerd is voor verschillen in achtergrondkenmerken en de aanwezigheid van andere problemen.
Vervolgens zijn de inzichten uit beide analyses gecombineerd om te kunnen bepalen welke problemen zowel vaak voorkomen onder jongeren als sterk samenhangen met voortijdig schoolverlaten. De analyses zijn apart uitgevoerd voor het voortgezet onderwijs (vo), middelbaar beroepsonderwijs (mbo) entreeopleiding en mbo niveau 2-4. Hierbij is gekeken naar jongeren in het schooljaar 2017/’18.
Uit de analyses van het voortgezet onderwijs komt naar voren dat psychosociale problemen van de jongeren vaak voorkomen én een relatief sterke samenhang met de kans op voortijdig schoolverlaten vertonen. Hiernaast valt op dat problematiek op het gebied van criminaliteit de sterkste samenhang met de kans op vsv heeft, maar slechts weinig voorkomt in het vo. Ernstige gezondheidsproblemen van de jongere komen minder vaak voor dan psychosociale problemen maar vaker dan criminaliteitsproblemen. Ernstige gezondheidsproblemen van de jongere hebben wel een zwakkere samenhang met de kans op vsv dan criminaliteitsproblematiek. Psychosociale problemen van de moeder hebben een relatief beperkt effect op de kans op vsv ondanks dat ze het vaakst voorkomen van alle problemen.
De uitkomsten van de analyses van mbo niveau 2-4 laten ook zien dat psychosociale problemen van de jongere én relatief vaak voorkomen én een relatief grote invloed op de kans op vsv hebben. Problematiek van de jongere op het gebied van problematische schulden, vaak verhuizen of dakloos zijn en criminaliteit behoren eveneens tot de type problemen met grotere effecten op de kans op vsv. Echter komen deze problemen relatief minder en, in het geval van problematische schulden en vaak verhuizen of dakloos zijn, slechts weinig voor. Psychosociale problemen van de moeder hebben een relatief beperkt effect op de kans op vsv van mbo niveau 2-4 studenten maar komen het vaakst voor van alle problemen. Ditzelfde geldt ook voor ernstige gezondheidsproblemen bij de jongere zelf, hoewel deze minder vaak voorkomen dan psychosociale problemen van de moeder.
De populatie studenten met een mbo entreeopleiding is relatief klein in vergelijking met de onderzochte populaties van vo en mbo niveau 2-4. Hierdoor zijn de schattingen met betrekking tot de mbo entreeopleiding minder precies. De uitkomsten moeten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Wederom zien we dat psychosociale problemen én relatief vaak voorkomen én een relatief grote invloed op de kans op vsv hebben. Criminaliteit en problematische schulden van de jongere hebben grotere effecten op de kans op vsv, maar komen minder vaak voor. Met name problematische schulden komt ten opzichte van andere problemen relatief weinig voor. Problematische schulden van tenminste één van de ouders komt vaker voor en is ook significant gerelateerd aan de kans op vsv.
Voor elke deelpopulatie concluderen we dat voornamelijk psychosociale problemen van de jongere vaak voorkomen én sterk samenhangen met de kans op voortijdig schoolverlaten. In specifiek het vo en mbo niveau 2-4 spelen psychosociale problemen van de juridische moeder een vergelijkbare rol. Naast psychosociale problemen hangen in alle populaties problemen op het gebied van criminaliteit bij de jongere sterk samen met de kans op vsv. Echter komt deze problematiek relatief weinig voor onder jongeren.
Er zijn ook verschillen te zien tussen de deelpopulaties. Zo spelen op het voorgezet onderwijs gezondheidsproblemen een grotere rol. Binnen mbo niveau 2-4 komen problematische schulden van de jongere relatief vaak voor én is de samenhang met de kans op vsv relatief sterk. Problematische schulden zijn, zowel bij de jongere zelf als bij hun juridische ouders, vaker aanwezig én vertonen een grote samenhang met vsv bij studenten met een mbo entreeopleiding.
Tenslotte hebben problemen van de jongeren zelf een duidelijk sterkere samenhang met voortijdig schoolverlaten dan de problemen van hun juridische ouders. Dit is terug te zien in elke deelpopulatie.
1. Inleiding
1.1 Aanleiding en doel van het onderzoek
Eén van de beleidsdoelen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk jongeren het onderwijs verlaten met een startkwalificatie (Kamerstuk d.d. 22-2-2019). Een startkwalificatie is een diploma op ten minste havo-, vwo- of mbo 2-niveau. Het is bekend dat jongeren met een startkwalificatie een betere positie, zowel op de korte als lange termijn, op de arbeidsmarkt hebben (CPB, 2019. Sinds 2006 is er dan ook beleid om het aandeel van deze voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) terug te dringen.
Vanaf schooljaar 2016/’17 was het aandeel jongeren onder de 23 jaar dat het onderwijs verlaat zonder het behalen van een startkwalificatie weer gestegen na een daling in de twee voorgaande schooljaren (2014/’15 en 2015/’16)1). In 2020 heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) daarom in opdracht van OCW onderzocht of een toename van multiproblematiek een mogelijke oorzaak kan zijn van de toename in het aandeel vsv’ers. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat er geen toename is geweest in het aandeel multiproblematiek. Wel trekt dit onderzoek een andere belangrijke conclusie: het aandeel vsv’ers is vier keer hoger bij jongeren met multiproblematiek in vergelijking met jongeren zonder multiproblematiek.
Het begrip multiproblematiek bestaat uit een combinatie van problemen van de jongere zelf en van hun ouders. Denk hierbij aan problemen op het gebied van schulden, criminaliteit en gezondheid. Wanneer er twee of meer problemen aanwezig zijn, is er sprake van multiproblematiek. Hierbij is aangenomen dat elk probleem even belangrijk is. In de praktijk is het mogelijk dat problemen verschillen in het effect dat ze hebben op de kans dat een jongere het onderwijs voortijdig verlaat. Sommige problemen hebben wellicht een veel grotere impact, terwijl andere problemen mogelijk geen of in mindere mate een relatie hebben met voortijdig schoolverlaten.
Het ministerie van OCW heeft aan het CBS gevraagd om te onderzoeken welke problemen van jongeren en hun juridische ouders het sterkst samenhangen met voortijdig schoolverlaten. Dit is onderzocht door verdiepende regressieanalyses uit te voeren waarbij rekening gehouden wordt met de achtergrondkenmerken van de jongeren en het huishouden en de onderliggende verbanden tussen problemen. Om een vollediger beeld van de relevantie van een probleem te geven is daarnaast onderzocht hoe vaak problemen onder vsv’ers en niet-vsv’ers voorkomen. Beide analyses zijn aanvullend aan elkaar. Een bepaald probleem kan vaker voorkomen onder vsv’ers ten opzichte van niet-vsv’ers, maar hangt daarmee niet automatisch samen met de kans op vsv wanneer er gecontroleerd is voor overige problemen en kenmerken van de jongere. Er is besloten om aparte analyses uit te voeren voor het voortgezet onderwijs (vo), middelbaar beroepsonderwijs (mbo) entreeopleiding en mbo niveau 2-4 vanwege verschillen in de aanwezigheid van vsv en de kenmerken van de jongeren tussen deze groepen. Hierbij is gekeken naar leerlingen in het schooljaar 2017/’18.
1.2 Indeling van het rapport
Dit rapport bestaat uit de volgende onderdelen. In hoofdstuk 2 wordt in het kort de aanpak van het onderzoek besproken. In hoofdstuk 3 worden de resultaten voor het voortgezet onderwijs beschreven. Hoofdstuk 4 en 5 bespreken respectievelijk de resultaten voor mbo niveau 2-4 en mbo entreeopleiding. Hierop volgt een conclusie in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 zal ingaan op de beschrijving van het onderzoek en de gebruikte bronbestanden. In de bijlage is een verwijzing naar de tabellen met de regressieresultaten opgenomen.
2. Aanpak
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op hoe we de vraag van het ministerie van OCW hebben opgepakt. Als eerste zal de benadering van de onderzoeksvraag worden besproken (2.1). Vervolgens wordt de onderzochte populatie toegelicht (2.2). Hierna zal in paragraaf 2.3 worden ingegaan op de belangrijkste definities binnen het onderzoek en op het meten van de relatie tussen multiproblematiek en vsv. In paragraaf 2.5 volgt een aantal disclaimers.
2.1 Onderzoeksvraag
De vraag die centraal staat in dit onderzoek is: welke problemen hangen (het sterkst) samen met voortijdig schoolverlaten?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden beginnen we met een beschrijvende analyse. Hierbij vergelijken we kenmerken van voortijdig schoolverlaters met jongeren die geen voortijdig-schoolverlater zijn. Naast kenmerken van de jongere zelf nemen we ook een aantal kenmerken van het huishouden mee in deze analyse. Vervolgens voeren we een beschrijvende analyse uit over de aanwezigheid van problemen bij de jongere zelf en bij hun juridische ouders. Ook hier maken we onderscheid tussen vsv’ers en niet-vsv’ers.
De samenhang tussen problemen en voortijdig schoolverlaten wordt vervolgens geanalyseerd met een logistische regressieanalyse. In deze analyse worden zowel de kenmerken van de jongere en hun huishouden als de aanwezigheid van problemen meegenomen. Op basis van deze analyse is het mogelijk om te bepalen welke problemen het sterkst samenhangen met voortijdig schoolverlaten, wanneer er gecorrigeerd wordt voor de onderlinge samenhang tussen problemen en achtergrondkenmerken van jongeren.
Tenslotte pogen we door de bovenstaande inzichten te combineren zicht te krijgen op de bredere relatie tussen problemen en voortijdig schoolverlaten. Dit geeft inzicht in welke problemen zowel vaak aanwezig zijn bij jongeren als sterk samenhangen met vsv, maar ook welke problemen bijvoorbeeld minder vaak voorkomen terwijl ze wel een groot effect hebben op voortijdig schoolverlaten.
In de analyses wordt onderscheid gemaakt tussen leerlingen in het voortgezet onderwijs, mbo niveau 2-4 en mbo entreeopleiding.
2.2 Populatie
De populatie in dit onderzoek bestaat uit personen die op 1 oktober 2017 staan ingeschreven in vo, mbo of vavo (schooljaar 2017/’18). Bij het vo zijn de leerlingen in de algemene leerjaren 1 en 2 niet meegenomen in de analyse, omdat vsv onder deze groep leerlingen relatief weinig voorkomt. De startpopulatie moet bestaan uit personen die op het moment van meten van de problemen nog kans hebben om vsv’er te worden. We willen immers onderzoeken of jongeren met problemen een grotere kans hebben om vsv’er te worden. Dit betekent dat we de gebruikelijke startpopulatie om het aandeel nieuwe vsv’ers te meten (zowel van het ministerie van OCW als het CBS), nader moeten afbakenen tot jongeren die op 1 oktober 2017 nog géén startkwalificatie hadden. Jongeren die op 1 oktober 2017 al wel een startkwalificatie hadden kunnen namelijk per definitie geen vsv’er meer worden. Om deze reden worden jongeren die op 1 oktober 2018 ouder dan 23 jaar zijn ook niet meegenomen in de analyse. Jongeren in voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) worden alleen meegenomen als hun opleiding door het voortgezet onderwijs wordt bekostigd. Dit zijn jongeren die onder bepaalde voorwaarden door een middelbare school worden uitbesteed aan een ROC-instelling zodat zij daar hun vo-diploma kunnen halen nadat ze bijvoorbeeld op een aantal vakken gezakt zijn op het centraal examen. Dit zijn dus niet alle vavo deelnemers uit 2017/’18. Ook is ervoor gekozen om alleen jongeren mee te nemen die op 1 januari van het cohortjaar voorkomen in de basisregistratie personen (BRP).
2.3 Definities van belangrijkste begrippen
2.3.1 Voortijdig schoolverlaten
Voortijdig schoolverlaters zijn jongeren tot 23 jaar die het onderwijs verlaten vanuit het voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs of voortgezet algemeen volwassenenonderwijs zonder een startkwalificatie. Het zijn dus jongeren die op 1 oktober 2017 ingeschreven zijn in het bekostigd vo, mbo of vavo en op 1 oktober 2018 niet meer ingeschreven zijn in het onderwijs, geen startkwalificatie hebben én jonger zijn dan 23 jaar. De precieze definitie verschilt tussen het CBS en het ministerie van OCW. Anders dan in andere CBS-publicaties wordt hier de definitie van het ministerie van OCW aangehouden. Dit houdt in dat de volgende drie groepen niet als vsv’ers worden gezien: jongeren die doorstromen naar niet-bekostigd onderwijs of een opleiding bij politie/defensie, jongeren die tussen 1 oktober en 31 december alsnog een startkwalificatie halen en als laatste jongeren met een mbo entree-diploma die 12 uur of meer werken op 1 oktober.
2.3.2 Problemen
In het voorgaande onderzoek is het concept ‘multiproblematiek’ samengesteld op basis van de aanwezigheid van verschillende problemen bij de jongeren zelf, bij de (partners van) ouders of bij een eventuele samenwonende partner. Dit onderzoek bouwt op deze operationalisering voort. In dit onderzoek kijken we echter niet naar ‘multiproblematiek’ in het algemeen, maar ligt de focus op de aanwezigheid van de onderliggende problemen. De gemeten problemen zijn te verdelen in verschillende thema's: gezondheid en opvoeding, criminaliteit en slachtofferschap, problematische schulden en demografie. Zie hoofdstuk 7: Onderzoeksverantwoording voor een uiteenzetting van de verschillende gemeten problemen en de bijbehorende indicatoren. De verschillende thema’s van problematiek zijn destijds gekozen in overleg met het ministerie van OCW onder begeleiding van input van RMC-regiocoördinatoren, literatuur en mogelijkheden van de bestanden binnen het CBS. In het huidige onderzoek kijken we alleen naar de problemen van de jongere zelf en die van hun juridische ouders. Naast het ministerie van OCW hebben ook de MBO Raad en Ingrado meegedacht over de aanpak van de onderzoeksvraag.
2.3.3 De relatie tussen problemen en vsv
Het doel van het onderzoek is om te meten in welke mate problemen bijdragen aan het voortijdig verlaten van het onderwijs. Eventuele problemen moeten dus gemeten worden vóór het verlaten van het onderwijs. Hierdoor is er besloten om problemen in één kalenderjaar te meten, en dan wel het kalenderjaar waarin de startpopulatie wordt bepaald. Dus voor alle ingeschrevenen op 1 oktober 2017 waarvan wordt bepaald of ze vsv’er zijn op 1 oktober 2018, bepalen we de problemen in het jaar 2017. Zo wordt de kans op het meten van problemen die door het voortijdig schoolverlaten ontstaan geminimaliseerd.
2.4 Regressieanalyses
De samenhang tussen problemen en vroegtijdig schoolverlaten wordt onderzocht met behulp van logistische regressieanalyses. Logistische regressieanalyse is een techniek voor het onderzoeken van verbanden tussen variabelen enerzijds en een binaire uitkomst (oftewel de uitkomst kan óf de waarde 0 óf de waarde 1 aannemen) anderzijds. Aangezien wel of niet vroegtijdig schoolverlater zijn een binaire uitkomst is, is de methode geschikt voor de toepassing in dit onderzoek. De resultaten van de analyse geven een beeld of en hoe problemen statistisch gezien samenhangen met een hogere dan wel lagere kans op vsv. Hierbij wordt rekening gehouden met de effecten van allerlei andere kenmerken die ook gerelateerd kunnen zijn aan de kans op vsv. Doordat per probleem de mate van samenhang tussen het probleem en de kans op vsv achterhaald wordt, kunnen problemen worden gerangschikt naar de mate waarin ze statistisch gezien aan de kans op vsv bijdragen. Zie paragraaf 7.7 voor een uitgebreide toelichting op deze analysemethode.
2.5 Disclaimer
In deze laatste paragraaf van dit hoofdstuk bespreken we een aantal disclaimers bij dit onderzoek. Ten eerste, problemen in dit onderzoek worden gemeten aan de hand van registraties van problemen of registraties van het gebruik van voorzieningen bij problemen. Voor sommige problematiek geldt ook dat je pas hulp krijgt als je actief hulp zoekt, waardoor aan te nemen is dat een niet te verwaarlozen aandeel problematiek niet in onze registers terug te zien is. Dit kan mogelijk leiden tot een onderschatting van het effect van een bepaalde problematiek. Daarnaast heeft het CBS geen toegang tot registraties van bepaalde problemen die mogelijk wel effect hebben op de kans op voortijdig schoolverlaten. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van het persoonsgebonden budget (pgb).
Ten tweede, de door ons uitgevoerde regressieanalyse onderzoekt de statistische samenhang tussen problemen en voortijdig schoolverlaten. Het onderzoekt dus niet of er een causaal verband (oorzaak-gevolg relatie) tussen problemen en vsv bestaat.
Ten derde, voortijdig schoolverlaten komt relatief weinig voor onder middelbare scholieren. 0,6 procent van de vo populatie in 2017/’18 die wij bestuderen is een jaar later vsv’er (zie tabel 3.2.1). Vsv in het vo komt vooral voor onder het volwassene deel van de vo populatie, oftewel het deel van de vo populatie dat noch leer-, noch kwalificatieplichtig is (leeftijd vanaf 18 jaar). Hoewel problemen geassocieerd worden met een verhoogde kans op vsv, is het goed om bij het interpreteren van de resultaten te realiseren dat deze verwachte kans op vsv voor jongeren met problemen hooguit enkele procenten bedraagt.
Tenslotte, de populatie studenten met mbo entreeopleiding is met 10 000 studenten klein, zeker ten opzichte van de populaties vo en mbo niveau 2-4 die uit respectievelijk 550 000 en 300 000 jongeren bestaan. Doordat de mbo entree populatie klein is, zijn de effecten van problemen op vsv minder nauwkeurig geschat.
3. Resultaten voorgezet onderwijs
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bespreekt de resultaten van de analyses naar de samenhang tussen enerzijds problemen van jongeren en hun juridische ouders en anderzijds de kans op voortijdig schoolverlaten voor leerlingen van het voortgezet onderwijs in het schooljaar 2017/’18. Leerlingen in de algemene leerjaren 1 en 2 worden niet in onze analyse meegenomen, omdat vsv onder deze groep leerlingen relatief gezien weinig voorkomt in vergelijking met (oudere) leerlingen in de hogere leerjaren. Voortijdig schoolverlaten heeft betrekking op 1 oktober 2018. Alle kenmerken en problemen van jongeren en hun ouders zijn gemeten in 2017.
Dit hoofdstuk gaat eerst in op de kenmerken en problemen vsv’ers en niet-vsv’ers. Vervolgens bespreekt dit hoofdstuk aan de hand van de resultaten van de regressieanalyse hoe de kenmerken en problemen samenhangen met de kans op vsv wanneer voor andere kenmerken en problemen wordt gecontroleerd. Ten slotte worden de inzichten over hoe vaak problemen voorkomen en hoe deze met de kans op vsv samenhangen gecombineerd.
3.2 Achtergrondkenmerken
Tabel 3.2.1 laat zien dat 0,6 procent van de bijna 550 000 vo-leerlingen in de populatie (exclusief algemene leerjaren 1 en 2) een jaar later voortijdig schoolverlater is. Dit fenomeen komt dus relatief weinig voor in het voortgezet onderwijs. Daarnaast geeft de tabel een overzicht van de percentages vsv’ers en niet-vsv’ers met verschillende persoonskenmerken. Zo laat de tabel zien dat vsv’ers vaker man zijn. Bijna twee derde van de vsv’ers is 18 jaar of ouder, ofwel heeft een leeftijd waarvoor geen leer- of kwalificatieplicht geldt. Dat aandeel is slechts 15 procent onder leerlingen die geen vsv’er zijn. Vsv’ers hebben relatief vaker een migratieachtergrond. Vmbo 3-4 is sterk oververtegenwoordigd in de groep voortijdig schoolverlaters: 63 procent van de vsv’ers in het vo komt van het vmbo, terwijl 39 procent van de niet-vsv’ers op het vmbo zit2). In deze analyse zijn ook vavo’ers meegenomen die bekostigd worden door het vo. Deze groep is eveneens oververtegenwoordigd onder vsv’ers3).
Vsv | Geen vsv | Totaal | |
---|---|---|---|
aantal | |||
Populatie jongeren | 3 230 | 546 260 | 549 500 |
% | |||
Geslacht | |||
Man | 58,1 | 49,5 | 49,6 |
Vrouw | 41,9 | 50,5 | 50,4 |
Leeftijd (in categorieën) | |||
17 jaar of jonger | 37,6 | 85,6 | 85,3 |
18 of 19 jaar | 58,6 | 14,1 | 14,3 |
20 tot 23 jaar | 3,9 | 0,3 | 0,4 |
Migratieachtergrond1) | |||
Nederlandse achtergrond | 62,5 | 78,6 | 78,5 |
Westerse achtergrond | 12,5 | 6,5 | 6,6 |
Niet-westerse achtergrond | 24,8 | 14,9 | 14,9 |
Onderwijssoort | |||
Vmbo 3-4 | 63,3 | 39,0 | 39,1 |
Havo 3-5 | 26,7 | 30,5 | 30,5 |
Vwo 3-6 | 10 | 30,5 | 30,4 |
Vavo | |||
Geen vavo | 86,7 | 99,0 | 98,9 |
Vo-bekostigd vavo | 13,3 | 1,0 | 1,1 |
1) In de tabel wordt onderscheid gemaakt tussen een westerse en niet-westerse achtergrond. Leerlingen met een westerse achtergrond hebben een migratieachtergrond in Europa (exclusief Turkije), Noord-Amerika, Oceanië, Indonesië of Japan. Leerlingen met een niet-westerse achtergrond hebben een migratieachtergrond in Afrika, Latijns-Amerika, Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije. |
Tabel 3.2.2 geeft de kenmerken van het huishouden weer waarbij onderscheid gemaakt wordt of leerlingen voortijdig schoolverlaters zijn. De resultaten laten zien dat vsv’ers relatief vaak in huishoudens met lagere inkomens wonen. 29 procent van de vsv’ers tegenover 13 procent van de niet-vsv’ers woont in een huishouden waarvan het inkomen tot de laagste 20 procent van alle huishoudensinkomens in Nederland behoort. Daarnaast wonen vsv’ers minder vaak bij beide juridische ouders, hebben ze minder vaak een hoogopgeleide ouder en hebben vaker een vader of moeder die niet in de BRP voorkomt.
Vsv | Geen vsv | Totaal | |
---|---|---|---|
aantal | |||
Populatie jongeren | 3 230 | 546 260 | 549 500 |
% | |||
Inkomensdeciel1) | |||
1 | 15,8 | 6,7 | 6,8 |
2 | 13,5 | 6,6 | 6,6 |
3 | 9,5 | 6,1 | 6,1 |
4 | 10,4 | 8,8 | 8,8 |
5 | 9,4 | 10,2 | 10,1 |
6 | 9,2 | 11,7 | 11,7 |
7 | 8,3 | 12,2 | 12,2 |
8 | 6,9 | 12,2 | 12,2 |
9 | 6,2 | 11,7 | 11,7 |
10 | 6,7 | 13,2 | 13,2 |
Onbekend of studentenhuishouden | 4,1 | 0,6 | 0,6 |
Huishoudenssamenstelling | |||
Woont met beide juridische ouders | 50,1 | 74,6 | 74,5 |
Woont met één juridische ouder | 45,2 | 24,5 | 24,7 |
Woont niet met juridische ouder(s) | 4,7 | 0,8 | 0,9 |
Hoogopgeleide ouder(s) | |||
Geen juridische ouder is hoogopgeleid | 73,8 | 56,7 | 56,8 |
Tenminste één juridische ouder is hoogopgeleid | 26,2 | 43,3 | 43,2 |
Moeder buiten beeld | |||
Moeder bekend in GBA/BRP | 95,6 | 98,8 | 98,8 |
Moeder niet bekend in GBA/BRP | 4,4 | 1,2 | 1,2 |
Vader buiten beeld | |||
Vader bekend in GBA/BRP | 83,5 | 94,5 | 94,4 |
Vader niet bekend in GBA/BRP | 16,5 | 5,5 | 5,6 |
1) De inkomensdecielen gaan uit van alle huishoudens in Nederland. De huishoudens zijn ingedeeld in tien even grote groepen. Gekeken is tot welke van deze tien groepen het huishouden van de leerling hoort. |
3.3 Aanwezigheid van problemen
Tabel 3.3.1 geeft een overzicht van hoe vaak problemen bij jongeren zelf voorkomen onder vsv’ers en niet-vsv’ers4). Ieder onderzocht probleem komt relatief vaker voor onder voortijdig schoolverlaters dan onder jongeren die geen voortijdig schoolverlater zijn5). Ernstige gezondheidsproblemen komen ongeveer twee zo vaak voor onder vsv’ers (13 procent) dan onder niet-vsv’ers (7 procent). Psychosociale problemen komen zelfs bijna drie keer zo vaak onder vsv’ers (36 procent) dan onder niet-vsv’ers (13 procent). Psychosociale problemen zijn veruit het vaakst voorkomende door ons bestudeerde probleem onder jongeren zijn. Ongeveer 4 procent van de vsv’ers in het vo heeft opvoedingsproblemen, 11 procent is in aanraking geweest met justitie en 3 procent is slachtoffer van een gewelds- of zedenmisdrijf geweest. De percentages niet-vsv’ers met deze problemen zijn aanzienlijk lager.
Vsv | Geen vsv | Totaal | |
---|---|---|---|
aantal | |||
Populatie jongeren | 3 230 | 546 260 | 549 500 |
% | |||
Ernstige gezondheidsproblemen | |||
Geen probleem | 87,5 | 93,1 | 93,1 |
Wel probleem | 12,5 | 6,9 | 6,9 |
Psychosociale problemen | |||
Geen probleem | 63,7 | 87,1 | 86,9 |
Wel probleem | 36,3 | 12,9 | 13,1 |
Opvoedingsproblemen | |||
Geen probleem | 96,0 | 99,3 | 99,3 |
Wel probleem | 4,0 | 0,7 | 0,7 |
Criminaliteit | |||
Geen probleem | 89,2 | 98,6 | 98,5 |
Wel probleem | 10,8 | 1,4 | 1,5 |
Slachtoffer geweld-/zedenmisdrijf | |||
Geen probleem | 96,7 | 99,2 | 99,2 |
Wel probleem | 3,3 | 0,8 | 0,8 |
Voortijdig schoolverlaters in het voortgezet onderwijs hebben ook vaker juridische ouders met problemen zoals de resultaten in tabel 3.3.2 laten zien. Hierbij valt op dat psychosociale problemen van de moeder veruit het vaakst voorkomen: 21 procent van de vsv’ers heeft een moeder met psychosociale problemen. In de groep niet-schoolverlaters is dit 13 procent. Deze percentages liggen iets lager voor het hebben van een vader met dergelijke problemen. Voortijdig schoolverlaters hebben bijna 3 keer zo vaak juridische ouders met problemen op het gebied van criminaliteit ten opzichte van niet-vsv’ers. Leerlingen met ouders met problematische schulden zijn eveneens oververtegenwoordigd onder vsv’ers ten opzichte van niet-vsv’ers. Het komt relatief weinig voor onder vo-leerlingen dat één of beide ouders verslavingsproblemen hebben of dat de juridische ouders recent uit elkaar zijn gegaan.
Vsv | Geen vsv | Totaal | |
---|---|---|---|
aantal | |||
Populatie jongeren | 3 230 | 546 260 | 549 500 |
% | |||
Psychosociale problemen: moeder | |||
Geen probleem | 79,4 | 86,9 | 86,8 |
Wel probleem | 20,6 | 13,1 | 13,2 |
Psychosociale problemen: vader | |||
Geen probleem | 88,8 | 91,7 | 91,7 |
Wel probleem | 11,2 | 8,3 | 8,3 |
Verslaving: ouders | |||
Geen probleem | 98,5 | 99,2 | 99,2 |
Tenminste één juridische ouder | 1,5 | 0,8 | 0,8 |
Criminaliteit: ouders | |||
Geen probleem | 94,4 | 98,0 | 98,0 |
Tenminste één juridische ouder | 5,6 | 2,0 | 2,0 |
Problematische schulden: ouders | |||
Geen juridische ouder | 89,0 | 96,8 | 96,8 |
Tenminste één juridische ouder | 11,0 | 3,2 | 3,2 |
Ouders recent uit elkaar | |||
Juridische ouders niet uit elkaar | 97,6 | 98,5 | 98,5 |
Juridische ouders uit elkaar | 2,4 | 1,5 | 1,5 |
3.4 Samenhang met de kans op vsv
Bepaalde problemen en kenmerken komen vaker voor onder vsv’ers in vergelijking met niet-vsv’ers. Dit betekent niet automatisch dat deze problemen ook daadwerkelijk samenhangen met de kans op voortijdig schoolverlaten wanneer er gecorrigeerd wordt voor andere achtergrondkenmerken en problemen. Neem bijvoorbeeld de oververtegenwoordiging van mannen in de groep vsv’ers. Stel dat het verschil in de kans op vsv tussen mannen en vrouwen geheel verklaard wordt doordat mannen vaker kenmerken of andere problemen hebben die negatief samenhangen met vsv, zoals criminaliteitsproblemen. Dan zou de conclusie op basis van de resultaten, na correctie voor alle problemen en overige kenmerken, zijn dat geslacht niet samenhangt met de kans op vsv ondanks dat mannen oververtegenwoordigd zijn in de groep vsv’ers. Om te bepalen hoe sterk de verschillende problemen en achtergrondkenmerken van vo-leerlingen en hun juridische ouders in 2017 samenhangen met de kans dat zij op 1 oktober 2018 een voortijdig schoolverlater zijn, zijn er logistische regressieanalyses uitgevoerd. Grafiek 3.4.1 laat de resultaten hiervan zien. De samenhang is weergegeven op basis van odd ratio’s (zie kader voor uitleg over de logistische regressiemethode en odd ratio’s).
De odds ratio’s van de meeste problemen zijn statistisch significant groter dan 1. Het hebben van problemen hangt dus samen met een grotere kans op voortijdig schoolverlaten in het vo. Een jongere met een bepaald probleem heeft naar verwachting een grotere kans op vsv ten opzichte van als hij of zij het probleem niet zou hebben. De persoonlijke problemen (d.w.z. problemen van de jongeren zelf) met betrekking tot criminaliteit en psychosociale problemen hebben de hoogste odds ratio’s. Deze problemen hangen zodoende het sterkst samen met de kans op vsv voor jongeren in het voortgezet onderwijs. Wanneer de jongere ernstige gezondheidsproblemen heeft of slachtoffer is geweest van een geweld/zedenmisdrijf vergroten eveneens de kans op vsv, maar wel in minder mate.
De resultaten laten ook zien welke problemen van de juridische ouders van de jongere in 2017 het sterkst samenhangen met de kans dat een vo-leerling het jaar erop een voortijdig schoolverlater is. Of de juridische ouders van de jongere uit elkaar zijn gegaan in 2017 hangt van deze problemen het sterkst samen met de kans op voortijdig schoolverlaten. Daarnaast hebben problematische schulden van tenminste één ouder en problemen op het gebied van criminaliteit van minimaal één van de ouders relatief grote effecten op de kans op vsv. Opvallend is dat psychosociale problemen van de moeder de kans op vsv vergroten, terwijl psychosociale problemen van de vader geen statistisch significant effect hebben op de kans op vsv. Daarnaast laten deze resultaten zien dat over het algemeen problemen van de jongere zelf sterkere effecten op de kans op vsv hebben dan problemen van hun juridische ouders.
Naast de problemen van de jongere zelf en van de juridische ouders zijn ook achtergrondkenmerken van de jongere en het huishouden in de regressieanalyse meegenomen. Het is belangrijk om te controleren voor deze achtergrondkenmerken, omdat deze ook een rol spelen in de kans op voortijdig schoolverlaten6). Sociaaleconomische kenmerken, zoals huishoudensinkomens en hoogopgeleide ouders, hebben een negatief effect op de kans op vsv. Dit betekent dat de kans kleiner is dat jongeren vsv’er zijn als zij hogere huishoudensinkomens hebben ten opzichte van als zij huishoudensinkomens hebben die tot de laagste tien procent huishoudensinkomens in Nederland (referentiecategorie) behoren. Jongeren hebben eveneens een kleinere kans op vsv als zij hoogopgeleide ouders hebben ten opzichte van als zij laagopgeleide ouders hebben. Vrouwen hebben een kleinere kans op vsv in vergelijking met mannen wanneer ze verder dezelfde kenmerken en problemen hebben. Jongeren die samenwonen met één juridische ouder hebben, onder dezelfde aanname, een grotere kans op vsv dan jongeren die met beide juridische ouders in hetzelfde huishouden wonen. Wanneer de moeder en/of vader niet in het BRP voorkomt dan hangt dat eveneens samen met een verhoogde kans op vsv. Ook laten de resultaten zien dat een jongere met een migratieachtergrond een grotere kans heeft op vsv in vergelijking met een jongere zonder migratieachtergrond, wederom aannemend dat beide jongeren verder dezelfde kenmerken en problemen hebben. Dit geldt met name voor jongeren met een westerse migratieachtergrond. Een hoger onderwijsniveau wordt tenslotte geassocieerd met een kleinere kans op vsv7).
3.5 Zicht op het totale effect
Om zicht te krijgen op de relatie tussen problemen en voortijdig schoolverlaten is het niet alleen van belang om te kijken hoe sterk het probleem samenhangt met de kans op vsv (paragraaf 3.4), maar ook hoe vaak een probleem onder leerlingen voorkomt (paragraaf 3.3). Indien een probleem een groot effect op de kans op vsv heeft, maar bijna nooit voorkomt, dan zullen er maar weinig vroegtijdig schoolverlaters met het betreffende probleem zijn. Anderzijds kunnen er ook problemen zijn die minder sterk samenhangen met vsv, maar wel vaak voorkomen onder jongeren.
Grafiek 3.5.1 laat op de horizontale as de odds ratio schattingen zien en op de verticale as welk percentage leerlingen een bepaald probleem heeft. Wanneer problemen bovenin de grafiek staan, komen ze relatief veel voor onder jongeren in het vo. Wanneer problemen relatief sterk samenhangen met vsv worden ze weergegeven aan de rechterkant van de grafiek. Door deze inzichten te kruisen krijgt men meer inzicht in de samenhang tussen problemen en vsv in bredere zin.
Psychosociale problemen van de jongere zelf zijn rechtsboven in de grafiek weergegeven. Dit betekent dat psychosociale problemen én relatief vaak voorkomen én een relatief grote invloed op de kans op vsv hebben. Problemen op het gebied van criminaliteit zijn rechtsonder in de grafiek te vinden. Of de jongere zelf in aanraking is geweest met justitie hangt sterker samen met de kans op vsv dan psychosociale problemen, maar slechts weinig jongeren op het vo hebben problemen op het gebied van criminaliteit.
Psychosociale problemen van de moeder staan bovenin de grafiek en dichtbij de ‘geen effect op kans op vsv’-stippellijn. Psychosociale problemen van de moeder hebben een relatief beperkt effect op de kans op vsv maar komen het vaakst voor van alle problemen. Ernstige gezondheidsproblemen bij de jongere zelf komen wat minder vaak voor maar hebben wel een wat groter effect en bevinden zich daarom niet in een duidelijke hoek, maar in het midden van de grafiek.
Onderin de grafiek en niet ver van de ‘geen effect op de kans op vsv’-stippellijn staan enkele problemen van de ouder, namelijk het hebben van problematische schulden en criminaliteit, en problemen van de jongere zelf, zoals opvoedingsproblemen, slachtoffer geweld of zedenmisdrijf en juridische ouders recent uit elkaar. Deze problemen hebben relatief gezien geen groot effect op de kans op vsv en komen niet vaak voor onder leerlingen in het vo.
3.6 Verdere analyses
Er zijn ook aparte analyses uitgevoerd voor enerzijds leerlingen van vmbo en anderzijds leerlingen van havo en vwo, wederom exclusief de algemene leerjaren 1 en 2. Hierbij wordt de mogelijkheid onderzocht of de invloed van problemen en persoonskenmerken op vsv kan verschillen tussen leerlingen van de verschillende onderwijsniveaus. Onze schattingen laten geen statistisch significante verschillen tussen de odds ratio’s van problemen tussen de niveaus zien, op die voor psychosociale problemen van de jongere zelf na. Psychosociale problemen hangen relatief sterker samen met vsv ten opzichte van andere problemen voor havo- en vwo-leerlingen in vergelijking met vmbo-leerlingen. Deze analyses staan in tabel 1 van de bijlage.
3) Wanneer vavo’ers niet worden meegenomen in de analyse dan zijn de resultaten vergelijkbaar. In de tabel in de bijlage staan de resultaten voor de vo analyse zonder vavo’ers.
4) Ten opzichte van de analyses voor het mbo zijn twee problemen van de jongere zelf, namelijk vaak verhuizen of dakloos zijn en het hebben van problematische schulden, in de analyse voor het vo niet meegenomen. Deze problemen komen nauwelijks voor onder leerlingen op het vo, maar wel onder jongeren op het mbo.
5) Zie hoofdstuk 7: Onderzoeksverantwoording voor meer details over hoe problemen en de bijbehorende indicatoren gemeten zijn. Slachtoffer van een gewelds- of zedenmisdrijf is bijvoorbeeld gebaseerd op twee indicatoren: geregistreerd slachtoffer van een misdrijf en cliënt van Slachtofferhulp Nederland.
6) Het model controleert niet voor leeftijd vanwege technische redenen. Het merendeel van de vsv’ers is tenminste 18 jaar oud. 18-plussers op met name het vmbo vormen echter een bijzondere groep die hun opleiding op het voorgezet onderwijs nog niet hebben afgerond. Hier liggen mogelijk problemen en persoonlijke kenmerken aan ten grondslag. Wanneer we voor tenminste 18 jaar oud zijn zouden controleren, dan zou dat mogelijk het effect van allerlei problemen die samenhangen met de studievertraging van de leerlingen oppikken. Dit kan de resultaten voor de problemen en persoonskenmerken ongewenst beïnvloeden. Ter controle hebben we de resultaten ook bekeken voor wanneer we wel controleren voor leeftijd en dit levert vergelijkbare resultaten op.
7) Vanwege vergelijkbare redenen als in de vorige voetnoot controleert het model niet voor het volgen van vavo. Het wel of niet controleren voor vavo blijkt niet veel uit te maken voor de resultaten.
4. Resultaten middelbaar beroepsonderwijs niveau 2-4
4.1 Inleiding
De resultaten van de analyse naar de samenhang tussen problemen en voortijdig schoolverlaten voor studenten van het middelbaar beroepsonderwijs in het schooljaar 2017/’18, exclusief de mbo entreeopleiding, staan centraal in dit hoofdstuk. Mbo entreeopleiding studenten worden apart geanalyseerd in hoofdstuk 5, omdat deze kleine groep qua problemen en kenmerken sterk verschilt van studenten op mbo niveau 2, 3 en 4. Vsv heeft betrekking op 1 oktober 2018. De kenmerken en problemen van jongeren en hun ouders zijn gemeten gedurende 2017. Dit hoofdstuk begint met het bespreken van de kenmerken en problemen vsv’ers en niet-vsv’ers. Daarna laat het aan de hand van regressieanalyseresultaten zien hoe de kenmerken en problemen samenhangen met de kans op vsv wanneer voor andere kenmerken en problemen wordt gecontroleerd. Ten slotte wordt een overzicht gepresenteerd van hoe vaak problemen voorkomen en hoe deze met de kans op vsv samenhangen.
4.2 Achtergrondkenmerken
Tabel 4.2.1 laat zien dat 5,6 procent van de ruim 300 000 mbo niveau 2-4 studenten in de populatie voortijdig schoolverlater is. Voortijdig schoolverlaten komt relatief vaker voor in het mbo in vergelijking met het vo. Daarnaast geeft de tabel per persoonskenmerk aan welk percentage van de vsv’ers en niet-vsv’ers het betreffende kenmerk hebben. Bijna twee derde van de vsv’ers is man. Het merendeel van de vsv’ers is 18 jaar of ouder en is dus niet meer leer- of kwalificatieplichtig. Het percentage 18-plussers is 80 procent onder studenten die geen vsv’er zijn. Vsv’ers hebben relatief vaak een migratieachtergrond. Daarnaast zijn studenten met een opleiding op mbo niveau 2 en studenten met Beroeps Begeleidende Leerweg (BBL) sterk oververtegenwoordigd in de groep vsv’ers.
Vsv | Geen vsv | Totaal | |
---|---|---|---|
aantal | |||
Populatie jongeren | 17 710 | 299 900 | 317 610 |
% | |||
Geslacht | |||
Man | 65,6 | 51,8 | 52,6 |
Vrouw | 34,4 | 48,2 | 47,4 |
Leeftijd (in categorieën) | |||
17 jaar of jonger | 2,3 | 20,1 | 19,1 |
18 of 19 jaar | 60,8 | 53,7 | 54,1 |
20 tot 23 jaar | 36,8 | 26,3 | 26,9 |
Migratieachtergrond1) | |||
Nederlandse achtergrond | 65,4 | 76,4 | 75,8 |
Westerse achtergrond | 7,8 | 5,4 | 5,5 |
Niet-westerse achtergrond | 26,8 | 18,2 | 18,7 |
Niveau | |||
Mbo-2 | 37,6 | 20,6 | 21,5 |
Mbo-3 | 20,6 | 19,4 | 19,4 |
Mbo-4 | 41,8 | 60,1 | 59,1 |
Leerweg | |||
BOL en onbekend | 80,0 | 89,2 | 88,7 |
BBL | 18,0 | 10,0 | 10,5 |
Extranei2) | 2,0 | 0,8 | 0,9 |
1) In de tabel wordt onderscheid gemaakt tussen een westerse en niet-westerse achtergrond. Leerlingen met een westerse achtergrond hebben een migratieachtergrond in Europa (exclusief Turkije), Noord-Amerika, Oceanië, Indonesië of Japan. Leerlingen met een niet-westerse achtergrond hebben een migratieachtergrond in Afrika, Latijns-Amerika, Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije. 2) Studenten die uitsluitend staan ingeschreven om examen te doen. |
Tabel 4.2.2 toont een overzicht van de kenmerken van het huishouden waarbij onderscheid gemaakt wordt of jongeren voortijdig schoolverlaters zijn. Vsv’ers wonen relatief vaak in huishoudens met lagere inkomens. Ongeveer 24 procent van de vsv’ers tegenover 14 procent van de niet-vsv’ers woont in een huishouden waarvan het inkomen tot de laagste 20 procent van alle huishoudensinkomens in Nederland behoort. Vsv’ers wonen daarnaast minder vaak bij beide juridische ouders, hebben minder vaak een hoogopgeleide ouder en hebben vaker een vader of moeder die niet in de BRP voorkomt.
Vsv | Geen vsv | Totaal | |
---|---|---|---|
aantal | |||
Populatie jongeren | 17 710 | 299 900 | 317 610 |
% | |||
Inkomensdeciel1) | |||
1 | 11,7 | 6,3 | 6,6 |
2 | 12,8 | 8,1 | 8,3 |
3 | 9,5 | 7,3 | 7,5 |
4 | 10,4 | 10,1 | 10,1 |
5 | 10,7 | 11,1 | 11,1 |
6 | 10,2 | 12,6 | 12,5 |
7 | 9,2 | 12,7 | 12,5 |
8 | 7,8 | 12,0 | 11,8 |
9 | 6,2 | 10,0 | 9,7 |
10 | 4,6 | 7,0 | 6,9 |
Onbekend of studentenhuishouden | 7,0 | 2,8 | 3,1 |
Huishoudenssamenstelling | |||
Woont met beide juridische ouders | 45,8 | 65,3 | 64,2 |
Woont met één juridische ouder | 44,2 | 30,6 | 31,4 |
Woont niet met juridische ouder(s) | 10,0 | 4,1 | 4,4 |
Hoogopgeleide ouder(s) | |||
Geen juridische ouder is hoogopgeleid | 83,9 | 78,4 | 78,7 |
Tenminste één juridische ouder is hoogopgeleid | 16,1 | 21,6 | 21,3 |
Moeder buiten beeld | |||
Moeder bekend in GBA/BRP | 96,3 | 97,8 | 97,7 |
Moeder niet bekend in GBA/BRP | 3,7 | 2,2 | 2,3 |
Vader buiten beeld | |||
Vader bekend in GBA/BRP | 85,0 | 91,7 | 91,4 |
Vader niet bekend in GBA/BRP | 15,0 | 8,3 | 8,6 |
1) De inkomensdecielen gaan uit van alle huishoudens in Nederland. De huishoudens zijn ingedeeld in tien even grote groepen. Gekeken is tot welke van deze tien groepen het huishouden van de student hoort. |
4.3 Aanwezigheid van problemen
We onderscheiden problemen van jongeren zelf en die van hun juridische ouders. Tabel 4.3.1 geeft een overzicht weer van hoe vaak problemen bij jongeren zelf voorkomen8). Alle onderzochte problemen komen relatief vaker voor onder vsv’ers dan onder niet-vsv’ers. Ernstige gezondheidsproblemen komen net iets vaker voor onder vsv’ers dan onder niet-vsv’ers. Bij psychosociale problemen is een veel groter verschil te zien tussen beide groepen: deze problemen komen meer dan dubbel zo vaak voor onder vsv’ers dan onder niet-vsv’ers. 27 procent van de vsv’ers heeft psychosociale problemen, waarmee psychosociale problemen veruit het vaakst voorkomende door ons bestudeerde probleem onder deze jongeren zijn. Ook bij problemen op het gebied van criminaliteit is een groter verschil tussen beide groepen te zien: ongeveer 13 procent van de vsv’ers is in aanraking geweest met justitie, dit is meer dan 4 keer zo vaak als bij de groep niet-vsv’ers. De overige problemen komen relatief weinig voor, maar ook hier is het aandeel onder vsv’ers groter in vergelijking met niet-vsv’ers.
Vsv | Geen vsv | Totaal | ||
---|---|---|---|---|
aantal | ||||
Populatie jongeren | 17 710 | 299 900 | 317 610 | |
% | ||||
Ernstige gezondheidsproblemen | ||||
Geen probleem | 87,0 | 88,7 | 88,6 | |
Wel probleem | 13,0 | 11,3 | 11,4 | |
Psychosociale problemen | ||||
Geen probleem | 72,9 | 87,0 | 86,2 | |
Wel probleem | 27,1 | 13,0 | 13,8 | |
Criminaliteit | ||||
Geen probleem | 87,3 | 96,9 | 96,4 | |
Wel probleem | 12,7 | 3,1 | 3,6 | |
Slachtoffer geweld-/zedenmisdrijf | ||||
Geen probleem | 96,7 | 98,6 | 98,5 | |
Wel probleem | 3,3 | 1,4 | 1,5 | |
Problematische schulden | ||||
Geen probleem | 96,6 | 99,5 | 99,4 | |
Wel probleem | 3,4 | 0,5 | 0,6 | |
Vaak verhuizen/dakloos | ||||
Geen probleem | 99,3 | 99,9 | 99,8 | |
Wel probleem | 0,7 | 0,1 | 0,2 | |
Jongeren met ouders met problemen zijn eveneens sterk oververtegenwoordigd onder vsv’ers. Tabel 4.3.2 laat zien hoe vaak problemen van ouders onder vsv’ers en niet-vsv’ers voorkomen. Psychosociale problemen van de moeder komen veruit het vaakst voor bij mbo 2-4 studenten. 22 procent van de vsv’ers heeft een moeder met psychosociale problemen tegenover 16 procent van de niet-vsv’ers. Vaders hebben minder vaak een dergelijk probleem dan moeders. Problematische schulden van ouders zijn ook een relatief vaak voorkomend probleem van ouders voor mbo 2-4 studenten. Dit probleem komt meer dan 2 keer zo vaak voor onder vsv’ers in vergelijking met niet-vsv’ers. Problemen bij ouders op het gebied van criminaliteit zijn iets minder vaak aanwezig, maar komen ook dubbel zo vaak bij vsv’ers ten opzichte van niet-vsv’ers voor. Het komt relatief weinig voor onder mbo-studenten dat één of beide ouders medicatie voor verslavingsproblemen krijgen of dat de juridische ouders recent uit elkaar zijn gegaan.
Vsv | Geen vsv | Totaal | |
---|---|---|---|
aantal | |||
Populatie jongeren | 17 710 | 299 900 | 317 610 |
% | |||
Psychosociale problemen: moeder | |||
Geen probleem | 78,5 | 84,5 | 84,2 |
Wel probleem | 21,5 | 15,5 | 15,8 |
Psychosociale problemen: vader | |||
Geen probleem | 88,2 | 90,6 | 90,5 |
Wel probleem | 11,8 | 9,4 | 9,5 |
Verslaving: ouders | |||
Geen probleem | 98,1 | 98,9 | 98,9 |
Tenminste één juridische ouder | 1,9 | 1,1 | 1,1 |
Criminaliteit: ouders | |||
Geen probleem | 95,0 | 97,4 | 97,3 |
Tenminste één juridische ouder | 5,0 | 2,6 | 2,7 |
Problematische schulden: ouders | |||
Geen probleem | 89,2 | 95,1 | 94,7 |
Tenminste één juridische ouder | 10,8 | 4,9 | 5,3 |
Ouders recent uit elkaar | |||
Juridische ouders niet uit elkaar | 98,2 | 98,7 | 98,7 |
Juridische ouders uit elkaar | 1,8 | 1,3 | 1,3 |
4.4 Samenhang met de kans op vsv
De vorige paragrafen laten zien dat bepaalde kenmerken en problemen vaker voorkomen onder vsv’ers in vergelijking met niet-vsv’ers. Op basis hiervan kan niet geconcludeerd worden dat een bepaald probleem ook daadwerkelijk samenhangt met de kans op vsv nadat gecorrigeerd is voor achtergrondkenmerken en eventuele andere problemen van de jongere. Deze paragraaf bespreekt de resultaten van logistische regressieanalyses waarin is onderzocht hoe sterk problemen en kenmerken van jongeren en hun juridische ouders in 2017 samenhangen met de kans dat zij op 1 oktober 2018 een voortijdig schoolverlater zijn en waarbij is gecorrigeerd voor andere achtergrondkenmerken en problemen. Grafiek 4.4.1 geeft de resultaten hiervan weer met behulp van odds ratio’s (zie kader in paragraaf 3.4 voor een uitleg over de logistische regressiemethode en odd ratio’s).
De odds ratio’s van bijna alle problemen zijn statistisch significant groter dan 1. Dit impliceert dat het hebben van problemen sterk samenhangt met een hogere kans op voortijdig schoolverlaten in het mbo niveau 2-4. De persoonlijke problemen (oftewel problemen van de jongeren zelf) hebben de hoogste odds ratio’s. Deze problemen hangen zodoende het sterkst samen met de kans op vsv voor jongeren in het mbo. Hiervan hangt het hebben van problematische schulden het sterkst samen met de kans op vsv, maar ook vaak verhuizen of dakloos zijn, problemen met betrekking tot criminaliteit en psychosociale problemen hebben een sterk verband met de kans op vsv. Vaak verhuizen of dakloos zijn komt relatief weinig voor, waardoor het betrouwbaarheidsinterval voor de odds ratioschatting voor dit probleem relatief breed is. Het relatief brede betrouwbaarheidsinterval geeft aan dat de onzekerheid over de exacte grootte van het effect voor dit probleem relatief groot is. Problemen die in iets minder sterke mate verband houden met de kans op vsv zijn het uit elkaar gaan van de juridische ouders van de jongere in 2017, ernstige gezondheidsproblemen van de jongere of als de jongere slachtoffer is geweest van een gewelds- of zedenmisdrijf.
De resultaten in de grafiek laten ook zien welke problemen van de juridische ouders het sterkst samenhangen met de kans dat mbo 2-4 studenten het jaar erop vsv’er zijn. Problematische schulden van tenminste één van de ouders is het type probleem van de ouders dat het sterkst verband houdt met de kans op vsv. Psychosociale problemen van de moeder laten een klein positief effect op de kans op vsv zien, terwijl psychosociale problemen van de vader geen statistisch significant effect hebben op de kans op vsv. Problemen op het gebied van criminaliteit en het gebruik van medicatie ten behoeve van verslavingsproblemen van tenminste één van de ouders laten eveneens kleine effecten op vsv zien. Net als bij de resultaten voor het vo, zien we ook hier dat over het algemeen persoonlijke problemen van de jongere sterkere effecten op de kans op vsv hebben dan problemen van de juridische ouders.
De regressieanalyses nemen naast problemen ook achtergrondkenmerken van zowel de jongeren zelf als hun huishouden mee9). Sociaaleconomische kenmerken zoals huishoudensinkomens en hoogopgeleide ouders hangen negatief samen met de kans op vsv, wat betekent dat deze kenmerken de kans op voortijdig schoolverlaten verkleinen. Vrouwen hebben een lagere kans op vsv in vergelijking met mannen als zij verder dezelfde kenmerken en problemen hebben. Ook jongeren die samenwonen met één of geen juridische ouder hebben onder dezelfde aanname een grotere kans op vsv dan jongeren die met beide juridische ouders wonen. Wanneer de moeder en/of vader niet in het BRP voorkomt heeft dit geen statistisch significant effect op de kans op vsv. Het hebben van een migratieachtergrond, met name een westerse achtergrond, hangt samen met een grotere kans op vsv, wederom aannemend dat beide jongeren verder dezelfde kenmerken en problemen hebben. Daarnaast laten de resultaten zien dat het volgen van een hoger onderwijsniveau (bijvoorbeeld niveau 4 ten opzichte van niveau 2) wordt geassocieerd met een lagere kans op vsv.
4.5 Zicht op het totale effect
Om een completer beeld te krijgen van de relatie tussen problemen en voortijdig schoolverlaten bekijken we niet alleen hoe sterk het probleem samenhangt (paragraaf 4.4) met de kans op vsv, maar ook hoe vaak een probleem onder jongeren voorkomt (paragraaf 4.3). Problemen die weinig voorkomen kunnen mogelijk grote effecten hebben, terwijl veelvoorkomende problemen wellicht minder sterk samenhangen met voortijdig schoolverlaten.
Grafiek 4.5.1 combineert deze inzichten uit de vorige paragrafen. Deze grafiek laat op de horizontale as de odds ratio schattingen zien en op de verticale as welk percentage studenten een bepaald probleem heeft. Psychosociale problemen van de jongere zelf zijn ongeveer bovenaan en in het midden van de grafiek weergegeven. Dit betekent dat psychosociale problemen én relatief vaak voorkomen én een relatief grote invloed op de kans op vsv hebben. Problematische schulden, vaak verhuizen of dakloos zijn en problemen op het gebied van criminaliteit zijn rechtsonder in de grafiek te vinden. Deze problemen hebben een relatief groot effect op de kans op vsv, maar komen relatief minder en, in het geval van de eerstgenoemde twee typen problemen, slechts weinig voor.
Bovenin de grafiek en dichtbij de ‘geen effect op kans op vsv’-stippellijn staan psychosociale problemen van de moeder. Psychosociale problemen van de moeder hebben een relatief beperkt effect op de kans op vsv maar komen het vaakst voor van alle problemen. Ditzelfde geldt ook voor ernstige gezondheidsproblemen bij de jongere zelf, hoewel deze minder vaak voorkomen dan psychosociale problemen van de moeder.
Onderin de grafiek en iets rechts van de ‘geen effect op de kans op vsv’-stippellijn staan enkele problemen van de ouder, namelijk het hebben van problematische schulden, medicatie ten behoeve van verslavingsproblemen en problemen op het gebied van criminaliteit, en problemen van de jongere zelf, zoals slachtoffer geweld of zedenmisdrijf en juridische ouders recent uit elkaar. Betreffende problemen hangen beperkt samen met de kans op vsv en komen weinig voor onder studenten op het mbo niveau-2-4.
4.6 Verdere analyses
We hebben ook aparte analyses uitgevoerd voor BOL- en BBL-studenten. Daarnaast zijn eveneens de studenten voor de niveaus 2, 3, 4 afzonderlijk van elkaar onderzocht. Hiermee onderzoeken we of de relatieve invloed van problemen en persoonskenmerken op de kans op vsv mogelijk kan verschillen tussen studenten van de verschillende typen leerwegen en niveaus. De analyses staan in tabel 2 van de bijlage en laten zien dat odds ratio schattingen van problemen vergelijkbaar zijn tussen niveaus en typen leerwegen. Dit betekent dat de problemen op een vergelijkbare manier samenhangen met voortijdig schoolverlaten als de analyses die gepresenteerd zijn in dit hoofdstuk.
9) Het hier gebruikte model controleert niet voor leeftijd om de mbo 2-4 analyse zo vergelijkbaar mogelijk te houden met de vo analyse, waarin ook niet voor leeftijd wordt gecontroleerd. Overigens zijn de resultaten met een controle voor leeftijd vergelijkbaar als die zonder een controle voor leeftijd.
5. Resultaten middelbaar beroepsonderwijs entreeopleiding
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bespreekt de resultaten van de analyse naar de samenhang tussen problemen en vsv voor studenten van de mbo entreeopleiding. Vsv is op 1 oktober 2018 gemeten. De kenmerken en problemen van jongeren en hun ouders hebben betrekking op 2017. Allereerst bespreekt dit hoofdstuk de kenmerken en problemen vsv’ers en niet-vsv’ers. Vervolgens wordt aan de hand van de resultaten van de regressieanalyse besproken hoe de kenmerken en problemen samenhangen met de kans op vsv wanneer voor andere kenmerken en problemen wordt gecontroleerd. Ten slotte worden de inzichten over de aanwezigheid van problemen gecombineerd met hoe deze met de kans op vsv samenhangen.
5.2 Achtergrondkenmerken
Tabel 5.2.1 laat zien dat er ongeveer 10 000 studenten met een mbo entreeopleiding in de populatie zijn in het schooljaar 2017/’18. Vergeleken met het voorgezet onderwijs en mbo niveau 2 tot en met 4 is dit een kleine groep. 23,3 procent van deze groep is het jaar erna voortijdig schoolverlater. Dit fenomeen komt dus relatief vaak voor onder studenten met een mbo entreeopleiding. De tabel geeft daarnaast voor vsv’ers en niet-vsv’ers apart weer welk percentage studenten een bepaald kenmerk heeft. Ruim twee derde van de vsv’ers is man. 90 procent van de vsv’ers is 18 jaar of ouder en is dus niet meer leer- of kwalificatieplichtig. Het percentage 18-plussers is 72 procent onder studenten die geen vsv’er zijn. Vsv’ers hebben relatief gezien iets vaker een migratieachtergrond. Daarnaast zijn BBL-studenten licht oververtegenwoordigd in de groep vsv’ers.
Vsv | Geen vsv | Totaal | |
---|---|---|---|
aantal | |||
Populatie jongeren | 2 420 | 7 960 | 10 380 |
% | |||
Geslacht | |||
Man | 68,9 | 61,3 | 63,1 |
Vrouw | 31,1 | 38,7 | 36,9 |
Leeftijd (in categorieën) | |||
17 jaar of jonger | 9,2 | 27,7 | 23,4 |
18 of 19 jaar | 61,9 | 51,6 | 54,0 |
20 tot 23 jaar | 28,8 | 20,7 | 22,6 |
Migratieachtergrond1) | |||
Nederlandse achtergrond | 41,0 | 37,6 | 38,4 |
Westerse achtergrond | 9,0 | 7,4 | 7,7 |
Niet-westerse achtergrond | 49,9 | 55,1 | 53,9 |
Leerweg | |||
BOL en onbekend | 83,5 | 85,3 | 84,9 |
BBL | 14,1 | 12,9 | 13,2 |
Extranei2 | 2,4 | 1,8 | 1,9 |
1) In de tabel wordt onderscheid gemaakt tussen een westerse en niet-westerse achtergrond. Leerlingen met een westerse achtergrond hebben een migratieachtergrond in Europa (exclusief Turkije), Noord-Amerika, Oceanië, Indonesië of Japan. Leerlingen met een niet-westerse achtergrond hebben een migratieachtergrond in Afrika, Latijns-Amerika, Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije. 2) Studenten die uitsluitend staan ingeschreven om examen te doen. |
Tabel 5.2.2 geeft een overzicht van de kenmerken van het huishouden van de jongere. Vsv’ers wonen relatief gezien ongeveer even vaak in huishoudens met lagere inkomens. Ongeveer 42 procent van de vsv’ers tegenover 40 procent van de niet-vsv’ers woont in een huishouden waarvan het inkomen tot de laagste 20 procent van huishoudensinkomens behoort. Voor 20% van de jongeren is het huishoudensinkomen onbekend of woont de jongere in een studentenhuishouden. 24% van de jongeren woont niet met juridische ouders, een groot deel van deze jongeren zal waarschijnlijk in een studentenhuishouden wonen. Vergeleken met mbo 2-4 is dit relatief veel. Vsv’ers wonen minder vaak bij beide juridische ouders en hebben vaker een moeder die niet bekend is in het BRP. Vsv’ers en niet-vsv’ers hebben ongeveer even vaak hoogopgeleide ouders en een vader die niet bekend is in het BRP.
Vsv | Geen vsv | Totaal | |
---|---|---|---|
aantal | |||
Populatie jongeren | 2 420 | 7 960 | 10 380 |
% | |||
Inkomensdeciel1) | |||
1 | 23,7 | 22,7 | 22,9 |
2 | 18,5 | 17,0 | 17,3 |
3 | 8,5 | 8,8 | 8,7 |
4 | 8,2 | 8,3 | 8,3 |
5 | 5,8 | 6,9 | 6,6 |
6 | 4,3 | 5,8 | 5,5 |
7 | 3,5 | 3,8 | 3,8 |
8 | 2,3 | 3,7 | 3,4 |
9 | 1,5 | 2,3 | 2,1 |
10 | 1,2 | 1,6 | 1,5 |
Onbekend of studentenhuishouden | 22,6 | 19,1 | 19,9 |
Huishoudenssamenstelling | |||
Woont met beide juridische ouders | 29,0 | 37,8 | 35,8 |
Woont met één juridische ouder | 44,0 | 39,1 | 40,3 |
Woont niet met juridische ouder(s) | 27,1 | 23,0 | 24,0 |
Hoogopgeleide ouder(s) | |||
Geen juridische ouder is hoogopgeleid | 92,2 | 92,0 | 92,0 |
Tenminste één juridische ouder is hoogopgeleid | 7,8 | 8,0 | 8,0 |
Moeder buiten beeld | |||
Moeder bekend in GBA/BRP | 85,4 | 80,9 | 82,0 |
Moeder niet bekend in GBA/BRP | 14,6 | 19,1 | 18,0 |
Vader buiten beeld | |||
Vader bekend in GBA/BRP | 66,8 | 66,7 | 66,8 |
Vader niet bekend in GBA/BRP | 33,2 | 33,3 | 33,2 |
1) De inkomensdecielen gaan uit van alle huishoudens in Nederland. De huishoudens zijn ingedeeld in tien even grote groepen. Gekeken is tot welke van deze tien groepen het huishouden van de student hoort. |
5.3 Aanwezigheid van problemen
We nemen zowel problemen van jongeren zelf als die van hun ouders mee in de analyse. Tabel 5.3.1 laat zien hoe vaak problemen bij jongeren zelf voorkomen10). Ook voor de mbo entreeopleiding komt ieder onderzocht probleem relatief vaker voor onder vsv’ers dan onder niet-vsv’ers. Bij psychosociale problemen is een aanzienlijk verschil te zien tussen beide groepen: dit type problemen komt anderhalf keer zo vaak voor onder vsv’ers dan onder niet-vsv’ers. 46 procent van de vsv’ers heeft psychosociale problemen, waarmee dit het vaakst voorkomende door ons bestudeerde probleem onder jongeren is. Ook bij opvoedingsproblemen en problemen op het gebied van criminaliteit is een groter verschil tussen beide groepen te zien: ongeveer 11 procent heeft opvoedingsproblemen en ongeveer 32 procent van de vsv’ers is in aanraking geweest met justitie. In beide gevallen is dat grofweg dubbel zo vaak als bij de groep niet-vsv’ers. De andere problemen komen relatief minder vaak voor, maar ook hier is het percentage groter onder vsv’ers dan onder niet-vsv’ers.
Vsv | Geen vsv | Totaal | |
---|---|---|---|
aantal | |||
Populatie jongeren | 2 420 | 7 960 | 10 380 |
% | |||
Ernstige gezondheidsproblemen | |||
Geen probleem | 87,1 | 87,8 | 87,6 |
Wel probleem | 12,9 | 12,2 | 12,4 |
Psychosociale problemen | |||
Geen probleem | 53,9 | 67,8 | 64,6 |
Wel probleem | 46,1 | 32,2 | 35,4 |
Opvoedingsproblemen | |||
Geen probleem | 89,3 | 94,4 | 93,2 |
Wel probleem | 10,7 | 5,6 | 6,8 |
Criminaliteit | |||
Geen probleem | 67,7 | 84,5 | 80,6 |
Wel probleem | 32,3 | 15,5 | 19,4 |
Slachtoffer geweld-/zedenmisdrijf | |||
Geen probleem | 93,7 | 95,8 | 95,3 |
Wel probleem | 6,3 | 4,2 | 4,7 |
Problematische schulden | |||
Geen probleem | 94,6 | 98,2 | 97,4 |
Wel probleem | 5,4 | 1,8 | 2,6 |
Vaak verhuizen/dakloos | |||
Geen probleem | 98,4 | 99,2 | 99,0 |
Wel probleem | 1,6 | 0,8 | 1,0 |
Vsv’ers hebben ook relatief vaker ouders met problemen ten opzichte van niet-vsv’ers. Tabel 5.3.2 laat de details hierover zien. Psychosociale problemen van de moeder is het vaakst voorkomende type probleem onder ouders. 22 procent van de vsv’ers heeft een moeder met psychosociale problemen tegenover 17 procent van de niet-vsv’ers. Dit type problemen komt minder vaak voor onder vaders. Het hebben van ouders met problematische schulden komt ongeveer anderhalf keer zo vaak voor onder vsv’ers in vergelijking met niet-vsv’ers. Problemen bij ouders op het gebied van criminaliteit zijn iets minder vaak aanwezig, maar komen ook anderhalf keer zo vaak bij vsv’ers ten opzichte van niet-vsv’ers voor. De overige problemen van ouders komen minder vaak voor bij studenten die een mbo entreeopleiding volgen.
Vsv | Geen vsv | Totaal | |
---|---|---|---|
aantal | |||
Populatie jongeren | 2 420 | 7 960 | 10 380 |
% | |||
Psychosociale problemen: moeder | |||
Geen probleem | 77,9 | 83,2 | 82,0 |
Wel probleem | 22,1 | 16,8 | 18,0 |
Psychosociale problemen: vader | |||
Geen probleem | 87,6 | 89,3 | 88,9 |
Wel probleem | 12,4 | 10,7 | 11,1 |
Verslaving: ouders | |||
Geen probleem | 97,7 | 98,4 | 98,3 |
Tenminste één juridische ouder | 2,3 | 1,6 | 1,7 |
Criminaliteit: ouders | |||
Geen probleem | 92,5 | 95,0 | 94,4 |
Tenminste één juridische ouder | 7,5 | 5,0 | 5,6 |
Problematische schulden: ouders | |||
Geen probleem | 81,9 | 88,5 | 86,9 |
Tenminste één juridische ouder | 18,1 | 11,5 | 13,1 |
Ouders recent uit elkaar | |||
Juridische ouders niet uit elkaar | 98,3 | 98,6 | 98,5 |
Juridische ouders uit elkaar | 1,7 | 1,4 | 1,5 |
5.4 Samenhang met de kans op vsv
Logistische regressieanalyses geven een inzicht van hoe sterk problemen en kenmerken van jongeren en hun juridische ouders in 2017 samenhangen met de kans dat zij op 1 oktober 2018 een voortijdig schoolverlater zijn. Hierbij is gecorrigeerd voor verschillen in achtergrondkenmerken en de aanwezigheid van andere problemen. Problemen die vaak voorkomen onder vsv’ers hangen niet automatisch ook samenhangen met de kans op vsv. Ze kunnen ook gerelateerd zijn aan andere kenmerken of problemen die sterker samenhangen met vsv. Door middel van de logistische regressieanalyses wordt hier onderscheid in gemaakt.
De groep studenten met een mbo entreeopleiding is relatief klein (circa 10 000 studenten) in vergelijking met de onderzochte populaties in de vorige hoofdstukken. Hierdoor zijn de odds ratio schattingen met betrekking tot de mbo entreeopleiding minder precies en hebben zodoende bredere betrouwbaarheidsintervallen. Vanwege de relatief geringe precisie moeten de odds ratio schattingen met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Grafiek 5.4.1 geeft de resultaten van de logistische regressieanalyse weer (zie kader in paragraaf 3.4 voor een uitleg over de logistische regressiemethode en odd ratio’s).
De odds ratio’s van drie problemen van de jongere zelf zijn statistisch significant groter dan 1: psychosociale problemen, problemen op het gebied van criminaliteit en problematische schulden. Ook problematische schulden van tenminste één van de ouders heeft een odds ratio groter dan 1. Deze problemen hangen dus samen met de kans op voortijdig schoolverlaten in het jaar na het schooljaar. Problematische schulden van de jongere en problemen op het gebied van criminaliteit hebben de hoogste odds ratio’s. Deze problemen hangen zodoende het sterkst samen met de kans op vsv voor jongeren met een mbo entreeopleiding.
De overige problemen hebben geen significant effect op de kans op vsv. Dit komt enerzijds omdat de verschillen in percentages vsv’ers en niet-vsv’ers met betreffende problemen kleiner zijn onder studenten met een mbo entreeopleiding dan jongeren in het voortgezet onderwijs en mbo niveau 2-4. Anderzijds telt de mbo entree populatie veel minder jongeren dan de mbo 2-4 en vo populaties, waardoor de odds ratio schattingen minder precies zijn. Hierdoor zijn de betrouwbaarheidsintervallen in de resultaten voor de mbo entree populatie relatief breed in vergelijking met de resultaten voor de vo en mbo 2-4 jongeren. We kunnen op basis hiervan dus niet concluderen dat deze problemen samenhangen met de kans op vsv.
In de regressieanalyses nemen naast problemen ook achtergrondkenmerken van zowel de jongeren zelf als hun huishouden mee11). Vrouwen hebben een lagere kans op vsv in vergelijking met mannen als zij verder dezelfde kenmerken en problemen hebben. Jongeren die samenwonen met één of geen juridische ouder hebben onder dezelfde aanname een grotere kans op vsv dan jongeren die met beide juridische ouders wonen. Het niet in het BRP voorkomen van de moeder hangt negatief samen met de kans op vsv. Wanneer de vader niet in het BRP voorkomt dan houdt dat geen verband met de kans op vsv. De samenhang tussen huishoudensinkomen en vsv is voor de populatie mbo entreeopleiding studenten veel minder eenduidig dan voor de andere populaties. De odds ratio schattingen voor slechts een minderheid van de inkomenspercentielen duiden op een negatief verband. Het hebben van een migratieachtergrond of een hoogopgeleide ouder is niet gerelateerd aan de kans op vsv.
5.5 Zicht op het totale effect
Net als in de vorige hoofdstukken beogen we in deze laatste paragraaf een completer beeld te krijgen van de relatie tussen problemen van studenten met een mbo-entreeopleiding en voortijdig schoolverlaten. Het effect van een probleem op de kans op vsv is slechts één dimensie van de relatie tussen problemen en de kans op vsv. Voor een vollediger beeld is het ook van belang om te weten hoe vaak problemen voorkomen.
Grafiek 5.5.1 geeft op de horizontale as de odds ratio schattingen weer en op de verticale as welk percentage studenten een bepaald probleem heeft. Psychosociale problemen van de jongere zelf zijn helemaal boven in de grafiek weergegeven. Dit betekent dat psychosociale problemen én relatief vaak voorkomen én een relatief grote invloed op de kans op vsv hebben. Daarnaast zijn er twee type problemen die zijn verder naar rechts in de grafiek geplaatst zijn dan psychosociale problemen van de jongere. Criminaliteit en problematische schulden van de jongere zelf liggen nog verder naar rechts, maar ook lager in de grafiek. Deze type problemen hebben grotere effecten op de kans op vsv, maar komen minder vaak voor. Met name problematische schulden van de jongere zelf komen relatief ten opzichte van andere problemen weinig voor. Problematische schulden van tenminste één van de ouders was ook significant gerelateerd aan de kans op vsv. Dit probleem komt relatief vaak voor onder jongeren en is in het midden van de grafiek geplaatst.
De overige problemen van de jongere zelf en alle problemen van de ouders bevinden zich redelijk dichtbij en rechts van de ‘geen effect op de kans op vsv’-stippellijn. Deze problemen hebben geen significant effect op de kans op vsv.
11) Het hier gebruikte model controleert niet voor leeftijd om de mbo entreeopleiding analyse zo vergelijkbaar mogelijk te houden met de vo en mbo 2-4 analyse, waarin ook niet voor leeftijd wordt gecontroleerd. Overigens zijn de resultaten met een controle voor leeftijd vergelijkbaar als die zonder een controle voor leeftijd.
6. Conclusies
De onderzoeksvraag die we in dit onderzoek wilden beantwoorden is welke problemen van de jongeren en hun juridische ouders (het sterkst) samenhangen met voortijdig schoolverlaten. We hebben deze samenhang onderzocht met behulp van onder meer logistische regressieanalyses. Er zijn aparte analyses uitgevoerd voor jongeren op het vo (exclusief algemene leerjaren 1-2), mbo niveau 2-4 en mbo entreeopleiding in het schooljaar 2017/’18 (peildatum 1 oktober 2017). De kenmerken en problemen zijn gemeten over het jaar 2017. Vervolgens is bekeken of de jongeren een jaar later (op 1 oktober 2018) voortijdig schoolverlater zijn. De resultaten over de samenhang tussen problemen en vsv zijn gecombineerd met inzichten over de aanwezigheid van de problemen onder jongeren. Op deze manier pogen we zicht te krijgen op de relatie tussen problemen en voortijdig schoolverlaten in bredere zin.
Voortijdig schoolverlaten komt relatief weinig voor in het voortgezet onderwijs (0,6 procent van de populatie in 2017/’18). De resultaten voor het vo laten zien dat psychosociale problemen bij de jongeren zelf én relatief vaak voorkomen én sterk samenhangen met de kans op vsv. Problemen op het gebied van criminaliteit hangen het sterkst samen met voortijdig schoolverlaten, maar komen wel relatief weinig voor onder vo-leerlingen in vergelijking met psychosociale problemen. Ernstige gezondheidsproblemen komen ook nog relatief vaak voor onder deze groep én vertonen een samenhang met de kans op vsv. Psychosociale problemen bij de moeder hangen beperkt samen met de kans op voortijdig schoolverlaten van de jongere, maar komen relatief vaak voor bij leerlingen op het vo. De overige problemen komen weinig voor en/of hebben geen samenhang met de kans op vsv.
Studenten op mbo niveau 2-4 zijn vaker voortijdig schoolverlater (5,6 procent). De resultaten laten vergelijkbare resultaten zien voor psychosociale problemen van de jongere zelf en van de moeder als in het voorgezet onderwijs. Naast problemen op het gebied van criminaliteit, hangen ook problematische schulden van de jongere en vaak verhuizen of dakloos zijn sterk samen met voortijdig schoolverlaten. Deze problemen hebben een relatief groot effect op de kans op vsv, maar komen niet zo vaak voor.
De groep studenten met een mbo entreeopleiding is relatief klein in vergelijking met de andere onderzochte groepen. De schattingen van de regressieanalyses zijn hierdoor minder precies en kennen bredere betrouwbaarheidsintervallen. De schattingen moeten daardoor met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Voortijdig schoolverlaten komt vaak voor in deze groep (23,3 procent). Voor mbo entreeopleiding geldt ook dat psychosociale problemen van de jongere zelf én vaak voorkomen onder studenten én relatief sterk samenhangen met vsv. Problemen op het gebied van criminaliteit en problematische schulden hangen nog sterker samen met vsv dan psychosociale problemen, maar komen relatief minder vaak voor. Problematische schulden bij de ouders hangen ook samen met de kans op vsv en komen relatief vaak voor. De overig problemen hangen niet statistisch significant samen met de kans op vsv.
Een belangrijke conclusie is dat voornamelijk psychosociale problemen bij de jongeren zowel (sterk) samenhangen met voortijdig schoolverlaten als vaak voorkomen bij vsv’ers. Dit is terug te zien bij elke deelpopulatie. In het vo en mbo niveau 2-4 spelen ook psychosociale problemen bij de moeder een belangrijke rol. Deze problematiek is gemeten op basis van een aantal indicatoren. Bij zowel de jongeren als de moeder zijn psychosociale problemen met name terug te leiden naar medicijngebruik voor psychische problemen en GGZ-zorg. Naast psychosociale problemen vinden we in alle populaties dat problemen op het gebied van criminaliteit bij de jongere zelf sterk samenhangt met de kans op vsv.
Bij andere problemen zie je wel verschillen tussen populaties. Zo spelen op het voorgezet onderwijs gezondheidsproblemen een grotere rol. Bij mbo niveau 2-4 zijn problematische schulden van de jongere en vaak verhuizen of dakloos problemen die sterk samenhangen met de kans op vsv. Problematische schulden, zowel bij de jongere zelf als bij hun juridische ouders, zijn vaker aanwezig én hebben een grote samenhang met vsv bij studenten met een mbo entreeopleiding.
Ten slotte concluderen we dat problemen van de jongeren zelf sterker samenhangen met voortijdig schoolverlaten dan de problemen van hun juridische ouders. Dit geldt zowel voor het voortgezet onderwijs als voor het middelbaar beroepsonderwijs. Problemen van de jongere zelf komen niet altijd vaker voor dan problemen van juridische ouders.
7. Onderzoeksverantwoording
7.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de invulling van begrippen en de gebruikte methode in het onderzoek. In eerste instantie wordt uitgelegd wat precies de populatie ingeschrevenen is (7.2), de kenmerken van deze populatie (7.3) en de aanvullende kenmerken uit CBS-data (7.4). Vervolgens wordt ingegaan op hoe gezinsleden in het onderzoek zijn vastgesteld (7.5) en uitgelegd hoe zij aan de hand van een aantal indicatoren meegerekend worden voor het bepalen van problematiek bij de jongeren. In paragraaf 7.6 wordt ieder probleem omschreven aan de hand van de indicatoren die daaraan ten grondslag liggen en wordt er aangegeven voor welk gezinslid het probleem is gemeten. Paragraaf 7.7 behandeld de binnen dit onderzoek gebruikte methode. In paragraaf 7.8 worden de aandachtspunten bij de cijfers besproken. Bij de afsluiting van dit hoofdstuk wordt er een bronverwijzing (7.9) weergeven. Alle gebruikte bestanden waren al bij het CBS aanwezig afgezien van het populatiebestand van DUO.
7.2 Startpopulatie en voortijdig schoolverlaters
Voor onze startpopulaties ingeschrevenen in het onderwijs en voortijdige schoolverlaters zijn de definities van DUO gebruikt. Het bestand van DUO bestaat uit ingeschrevenen in het voortgezet onderwijs (vo), het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) jonger dan 23 jaar op 1 oktober van het schooljaar 2017/’18 ongeacht of zij al een startkwalificatie hebben gehaald. Vo-leerlingen die zijn uitbesteed aan vavo vallen onder vo. Het gaat hier alleen om ingeschrevenen in het bekostigd onderwijs, inclusief niet bekostigde inschrijvingen en examendeelnemers in het mbo. De ingeschrevenen moeten volgens Basisregister Onderwijs (BRON) woonachtig zijn in Nederland op 1 oktober van het schooljaar en één jaar later. Alle nieuwkomers die korter dan een jaar in Nederland zijn zitten niet in het bestand. Ingeschrevenen in vso, pro en niet-bekostigde internationale scholen of instellingen op 1 oktober van het schooljaar zijn niet opgenomen in het bestand van DUO. Tevens zijn leerlingen die één jaar na 1 oktober van het schooljaar een vrijstelling van de leerplichtwet hebben niet opgenomen.
DUO rekent alle ingeschreven op 1 oktober van het schooljaar die één jaar later niet in het onderwijs zitten en geen startkwalificatie hebben als vsv'er. Zowel diploma's op ten minste havo-, vwo- of mbo 2-niveau bij bekostigde als niet-bekostigde instellingen worden als startkwalificatie gerekend.
Doorstromers naar niet-bekostigd onderwijs worden niet als vsv'ers gezien. Ook worden personen die een opleiding bij politie of defensie gaan volgen, personen die voor 31 december van het schooljaar alsnog een startkwalificatie halen en personen met een mbo entree-diploma die een baan van 12 uur of meer hebben niet als vsv'er gezien.
In dit onderzoek hanteren wij tevens deze nadere afbakeningen:
- Alleen inschrijvingen aan het voortgezet onderwijs (vo) en middelbaar beroepsonderwijs (mbo) worden meegeteld. Alleen de inschrijvingen aan het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) die door het vo worden bekostigd worden meegeteld;
- Ingeschreven moeten op 1 januari 2017 in de Basisregistratie Personen (BRP) als ingezetenen staan;
- Ingeschreven mogen geen startkwalificatie hebben op 1 oktober van het schooljaar 2017/’18.
De populatie is volledig bepaald met het bestand van DUO, behalve de afbakening aangaande het wel/niet ingezeten zijn op 1 januari. Dat laatste is gedaan met het BRP. Door nadere afbakening wordt de startpopulatie dus kleiner waardoor het aandeel voortijdige schoolverlaters hoger of lager kan worden.
7.3 Onderwijskenmerken en persoonskenmerken DUO
Voor de populaties en onderwijskenmerken hebben wij gebruik gemaakt van een bestand aangeleverd door DUO. Hier zaten de volgende variabelen en waarden in:
VSV3CAT
VSV, DOOR IN ONDERWIJS OF UIT ONDERWIJS MET STARTKWALIFICATIE
1 Voortijdig schoolverlater (vsv)
2 Niet vsv: door in onderwijs
3 Niet vsv: uit onderwijs met startkwal.
BESTEMT1
1 doorstroom naar so
2 doorstroom naar vo
3 doorstroom naar mbo
4 doorstroom naar ve
5 doorstroom naar ho
6 doorstroom naar overig onderwijs
7 schoolverlater met sk
8 vsv met vmbo dipl
9 vsv met mbo1 dipl
10 vsv zonder diploma
Een persoon kan een waarde hebben op ELEMENTT0 én CREBOT0 als de persoon in vo/vavo en mbo is ingeschreven op 1 oktober 2017.
ELEMENTT0
Element-code vd inschr. in vo of vavo op 1 okt T=0 waarmee kenmerken zijn bepaald
XXXX (geldige element-code)
9999 Nvt, want geen vo en geen vavo
CREBOT0
Crebo-code vd inschrijving in mbo op 1 okt T=0 waarmee kenmerken zijn bepaald
XXXXX (geldige Crebo-code)
99999 Nvt, want geen mbo
ONDERWIJSSECTOR
Sector waar persoon is ingedeeld
1 mbo
2 vavo (exclusief vavo bekostigd door vo)
3 vo (inclusief vavo bekostigd door vo)
Voor de variabelen VOVAVOONDSOORT tot en met MBOSECTOR geldt dat een persoon daarop alleen een waarde heeft als de persoon bij de betreffende onderwijssoort is ingedeeld. Als we frequenties uitdraaien van deze variabelen komen we precies uit op de aantallen die zijn gepubliceerd door DUO.
VOVAVOONDSOORT
1 Algemene leerjaren/brugklassen
2 Vmbo
3 Havo
4 Vwo
5 Vavo-vmbo
6 Vavo-havo
7 Vavo-vwo
9 nvt, mbo
VOLEERJAAR
1 Leerjaar 1
2 Leerjaar 2
3 Leerjaar 3
4 Leerjaar 4
5 Leerjaar 5
6 Leerjaar 6
9 nvt, mbo of vavo
MBOLEERWEG
1 BOL (voltijd en deeltijd)
2 BBL
3 Extranei
9 nvt, vo of vavo
MBONIVEAU
1 Entree
2 Niveau 2
3 Niveau 3
4 Niveau 4
9 nvt, vo of vavo
MBOSECTOR
1 Landbouw
2 Economie
3 Techniek
4 Zorg en welzijn
5 Combinatie van sectoren
9 nvt, vo of vavo
STARTKWALT0
Heeft een startkwalificatie gehaald vóór 1 okt T=0
0 Geen startkwalificatie of diploma niet in register (o.a. buitenland of niet bekostigd)
1 Ja, heeft startkwalificatie
MBO1DIPWERK12T1
Heeft op 1 okt T=1 max een mbo-1 diploma en heeft werk op T=1 voor 12 uur of meer (en is daarom niet als VSV maar als uitstroom met sk gerekend)
0 Nee
1 Ja
EINDDATUM
Datum van uitschrijving uit het onderwijs
JJJJMMDD Datum na 1 oktober T=0
99999999 Nog ingeschreven op T=1
00000000 Onbekend
LEEFTIJDT1
Leeftijd op 1 oktober t=1 (afgerond in jaren naar beneden)
Xx Geldige leeftijd
99 onbekend
GESLACHT
M Man
V Vrouw
O onbekend
MIGRATIE
Migratieachtergrond
1 Nederlandse achtergrond
2 Westerse migratieachtergrond
3 Niet-westerse migratieachtergrond
9 onbekend
GENERATIE
Generatie als migratieachtergrond
1 Eerste generatie
2 Tweede generatie
8 onbekend
9 Nvt, Nederlandse achtergrond
7.4 Aanvullende kenmerken op basis van CBS-data
Naast de onderwijskenmerken en persoonskenmerken die door DUO zijn geleverd hebben we op basis van CBS-data een aantal variabelen toegevoegd die in dit onderzoek als controlevariabelen in de analyses zijn gebruikt.
Hoger_opgeleid_ouders
Vader en/of moeder heeft minimaal een hbo-bachelor diploma. Afkomstig uit het opleidingsniveaubestand voor iedereen die een geregistreerd (DUO/UWV) hbo diploma (of hoger) heeft behaald of waarvan dit bekend is uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB). Het opleidingsniveau is niet voor iedereen bekend. Echter is de registratie van de hoogopgeleiden in onze populatie redelijk volledig.
0 Zowel vader als moeder is niet hoogopgeleid
1 Vader en/of moeder is hoogopgeleid
Huishouden
Woonsituatie van de jongere op basis van informatie uit de GBA/BRP op 1 januari 2017.
1 Woont met beide juridische ouders
2 Woont met 1 juridische ouder
3 Woont niet met juridische ouders
GestandHHInkomen10
10% groepen gestandaardiseerd inkomen particuliere huishoudens exclusief studentenhuishoudens in 2017. Bepaald op basis van de inkomensstatistiek voor geregistreerde huishoudens.
01 1e 10%-groep gestandaardiseerd inkomen (laagste inkomensgroep)
02 2e 10%-groep gestandaardiseerd inkomen
03 3e 10%-groep gestandaardiseerd inkomen
04 4e 10%-groep gestandaardiseerd inkomen
05 5e 10%-groep gestandaardiseerd inkomen
06 6e 10%-groep gestandaardiseerd inkomen
07 7e 10%-groep gestandaardiseerd inkomen
08 8e 10%-groep gestandaardiseerd inkomen
09 9e 10%-groep gestandaardiseerd inkomen
10 10e 10%-groep gestandaardiseerd inkomen (hoogste inkomensgroep)
99 Gestandaardiseerd inkomen onbekend of studentenhuishouden
MaOnbekend
Is de moeder bekend in de meest recente versie van GBA/BRP?
0 Moeder bekend in GBA/BRP
1 Moeder niet bekend in GBA/BRP
PaOnbekend
Is de vader bekend in de meest recente versie van GBA/BRP?
0 Vader bekend in GBA/BRP
1 Vader niet bekend in GBA/BRP
7.5 Juridische ouders van de jongere
Naast de jongeren wordt bij de aanwezige juridische ouders gekeken of er problemen zijn opgetreden in 2017.
Ouders en huishouden
Voor het bepalen van de juridische ouders hebben wij een aantal bestanden gebruikt die door onze afdeling demografie met de BRP zijn samengesteld voor de CBS-database. Deze bestanden noemen wij het kindouderbestand en het huishoudensbestand. Het kindouderbestand bevat voor elke persoon, voor zover bekend, de gepseudonimiseerde identificatienummers van de ouders. In het huishoudensbestand bevindt zich, naast een begin- en een einddatum, voor elk persoon een huishoudnummer waarmee de gebruiker van het bestand personen in huishoudens kan groeperen.
N.B. Er is door de tijd een lichte afname van bekende juridische ouders. Deze algemene trend is bekend bij onze afdeling demografie. Er zijn bijvoorbeeld steeds meer moeders die al vanaf de geboorte van het kind zonder actieve vader leven. In de modellen gebruiken we het wel of niet bekend zijn van de vader/moeder als controlevariabele.
7.6 Problemen
In deze paragraaf wordt uitgelegd wat de definitie is van de problemen in dit onderzoek. In andere woorden: hoe hebben wij de problemen gemeten? Aan elk probleem liggen één of meerdere indicatoren ten grondslag. In onderstaande schema’s staat per probleem aangegeven welke indicatoren dit zijn en bij wie (jongere en/of ouder) deze worden gemeten. Onder elk schema staat vervolgens uitgelegd hoe deze indicatoren zijn geoperationaliseerd en welke bronbestanden daar ten grondslag aan liggen. Alle problemen zijn gemeten in het jaar 2017.
Probleem | Jongere | Juridische moeder | Juridische vader |
---|---|---|---|
Ernstige gezondheidsproblemen | X | ||
Psychosociale problemen | X | X | X |
Verslaving | X | ||
Criminaliteit | X | X | |
Opvoedingsproblemen | X | ||
Slachtoffer van geweld of zedenmisdrijf | X | ||
Problematische schulden | X | X | |
Vaak verhuizen/dakloos | X | ||
Ouders gescheiden | X | ||
De problemen kunnen worden ingedeeld in de thema’s gezondheid en opvoeding (paragraaf 7.6.1), criminaliteit en slachtofferschap (paragraaf 7.6.2), financiële situatie (paragraaf 7.6.3) en demografie (paragraaf 7.6.4).
7.6.1 Gezondheid en opvoeding
Gemeten bij | ||
---|---|---|
Indicator | Jongere | Ouder |
Opvoedingsproblemen | ||
Jeugdbescherming | X | |
Psychische/psychiatrische problemen of verstandelijke beperking | ||
Jeugdzorg/-hulp zonder en met verblijf | X | |
Ggz-zorgkosten Zvw | X | X |
Medicijngebruik voor psychische problemen | X | X |
Indicatie WLZ-zorg met grondslag psychiatrische aandoening of verstandelijke handicap | X | |
Beschermd wonen met grondslag psychisch | X | X |
Ernstige gezondheidsproblemen (excl. fysieke beperkingen) | ||
Hoge ziekenhuiskosten Zvw | X | |
Medicijngebruik uit 4 ATC- hoofdgroepen | X | |
Indicatie AWBZ/WLZ-zorg met grondslag somatisch | X | |
Verslaving | ||
Gebruik medicatie i.v.m. verslaving | X | |
Jeugdbescherming
Iedereen die binnen de registratie van Jeugdbescherming onder ondertoezichtstelling (OTS) of voogdij valt wordt meegenomen.
Jeugdzorg/-hulp zonder en met verblijf
Het gaat om personen met de volgende trajecten voor jeugdhulp, die door aanbieders van jeugdhulp aan het CBS geleverd zijn, in het kader van de Beleidsinformatie Jeugd. Het betreft hulp of zorg verleend in het kader van de Jeugdwet, uitgezonderd jeugdbescherming en jeugdreclassering en gaat om de volgende vormen: zonder verblijf uitgevoerd door het wijk- of buurtteam, ambulante jeugdhulp op locatie v/d aanbieder, daghulp op locatie van de aanbieder, jeugdhulp in het netwerk van de jeugdige, met verblijf, pleegzorg, gezinsgericht en gesloten plaatsing. Hiervoor is gebruik gemaakt van de volgende bestanden: de registratie van de Provinciale jeugdzorg, de registratie van JeugdzorgPlus en de registratie van jeugdhulp in het kader van de Beleidsinformatie Jeugd.
Ggz-zorgkosten Zvw
Dit zijn alle personen met kosten basis-GGZ-zorg of kosten specialistische GGZ-zorg in verslagjaar. Het gaat om de jaarlijkse kosten van zorg die verzekerd is via de basisverzekering (wettelijk verplicht via de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor vrijwel alle Nederlandse ingezetenen); de kosten die daadwerkelijk vergoed zijn door de zorgverzekeraars, incl. de kosten die vanwege het eigen risico uiteindelijk door de verzekerden zelf zijn betaald maar excl. eigen betalingen. Hiervoor maken wij gebruik van het bestand met de Zvw-zorgkosten afkomstig van Vektis.
Medicijngebruik voor psychische problemen
Iedereen die in het verslagjaar medicijnen heeft gebruikt met (een van de) volgende ATC4-codes: N05A Antipsychotica (ook bipolair), N05B Anxiolytica, N05C Hypnotica en sedativa (slaapstoornissen en kalmerend), N06A Antidepressiva en N06B ADHD-middelen. Hiervoor maken wij gebruik van het medicijnenbestand afkomstig van Zorginstituut Nederland Dit bestand bevat geneesmiddelenverstrekkingen vergoed door de basisverzekering, excl. verstrekkingen door ziekenhuizen en verpleeghuizen (AWBZ), incl. verstrekkingen door poliklinische ziekenhuisapotheken en verstrekkingen aan personen in verzorgingshuizen.
Indicatie WLZ-zorg met grondslag psychiatrische aandoening of verstandelijke handicap
Alle personen met een door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) afgegeven indicatie voor WLZ (vanaf 2015) met als dominante of secundaire grondslag een psychiatrische aandoening of verstandelijke handicap in het verslagjaar. Hiervoor maken wij gebruik van het bestand met indicaties voor AWBZ/WLZ-zorg afkomstig van CIZ.
Beschermd wonen met grondslag psychisch
Alle personen met gebruik van eigen bijdrage-plichtige Wmo maatwerkvoorzieningen voor beschermd wonen. Hiervoor hebben wij gebruik gemaakt van een bestand afkomstig van het CAK over bijdrage-plichtige Wmo en een bestand met gegevens over maatwerkarrangementen verleend in het kader van de Wmo afkomstig van de gemeentelijke monitor sociaal domein.
Hoge ziekenhuiskosten Zvw
Voor het bepalen van hoge kosten hebben wij jaarlijks de personen met de top 5 procent hoogste ziekenhuiskosten van Nederland genomen voor de leeftijdsgroep 12-23 jaar en bekeken wie van onze populatie daartoe behoort. De top 5 procent komt ongeveer neer op personen met ziekenhuiskosten van meer dan 1500 euro per jaar. Het gaat om de jaarlijkse kosten van ziekenhuiszorg die verzekerd is via de basisverzekering (wettelijk verplicht via de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor vrijwel alle Nederlandse ingezetenen); de kosten die daadwerkelijk vergoed zijn door de zorgverzekeraars, incl. de kosten die vanwege het eigen risico uiteindelijk door de verzekerden zelf zijn betaald maar excl. eigen betalingen. Hiervoor maken wij gebruik van het bestand met de Zvw-zorgkosten afkomstig van Vektis.
Medicijngebruik uit 4 hoofdgroepen
Alle personen die in het verslagjaar medicijnen hebben gebruik in tenminste 4 hoofdgroepen van de ATC-code. De hoofdgroepen zijn: A Maagdarmkanaal en metabolisme, B Bloed en bloedvormende organen, C Hartvaatstelsel, D Dermatologica, G Urogenitale stelsel en geslachtshorm, H System. horm.prep. excl geslachtshorm., J Antimicrob. middelen v. system. gebr., L Oncolytica en immunomodulantia, M Skeletspierstelsel, N Zenuwstelsel, P Antiparasitica, insecticiden en., R Ademhalingsstelsel, S Zintuiglijke organen. De medicijnen voor psychische/psychiatrische problemen en voor verslaving worden hier weggelaten (worden al meegenomen bij een ander probleem). Hiervoor maken wij gebruik van het medicijnenbestand afkomstig van Zorginstituut Nederland Dit bestand bevat geneesmiddelenverstrekkingen vergoed door de basisverzekering, excl. verstrekkingen door ziekenhuizen en verpleeghuizen (AWBZ), incl. verstrekkingen door poliklinische ziekenhuisapotheken en verstrekkingen aan personen in verzorgingshuizen.
Indicatie AWBZ/WLZ-zorg met grondslag somatisch
Betreft alle personen met een indicatie met als dominante of secundaire grondslag een somatische aandoening. Dit zijn alle geldige indicaties die door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) zijn afgegeven voor WLZ gefinancierde zorg. Hiervoor maken wij gebruik van het bestand met indicaties voor AWBZ/WLZ-zorg afkomstig van CIZ.
Gebruik medicatie i.v.m. verslaving
Iedereen die in het verslagjaar medicijnen heeft gebruikt met ATC4-code N07B (Middelen bij verslavingen) wordt meegenomen. Geneesmiddelenverstrekkingen vergoed door de basisverzekering, excl. verstrekkingen door ziekenhuizen en verpleeghuizen (AWBZ), incl. verstrekkingen door poliklinische ziekenhuisapotheken en verstrekkingen aan personen in verzorgingshuizen. Hiervoor maken wij gebruik van het medicijnenbestand afkomstig van Zorginstituut Nederland. Dit bestand bevat geneesmiddelenverstrekkingen vergoed door de basisverzekering, excl. verstrekkingen door ziekenhuizen en verpleeghuizen (AWBZ), incl. verstrekkingen door poliklinische ziekenhuisapotheken en verstrekkingen aan personen in verzorgingshuizen.
7.6.2 Criminaliteit en slachtofferschap
Gemeten bij | ||
---|---|---|
Indicator | Jongere | Ouder |
Criminaliteit | ||
Verdachte van een misdrijf | X | X |
Instroom bij openbaar ministerie (OM) | X | X |
Uitspraak door OM | X | X |
Uitspraak door rechter | X | X |
Gedetineerd | X | X |
Jeugdreclassering ontvangen | X | |
Slachtoffer van geweld of zedenmisdrijf | ||
Geregistreerd slachtoffer van een misdrijf | X | |
Cliënt van Slachtofferhulp Nederland | X | |
Verdachte van een misdrijf
Verdachten (redelijk vermoeden van schuld) van geregistreerde misdrijven die in een bepaald jaar voorkomen in het registratiesysteem BVI van de Nationale Politie. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar type misdrijf. Hiervoor gebruiken wij het bronbestand met verdachten van de Politie.
Instroom bij openbaar ministerie (OM)
Verdachten van alle rechtbankstrafzaken die in het verslagjaar zijn ingeschreven bij het OM. Een ingeschreven (rechtbank)strafzaak is een bij het parket ingeschreven dossier met het proces-verbaal van aangifte ten aanzien van één verdachte. Als er meer verdachten in een proces-verbaal voorkomen wordt voor iedere verdachte een strafzaak ingeschreven. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar type misdrijf. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het bestand aangaande de instroom bij het openbare ministerie.
Uitspraak door OM
Verdachten van alle rechtbankstrafzaken met ten minste één primair rechtbankfeit waarvan de datum van een beslissing in het betreffende jaar ligt. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar type misdrijf. Alle zaken worden meegenomen ongeacht of er is geseponeerd, gestraft of doorgestuurd naar de rechter. Hierbij is gebruik gemaakt van het bestand aangaande de uitspraak van het openbare ministerie.
Uitspraak door rechter
Verdachten van alle rechtbankstrafzaken die in het verslagjaar zijn afgedaan door de rechter in eerste aanleg. Zaken waarin de rechter besluit om de zaak naar een ander forum te verwijzen of de dagvaarding nietig te verklaren, worden niet meegenomen. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar type misdrijf. Alle zaken worden meegenomen, ongeacht of de uitspraak vrijspraak of een veroordeling was. Hiervoor is gebruik gemaakt van het bestand uitspraak van rechters.
Gedetineerd
Alle personen die in een bepaald jaar strafrechtelijk gedetineerd zijn geweest volgens de registratie van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Er wordt geen onderscheid gemaakt naar type misdrijf.
Jeugdreclassering ontvangen
Personen aan wie gedurende (een deel van) de verslagperioden een jeugdreclasseringstraject van de gemeente heeft ontvangen. Bronbestanden zijn die van de provinciale jeugdzorg en jeugdreclassering.
Geregistreerd slachtoffer van een misdrijf
Alle personen die slachtoffer zijn geworden van een misdrijf dat in het betreffende jaar is gepleegd en dat op enig moment bij de politie is gemeld. Alle personen in het bestand meenemen die geregistreerd slachtoffer zijn van een gewelds- of seksueel misdrijf. De hoofdgroepen zijn: vermogensmisdrijven, vernielingen en misdrijven tegen openbare orde en gezag, gewelds- en seksuele misdrijven, overige misdrijven Wetboek van Strafrecht, Verkeersmisdrijven. Dit komt uit politieregisters.
Cliënt van Slachtofferhulp Nederland
Alle personen die in een bepaald jaar slachtofferhulp aangeboden hebben gekregen door Slachtofferhulp Nederland. De aangeboden hulp kan variëren tot een telefoongesprek tot een hulptraject. De hulp kan al dan niet aanvaard zijn. Selectie van slachtoffers (geen getuigen of betrokkenen) van een gewelds- of seksueel misdrijf. Het bronbestand is van Slachtofferhulp Nederland.
7.6.3 Financiële situatie
Gemeten bij | ||
---|---|---|
Indicator | Jongere | Ouder |
Problematische schulden | ||
WanbetalerZVW | X | X |
WSNP | X | X |
Wanbetaler ZVW
Personen die op 31 december van het betreffende jaar bij CAK geregistreerd staan als wanbetaler: personen die minimaal 6 maanden geen premie voor hun basisverzekering betaald hebben, op peildatum in de Basisregistratie personen (BRP) staan ingeschreven, aangemeld zijn bij het CAK, in het bestuursrechtelijke premieregime zitten. Personen waarbij er sprake is van een stabilisatie-overeenkomst of die in een goed-betaler-regeling zitten behoren niet tot de populatie. Het bronbestand is de registratie ‘wanbetalers zorgverzekeringswet’ van het CAK.
In WSNP traject
Alle natuurlijke personen die in een bepaald jaar in een schuldsanering zitten of hebben gezeten. Op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) krijgen natuurlijke personen die in ernstige betalingsmoeilijkheden verkeren een saneringsregeling. Bronbestand hiervoor is het bestand Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
7.6.4 Demografie
Gemeten bij | ||
---|---|---|
Indicator | Jongere | Ouder |
Vaak verhuizen/dakloos | ||
Vaak verhuizen | X | |
Ontvangt bijstand voor adreslozen | X | |
Verblijft in gemeente met onbekend adres | X | |
Juridische ouders uit elkaar | ||
Ouders gescheiden | X | |
Vaak verhuizen
Wij zijn uit gegaan van drie keer of meer verhuizen. We tellen verhuizingen van de jongere, niet van het huishouden. Een jongere kan in één jaar eerst verhuizen met de ouders en daarna uit huis gaan of in verband met koop van nieuw huis tijdelijk in een huurwoning wonen; daarom beschouwen we het in principe pas als vaak als er drie keer of vaker is verhuisd. Het bronbestand hiervoor is het BRP.
Ontvangt bijstand voor adreslozen
Personen aan wie in het verslagjaar een of meerdere bijstandsuitkeringen en/of andere inkomens vervangende uitkeringen zijn gedaan als bedoeld in artikel 1 van de Wet BRP (Bijstandsbesluit adreslozen). Het bronbestand hiervoor is het bestand met bijstandsgegevens.
Verblijft in gemeente met onbekend adres (puntadres)
Dit betekent dat de persoon wel in de gemeente verblijft maar dat het adres onbekend is. Alle personen die (op enig moment in het jaar of het hele jaar) met een puntadres in het bestand staan nemen we mee. Het bronbestand hiervoor is het BRP.
Juridische ouders gescheiden/uit elkaar in meetperiode
Betreft aan elkaar gekoppelde personen die (ooit) gedurende een aaneengesloten periode op één adres een samenwonend paar hebben gevormd. Van deze samenwonende paren is de aanvangsdatum, de reden voor de start van de samenwoonperiode, de eventuele einddatum en de reden van het einde van de samenwoonperiode opgenomen. Van de juridische ouders wordt bepaald of zij in het bestand zitten met: einddatum van samenwonen in het verslagjaar én als reden van uit elkaar gaan niet het overlijden van (een van) de ouders(s) en niet emigratie van beide ouders tegelijkertijd. Het bronbestand hiervoor is het BRP.
7.7 Regressieanalyses
In dit onderzoek zijn logistische regressieanalyses uitgevoerd om de samenhang tussen enerzijds problemen en kenmerken van de jongere zelf en hun juridische ouders (de onafhankelijke variabelen) en anderzijds de kans op vroegtijdig schoolverlaten in het jaar na het schooljaar 2017/’18 (de afhankelijke variabele) te onderzoeken. Met een regressieanalyse kan alleen de samenhang tussen variabelen worden onderzocht; er kan niet mee worden aangetoond of er sprake is van een causaal verband, of - anders gezegd - van een invloed of effect van het ene kenmerk op het andere. Voor de leesbaarheid wordt in dit rapport soms wel van een effect gesproken.
Bij logistische regressieanalyse wordt de kansverhouding (odds) op een gebeurtenis voorspeld op basis van één of meer onafhankelijke variabelen. De kansverhouding wil zeggen: de kans op een gebeurtenis in verhouding tot de kans dat die gebeurtenis niet plaatsvindt. Bijvoorbeeld: een kans op vsv van 40 procent betekent een kansverhouding voor vsv van 0,67 (40 procent / 60 procent).
De sterkte en richting van de verbanden tussen de problemen en kenmerken enerzijds en de kans op vsv anderzijds wordt weergegeven met odds ratio’s en bijbehorende significantieniveaus. Een odds ratio is een relatieve kansverhouding. Het is de kansverhouding voor vsv van een bepaalde groep gedeeld door de betreffende kansverhouding van de referentiegroep. Een odds ratio onder de 1 betekent dat de kans op vsv van de betreffende groep kleiner is dan de kans van de referentiegroep. Een waarde boven de 1 duidt er juist op dat de kans op vsv groter is dan deze kans van referentiegroep. Bijvoorbeeld: een odds ratio van 1,5 voor jongeren met een westerse achtergrond (fictief voorbeeld) betekent dat de kansverhouding op vsv van jongeren met een westerse achtergrond anderhalf keer zo groot is dan de kansverhouding op vsv van jongeren met een Nederlandse achtergrond.
Odds ratio’s zijn schattingen. Dat betekent dat er een kans is dat de gevonden odds ratio’s geen werkelijke verschillen tussen groepen weergeven, maar op toeval berusten. Als deze kans kleiner is dan een bepaalde grenswaarde, wordt gesproken van een statistisch significant resultaat. In dit onderzoek wordt gesproken van een significant resultaat als de kans op toeval kleiner is dan 5 procent (p < 0,05 aangeduid met één hekje # ). In de tabellen wordt het daarnaast aangeven als de kans kleiner is dan 1 procent (p < 0,01 aangeduid met twee hekjes ##). In de tabellen en figuren worden ook de 95%-betrouwbaarheidsintervallen van de geschatte odds ratio’s weergegeven. Een betrouwbaarheidsinterval is het interval waarbinnen de gevonden waarde met een bepaalde mate van zekerheid ligt (in dit onderzoek met 95 procent zekerheid). Als het betrouwbaarheidsinterval de waarde 1 bevat, is de gevonden waarde niet significant (in dit onderzoek p ≥ 0,05).
Naast de odds ratio’s en bijbehorende significanties van de verklarende variabelen, is voor elk logistisch model de Nagelkerke R² weergegeven. Deze waarde geeft een indicatie van de hoe goed het model erin slaagt voortijdig schoolverlaten te voorspellen met de meegenomen onafhankelijke variabelen. Het bereik van Nagelkerke R² loopt van 0 (pure gok) tot 1 (perfecte voorspelling).
Als in een regressieanalyse meerdere onafhankelijke variabelen zijn opgenomen, wordt de invloed van elk van de afzonderlijke onafhankelijke variabelen geschat, gecorrigeerd voor de invloed van de andere variabelen die in de analyse zijn meegenomen. Je houdt dan per onafhankelijke variabele zijn ‘pure’ effect over. Anders gezegd, het effect dat door die variabele optreedt, gegeven dat de andere variabelen constant worden gehouden (ook wel ceteris paribus genoemd).
Per (deel)populatie (vo, mbo niveau 2-4, mbo entreeopleiding) is een model geschat. De set van problemen en kenmerken die als onafhankelijke variabelen in het model is meegenomen varieert per deelpopulatie. Sommige problemen komen in de ene populatie veel voor en zijn hierdoor relevant genoeg om in het model op te nemen, maar komen bijna niet voor in een andere populatie. Problematische schulden bij de jongere zelf is hier een voorbeeld van. Dit type probleem komt nauwelijks voor op het vo, maar is wel van belang op het mbo. Problematische schulden is daarom niet meegenomen in het model voor vo, maar wel in de modellen voor de diverse mbo populaties.
7.8 Aandachtspunten bij de cijfers
In dit onderzoek is gebruik gemaakt van integrale gegevens. Om onthulling van gevoelige informatie over individuele personen te voorkomen en om schijnnauwkeurigheid tegen te gaan, zijn de cijfers in dit rapport en de tabellen afgerond op tientallen. Het kan hierdoor voorkomen dat afzonderlijke aantallen niet optellen tot het totaal. Percentages worden afgerond op één decimaal. Percentages gebaseerd op minder dan 10 personen (in de teller), zijn vervangen door een punt.
7.9 Bronbestanden
7.9.1 Algemeen
Basisregister Onderwijs (BRON)
Algemene beschrijving: De Basisregister Onderwijs (BRON) heeft tot doel het verschaffen van gegevens over het gebruik van het onderwijs, om daarmee een goede verdeling van de bekostiging van het onderwijs te kunnen maken. De BRON bevat gegevens over alle inschrijvingen en diploma’s in het primair basisonderwijs (po), voortgezet onderwijs (vo), het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), volwasseneneducatie (ve) en - vanaf schooljaar 2014/'15 - ook het hoger onderwijs (ho). Zowel het regulier als het speciaal onderwijs zijn in de BRON opgenomen. Het bestand bevat voorlopig nog uitsluitend het onderwijs dat wordt bekostigd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en het ministerie van Economische Zaken (EZ). De gegevens uit de BRON leveren informatie op over bijvoorbeeld het aantal leerlingen dat is ingeschreven in de verschillende onderwijssoorten, het niveau, de opleidingsrichting en voortijdig schoolverlaters.
Leverancier: De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) beheert de BRON. Iedere school heeft een eigen leerlingenadministratiesysteem (LAS), waarin alle leerlinggegevens nauwkeurig worden bijgehouden. Deze gegevens worden vervolgens in BRON gezet.
Integraal of steekproef: Integraal.
Periodiciteit: Het bestand komt jaarlijks (per studiejaar) beschikbaar.
Bijzonderheden: Geen.
Basisregistratie Personen (BRP)
Algemene beschrijving: De Basisregistratie Personen (BRP) is de digitale bevolkingsregistratie van Nederland, en (sinds 2014) de opvolger van de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA). De BRP bevat gegevens over ingezetenen en niet-ingezetenen. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bijhouden van de gegevens over ingezetenen. Gegevens over niet-ingezetenen worden bijgehouden door het ministerie van BZK. Elke persoon die naar verwachting ten minste vier maanden rechtmatig in Nederland verblijft, moet ingeschreven worden als ingezetene. Wanneer iemand niet aan deze voorwaarden voldoet maar wel een relatie heeft met de Nederlandse overheid, wordt de persoon ingeschreven als niet-ingezetene. Te denken valt aan mensen die buiten Nederland wonen en hier werken, studeren, onroerend goed bezitten, vanuit Nederland een uitkering genieten, enzovoorts. Ook ingezetenen die naar verwachting ten minste acht maanden buiten Nederland verblijven, worden niet-ingezetene. In de BRP zijn van iedere ingeschrevene gegevens als Burgerservicenummer (BSN), geboortedatum, geslacht, geboorteland en woonplaats geregistreerd, van ingezetenen bovendien gegevens over de ouders, partners en kinderen. Voor ingezetenen wordt een adres in Nederland geregistreerd, voor niet-ingezetenen een adres buiten Nederland. Voor meer informatie over de BRP wordt verwezen naar de website van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens http://www.rvig.nl/brp.
Leverancier: Gemeenten.
Integraal of steekproef: Integraal.
Periodiciteit: Gegevens worden doorlopend geactualiseerd.
Bijzonderheden: In dit onderzoek worden alleen de gegevens gebruikt van personen die als ingezetene in de BRP ingeschreven staan of ooit ingeschreven hebben gestaan.
Inkomen van huishoudens
Algemene beschrijving: De Inkomensstatistiek maakt gebruik van gegevens die ontleend zijn aan administraties, waarvan de belangrijkste dataleverancier de Belastingdienst is. Deze verstrekt van iedere persoon voor zover voorkomend in het fiscaal basisregister: een beperkt aantal demografische gegevens, basisgegevens van de loonbelastingkaarten die door inhoudingsplichtigen naar de Belastingdienst gestuurd zijn, basisgegevens voor de heffing van de inkomstenbelasting, gegevens van de Dienst Toeslagen (vanaf 2006) en gegevens over ontvangen rente en dividend.
Daarnaast worden gegevens verzameld uit de registraties van de studiefinanciering van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Het betreft de Tegemoetkoming studiekosten voor personen jonger dan 18 jaar en de Wet Studiefinanciering.
Verder wordt gebruik gemaakt van demografische gegevens over de huishoudenssamenstelling van de bevolking, gegevens van de Polisadministratie en gegevens over inschrijvingen in het onderwijs. Huishoudens behorende tot de bevolking van Nederland op 1 januari van het verslagjaar (feitelijk 31 december van het jaar voorafgaand aan het verslagjaar).
Leverancier: Belastingdienst en DUO.
Integraal of steekproef: Integraal.
Periodiciteit: Het bestand komt jaarlijks beschikbaar.
Bijzonderheden: Van niet alle huishoudens is het inkomen waargenomen.
Opleidingsniveaubestand
Algemene beschrijving: Het bestand Opleidingsniveaubestand vertegenwoordigt het hoogst behaalde en hoogst gevolgde opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking op peilmoment (1 oktober van jaar JJJJ). Het bestand is gebaseerd op gegevens uit diverse registers en de Enquête Beroepsbevolking (EBB). Door het gebruik van meerdere (jaargangen van) bronnen heeft HOOGSTEOPLJJJJTABVV een zeer hoge dekkingsgraad (2018: ruim 11,5 miljoen personen) die bovendien jaarlijks toeneemt. Alhoewel de dekkingsgraad hoog is, vertegenwoordigt het bestand niet de gehele doelpopulatie. De informatie is voor een deel van de bevolking integraal en voor de overige personen op steekproefbasis (EBB). De doelpopulatie bestaat uit alle personen die op peilmoment 1 oktober van het jaar JJJJ waren ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie.
Leverancier: EBB, DUO en UWV
Integraal of steekproef: Steekproef en integraal
Periodiciteit: Het bestand komt jaarlijks beschikbaar.
Bijzonderheden: De registers die ten grondslag liggen aan HOOGSTEOPLJJJJTABVV nemen niet alle vormen van onderwijs waar. Onderwijs genoten in het buitenland, onderwijs aan particuliere instellingen en lange bedrijfsopleidingen en cursussen worden onderschat. Ruim 2 procent van de populatie heeft in werkelijkheid een hoger opleidingsniveau dan waargenomen via de bronnen van HOOGSTEOPLJJJJTABVV.
Daarnaast is het opleidingsniveau niet van alle ouders bekend. Daarom wordt er vaak een weging gebruikt om te corrigeren voor de onbekende opleidingsniveaus. Dat hebben we hier nu niet gedaan. We hebben alleen naar het aantal hoger opgeleide ouders gekeken. Diploma’s van het wetenschappelijk onderwijs worden vanaf 1983 bijgehouden en die van het hoger beroepsonderwijs vanaf 1986. Ook werken hoogopgeleiden vaker mee aan de Enquête Beroepsbevolking (EBB) waardoor de administratie van hoogopgeleiden hiervan redelijk goed van is.
7.9.2 Problemen gezondheid en zorg
CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) indicaties
Algemene beschrijving: Een indicatie van het CIZ geeft toegang tot zorg die wordt gefinancierd uit de Wet Langdurige Zorg (Wlz) of uit een van de subsidieregelingen 'Eerstelijnsverblijf' (ELV), 'Eerstelijnsbehandeling' (EBH) of de subsidieregeling 'Algemene dagelijkse levensverrichtingen' (ADL).
Leverancier: De data zijn afkomstig uit de Risicovereveningsbestanden van het Zorginstituut Nederland.
Integraal of steekproef: Integraal.
Periodiciteit: Het bestand komt jaarlijks beschikbaar.
Bijzonderheden: -
Indicaties door Bureau Jeugdzorg (AWBZ)
Algemene beschrijving: Dit bestand bevat gegevens over indicaties die zijn afgegeven door de Bureaus Jeugdzorg (BJZ) voor zorg die wordt gefinancierd uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten(AWBZ).
Leverancier: BJZ's geven indicaties aan jongeren tot 18 jaar met een psychiatrische grondslag. Personen die voor hun 18e jaar door een BJZ zijn geïndiceerd en daarnaast jeugdhulpverlening ontvangen, krijgen zo nodig tot hun 23e jaar indicaties van BJZ.
Integraal of steekproef: Bureau Jeugdzorg.
Periodiciteit: Integraal.
Bijzonderheden: -
Indicaties voor AWBZ-zorg door CIZ
Algemene beschrijving: Deze registratie bevat aan personen afgegeven indicaties voor zorg die wordt gefinancierd uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De indicaties worden afgegeven door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Het betreft indicaties voor zowel zorg zonder verblijf als zorg met verblijf. Per persoon bevat dit bestand de grondslag voor de indicatie, de functie en klasse bij zorg zonder verblijf, het zorgzwaartepakket bij zorg met verblijf en de periode waarvoor de indicatie is afgegeven. De doelpopulatie zijn alle personen die ingeschreven zijn (geweest) in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA).
Leverancier: CIZ
Integraal of steekproef: Integraal.
Periodiciteit: Jaarlijks sinds 2005.
Bijzonderheden: -.
Jeugdbescherming
Algemene beschrijving: In dit bestand zijn de trajecten over jeugdbescherming bijeengebracht die door alle aanbieders van jeugdbescherming aan het CBS geleverd zijn in het kader van de Beleidsinformatie Jeugd. Deze leveringen in het kader van de Beleidsinformatie Jeugd zijn wettelijk verplicht en vloeien voort uit de Jeugdwet.
Leverancier: Gemeenten.
Integraal of steekproef: Integraal.
Periodiciteit: Jaarlijks.
Bijzonderheden: -
Jeugdzorg
Algemene beschrijving: Het geheel van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering dat onder verantwoordelijkheid van de gemeente wordt uitgevoerd volgens de Jeugdwet (2014).
Leverancier: Jeugdzorgtrajecten worden bijeengebracht uit bestanden die door alle aanbieders van jeugdhulp en de gecertificeerde instellingen aan CBS worden geleverd. Gecertificeerde instellingen (GI) voeren jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering uit.
Integraal of steekproef: Integraal (per verslagperiode blijkt dat ruim 90 procent van de jeugdzorgaanbieders gegevens aanlevert, waaronder ook alle gecertificeerde instellingen. Er is niet gecorrigeerd voor zorg die ontbreekt doordat berichtgevers niet hebben gereageerd).
Periodiciteit: Halfjaarlijks sinds 2015.
Bijzonderheden: -
Medicijnenbestand
Algemene beschrijving: In dit bestand zijn de gegevens opgenomen van alle geneesmiddelenverstrekkingen die vergoed zijn volgens aanspraak op farmaceutische zorg van de basisverzekering gezondheidszorg aan personen die in het statistiekjaar zijn ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). De verstrekkingen zijn, volgens de door de World Health Organisation (WHO) opgestelde ATC-classificatie (waarbij ATC staat voor Anatomisch, Therapeutisch, Chemisch) op persoonsniveau geaggregeerd naar geneesmiddelengroepen op 4 posities ATC-code. De eerste positie van de ATC-code is een letter die staat voor de anatomische hoofdgroep. De combinatie van deze letter met de cijfers van positie twee en drie geeft de code voor de therapeutische subgroep. De letter op de 4e positie staat voor de farmacologische subgroep.
Leverancier: De data zijn afkomstig uit de Risicovereveningsbestanden van het Zorginstituut Nederland.
Integraal of steekproef: Integraal.
Periodiciteit: Het bestand komt jaarlijks beschikbaar.
Bijzonderheden: -
Ontvangen AWBZ-zorg met verblijf in natura (ZORGMV)
Algemene beschrijving: Deze registratie bevat de door personen gebruikte zorg met verblijf in natura die wordt bekostigd uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het betreft alleen zorg waarvoor een eigen bijdrage moet worden betaald. Zorg met verblijf is zorg die cliënten ontvangen gedurende hun verblijf in een instelling. Bij AWBZ-zorg met verblijf wordt onderscheid gemaakt tussen zorgzwaartepakketten (zzp’s). De doelpopulatie zijn alle personen die ingeschreven zijn (geweest) in de GBA. Omdat personen jonger dan 18 jaar geen eigen bijdrage hoeven te betalen, bevat dit bestand geen gegevens over personen onder de 18. Per persoon bevat dit bestand de periode(s) waarin zorg met verblijf is ontvangen en het betreffende zzp. Ook bevat dit bestand de periode(s) waarin gebruik is gemaakt van de functie kort verblijf.
Leverancier: CAK
Integraal of steekproef: Integraal.
Periodiciteit: Jaarlijks sinds 2004, in 2012 voor het eerst met zzp's
Bijzonderheden: -
Ontvangen zorg zonder verblijf in natura (ZORGZV)
Algemene beschrijving: Deze registratie bevat de door personen gebruikte zorg zonder verblijf in natura die wordt bekostigd uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) of uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het betreft alleen zorg waarvoor een eigen bijdrage moet worden betaald. Zorg zonder verblijf is zorg die de cliënt op afspraak bij de zorgaanbieder krijgt, of die de zorgaanbieder bij de cliënt aan huis levert. Bij AWBZ-zorg zonder verblijf wordt onderscheid gemaakt tussen de functies begeleiding (individueel en groep), persoonlijke verzorging, verpleging en behandeling. Omdat voor behandeling geen eigen bijdrage hoeft te worden betaald is deze functie niet opgenomen in het bestand. Voor begeleiding wordt pas met ingang van 2011 eigen bijdrage betaald. Wmo-zorg zonder verblijf betreft de functie huishoudelijke verzorging. De doelpopulatie zijn alle personen die ingeschreven zijn (geweest) in de GBA. Omdat personen jonger dan 18 jaar geen eigen bijdrage hoeven te betalen, bevat dit bestand geen gegevens over personen onder de 18. Per persoon en per zorgperiode van 4 weken bevat dit bestand de gebruikte functie(s) en het aantal minuten of dagdelen.
Leverancier: CAK
Integraal of steekproef: Integraal.
Periodiciteit: Jaarlijks sinds 2004.
Bijzonderheden: -
Provinciale Jeugdzorg
Algemene beschrijving: Dit bestand bevat informatie over jongeren die gedurende het jaar één of meer vormen van provinciaal gefinancierde jeugdzorg ontvangen hebben en de bijbehorende zorgduur. Daarnaast is van de jongere ook de voor hem/haar verantwoordelijke gemeente in het kader van de Jeugdwet opgenomen. Voor het gebruik van dit bestand is géén toestemming nodig van de externe dataleverancier.
Leverancier: Bureaus Jeugdzorg
Integraal of steekproef: Integraal.
Periodiciteit: Jaarlijks.
Bijzonderheden: -
Wmo maatwerkarrangementen (kenmerken)
Algemene beschrijving: Dit bestand bevat gegevens over maatwerkarrangementen verleend in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Deze gegevens worden verzameld voor de gemeentelijke monitor sociaal domein, waar gemeenten op vrijwillige basis aan deelnemen.
Leverancier: Gemeenten.
Integraal of steekproef: Het bestand bevat alleen gegevens van gemeenten die hebben aangeleverd én toestemming hebben gegeven voor publicatie.
Periodiciteit: Halfjaarlijks.
Bijzonderheden: -.
Wmo-maatwerkvoorzieningen
Algemene beschrijving: In dit bestand zijn de gegevens opgenomen van alle personen van 18 jaar of ouder die in het zorgjaar gebruik hebben gemaakt van Wmo-maatwerkvoorzieningen waarvan de kosten voor rekening komen van de Wmo-2015 (Wet Maatschappelijke ondersteuning 2015) en waarvoor een eigen bijdrage betaald moet worden. Deze zorg is geregistreerd door het Centraal Administratiekantoor (het CAK). Dit betreft zorg die de cliënt op afspraak bij de zorgaanbieder krijgt, of die de zorgaanbieder bij de cliënt aan huis levert. Het kan gaan om zorg voor ouderen, chronisch zieken, mensen met een handicap, mensen met langdurige psychische problemen of mensen die tijdelijk zorg nodig hebben. De gebruikte zorg omvat de zorg in natura en persoonsgebonden budgetten waarvoor een eigen bijdrage betaald moet worden, waarvan de kosten voor rekening van de Wmo komen. Wmo-gefinancierde zorg zonder verblijf omvat de functie huishoudelijke verzorging, persoonlijke verzorging, begeleiding en hulpmiddelen en voorzieningen. Logeeropvang in een instelling met de indicatie kort verblijf is ook opgenomen onder het gebruik van Wmo-maatwerkvoorzieningen.
Leverancier: Registratie van CAK.
Integraal of steekproef: Integraal
Periodiciteit: jaarlijks
Bijzonderheden: Dit bestand bevat alleen zorg van personen die ooit in de Basis Registratie Personen (BRP) hebben gestaan of er nog steeds staan.
7.9.3 Problemen criminaliteit en slachtofferschap
Delictkenmerken van Haltjongeren van 12 tot 18 jaar (HALT)
Algemene beschrijving: In deze component bevinden zich alle personen die in een bepaald jaar naar bureau Halt verwezen zijn. Het bestand bevat ook personen die niet voorkomen in de Gemeentelijke Basisadministratie.
Leverancier: Het bestand is een selectie van variabelen uit het integrale bestand dat bureau Halt aan het CBS levert.
Integraal of steekproef: Integraal.
Periodiciteit: Jaarlijks sinds 2005.
Bijzonderheden: -
Delictinformatie van cliënten van Slachtofferhulp Nederland
Algemene beschrijving: Dit bestand bevat een selectie van variabelen uit het registratiesysteem (Regas) van Slachtofferhulp Nederland.
Van alle cliënten van Slachtofferhulp Nederland is opgenomen hoe vaak ze van welke type delicten slachtoffer zijn geworden in een verslagjaar. Iedere regel vertegenwoordigt een cliënt van Slachtofferhulp Nederland.
Leverancier: Slachtofferhulp Nederland.
Integraal of steekproef: Integraal.
Periodiciteit: Jaarlijks.
Bijzonderheden: -
Gedetineerden
Algemene beschrijving: Dit bestand bevat een selectie van variabelen uit de zogeheten Tenuitvoerlegging Persoonsgebonden straffen/ Gevangeniswezen (TULP/GW)-registratie van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Van alle gedetineerden is opgenomen wat het zwaarste delict was waarvoor zij in een bepaald jaar gedetineerd zijn geweest. Iedere regel vertegenwoordigt een gedetineerde.
Leverancier: Dienst Justitiële Inrichtingen
Integraal of steekproef: Integraal
Periodiciteit: Jaarlijks
Bijzonderheden: -
Instroom OM
Algemene beschrijving: Een ingeschreven (rechtbank)strafzaak is een bij het parket ingeschreven dossier met het proces-verbaal van aangifte ten aanzien van één verdachte. Als er meer verdachten in een proces-verbaal voorkomen wordt voor iedere verdachte een strafzaak ingeschreven. Een regel in het bestand is een strafzaak. Dit bestand bevat rechtbankstrafzaken die zijn ingestroomd bij het Openbaar Ministerie (OM), de kenmerken van de zaak zoals de datum van inschrijving, de kenmerken van de verdachte zoals het rinnummer en het soort verdachte en de kenmerken van het feit zoals de datum van plegen en de aard van het misdrijf.
Leverancier: Openbare Ministerie
Integraal of steekproef: Integraal
Periodiciteit: Jaarlijks
Bijzonderheden: -
Jeugdreclassering
Algemene beschrijving: In dit bestand zijn de trajecten over jeugdreclassering bijeengebracht die door alle aanbieders van jeugdreclassering aan het CBS geleverd zijn in het kader van de Beleidsinformatie Jeugd. Deze leveringen in het kader van de Beleidsinformatie Jeugd zijn wettelijk verplicht en vloeien voort uit de Jeugdwet.
Leverancier: Gemeenten.
Integraal of steekproef: Integraal.
Periodiciteit: Jaarlijks.
Bijzonderheden: -
Slachtoffers van een misdrijf
Algemene beschrijving: Het CBS ontvangt uit de politieregistraties afgeleide databestanden (bronbestanden). We onderscheiden incidentenbestanden met informatie over de geregistreerde incidenten, bestanden met verdachten van deze incidenten en bestanden met aangevers/slachtoffers van deze incidenten met in de laatste twee bestanden persoons- en procesinformatie. De gegevenslevering vindt plaats via het politie-informatiesysteem.
Leverancier: Politie
Integraal of steekproef: Integraal
Periodiciteit: Jaarlijks
Bijzonderheden: -
Uitstroom OM
Algemene beschrijving: Deze bron bevat rechtbankstrafzaken waarover het Openbaar Ministerie (OM) een beslissing heeft genomen, de kenmerken van de zaak zoals de datum van uitstroom, de kenmerken van de verdachte zoals het rinnummer en het soort verdachte en de kenmerken van het feit zoals de datum van plegen en de aard van het misdrijf. In de component zijn zowel natuurlijke personen als rechtspersonen opgenomen.
Leverancier: Openbaar Ministerie vanuit het Communicatiesysteem Openbaar Ministerie Parket AdminiStratie (COMPAS, sinds 2001) en het Geïntegreerd Processysteem (GPS, sinds 2008 geleidelijk ingevoerd bij de parketten) van het Openbaar Ministerie.
Integraal of steekproef: Integraal.
Periodiciteit: Jaarlijks sinds 2001.
Bijzonderheden: -
Uitstroom rechters
Algemene beschrijving: Het OM kan een zaak voor de rechter brengen. Deze neemt een beslissing in de zaak, bijvoorbeeld een schuldigverklaring met strafoplegging of ontslag van (alle) rechtsvervolging. Als een verdachte schuldig is bevonden, kan de rechter besluiten één enkele straf of maatregel op te leggen of een combinatie van straffen en maatregelen. Daardoor komt het aantal opgelegde sancties hoger uit dan het aantal schuldigverklaringen. Dit bestand bevat rechtbankstrafzaken die zijn afgedaan door het de rechter in eerste aanleg, de kenmerken van de zaak zoals aard en inhoud van het vonnis en de datum van eindbeslissing, de kenmerken van de verdachte zoals het rinnummer en het soort verdachte en de kenmerken van het feit zoals de datum van plegen en de aard van het misdrijf. In de component zijn zowel natuurlijke personen als rechtspersonen opgenomen.
Leverancier: Openbaar ministerie
Integraal of steekproef: Integraal.
Periodiciteit: Jaarlijks.
Bijzonderheden: -
Verdachten
Algemene beschrijving: Deze component bevat vanaf 2010 een selectie uit de registraties van De Nationale Politie, de tien regionale eenheden en de Landelijke Eenheid via de landelijke bevragingsapplicatie BVI. In de periode tussen juni 2008 en december 2009 zijn alle eenheden overgegaan op het systeem Basisvoorziening Handhaving (BVH), waaraan de gegevens voor GIDS en BVI worden onttrokken. Voor 2010 bevat de component gegevens geleverd via GIDS en waren de gegevens afkomstig uit de basisprocessensystemen BPS, Xpol en Genesys. Alle personen worden geregistreerd tegen wie een redelijk vermoeden van schuld van een misdrijf bestaat. Van alle personen is opgenomen hoe vaak en van welk misdrijf ze werden verdacht. Iedere regel vertegenwoordigt een geregistreerde verdachte van misdrijven.
Leverancier: Nationale Politie.
Integraal of steekproef: Integraal.
Periodiciteit: Jaarlijks.
Bijzonderheden: -
7.9.4 Problemen schulden
Registratie Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP)
Algemene beschrijving: Het doel van de registratie Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) is het geven van een statistische beschrijving van de bij de arrondissementsrechtbanken verleende en beëindigde wettelijke schuldsaneringen. De doelpopulatie bestaat uit alle uitgesproken schuldsaneringen van natuurlijke personen.
Leverancier: De cijfers van de arrondissementsrechtbanken worden via de raad voor de rechtsbijstand Den Bosch aan het CBS geleverd.
Integraal of steekproef: Integraal.
Periodiciteit: Doorlopend cijfers.
Bijzonderheden: -
7.9.5 Problemen demografie (naast BRP)
Algemene beschrijving: Dit bestand vertegenwoordigt alle personen die gedurende een bepaald jaar een uitkering hebben ontvangen in het kader van een van onderstaande wetten: - de algemene bijstand op grond van de Participatiewet inclusief aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO); - de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW); - de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); - het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (BBZ).
Leverancier: Gemeenten.
Integraal of steekproef: Integraal.
Periodiciteit: Jaarlijks.
Bijzonderheden: -
Tabellen
De tabellen met de regressieresultaten zijn te vinden in een bij dit rapport behorend Excel-bestand op de maatwerkpagina.
De tabellenset bestaat uit de volgende tabellen:
- Tabel 1: Samenhang tussen enerzijds problemen van jongeren en hun ouders (en andere kenmerken) met de kans op vsv op 1 oktober 2018 voor het vo (logistische regressieanalyse)
- Tabel 2: Samenhang tussen enerzijds problemen van jongeren en hun ouders (en andere kenmerken) en anderzijds de kans op vsv op 1 oktober 2018 voor mbo 2-4 (logistische regressieanalyse)
- Tabel 3: Samenhang tussen enerzijds problemen van jongeren en hun ouders (en andere kenmerken) en anderzijds de kans op vsv op 1 oktober 2018 voor mbo entreeopleiding (logistische regressieanalyse)