Materiële welvaart

© ANP / Joosten Fotografie

Iemands financiële situatie is van belang voor meerdere aspecten van zijn of haar leven. Een hoger welvaartsniveau biedt meer kansen en keuzemogelijkheden, bijvoorbeeld op het terrein van wonen, sociale activiteiten en gezondheid. Daarnaast zorgt een goede financiële positie voor meer zekerheid. Het mediane gestandaardiseerd besteedbaar inkomen en het mediane vermogen worden hier als indicatoren voor de materiële welvaart gebruikt. Het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen is een goede maat om welvaartsniveaus van huishoudens onderling te kunnen vergelijken omdat het gecorrigeerd is voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden.

Maar materiële welvaart is meer dan alleen het inkomen. Het wordt ook bepaald door de bestedingen van het huishouden en het al dan niet kunnen beschikken over vermogensbuffers. Het samenspel van transacties in inkomen, bestedingen en vermogen is bepalend voor de (materiële) welvaartspositie van personen en huishoudens. Met het besteedbaar inkomen betalen huishoudens hun uitgaven. Wordt het inkomen niet helemaal uitgegeven dan kunnen huishoudens sparen en hun vermogen vergroten; kunnen ze niet alles bekostigen uit hun inkomen, dan moeten ze ontsparen en wordt hun vermogen kleiner.

De CBS-rapporten over armoede en uitsluiting en materiële welvaart geven meer gedetailleerde informatie over de financiële situatie van huishoudens in Nederland.

Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen
Vermogen

Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen

Situatie in 2021

In 2021 bedroeg het mediane inkomen van huishoudens in Nederland 29,8 duizend euro. Het gemiddelde inkomen was hoger: 33,5 duizend euro. Het rekenkundig gemiddelde ligt hoger dan de mediaan doordat inkomens aan de bovenkant van de inkomensladder het gemiddelde naar boven trekken. Om de invloed van die hoge inkomens te beperken, wordt hierna steeds het mediane inkomen beschreven.

  • De hoogte van het inkomen van een huishouden is mede afhankelijk van hoe oud de hoofdkostwinner is. Jongere huishoudens hebben over het algemeen minder te besteden: de volwassenen in deze huishoudens staan nog aan het begin van hun carrière. Het mediane inkomen in de groep tot 25 jaar ligt duidelijk onder het gemiddelde. Vervolgens loopt het mediane inkomen op met de leeftijd. Huishoudens met een 35- tot 65 jarige hoofdkostwinner hebben meer dan gemiddeld te besteden. Als mensen met pensioen gaan neemt het inkomen weer wat af: 65 plus-huishoudens hebben minder dan gemiddeld te besteden.
  • Onderwijsniveau laat ook een duidelijke relatie zien met de hoogte van het inkomen. Hoe hoger opgeleid de hoofdkostwinner is, hoe hoger het mediane inkomen.
  • Het mediane inkomen van huishoudens met een hoofdkostwinner die in Nederland geboren is, maar met een herkomst in Europa (exclusief Nederland), is relatief laag. Dat geldt ook voor huishoudens met een hoofdkostwinner die in het buitenland geboren is.

De kenmerken leeftijd, onderwijsniveau en herkomst hangen samen. Het percentage hoogopgeleiden is bijvoorbeeld niet gelijk in elk van de leeftijdsgroepen en de gemiddelde leeftijd van hoofdkostwinners van verschillende herkomst en geboorteland is ongelijk. Als rekening wordt gehouden met de samenhang tussen deze kenmerken  blijft overeind dat er bij hoofdkostwinners van middelbare leeftijd vaker een bovenmediaan inkomen is dan bij jongere en oudere huishoudens en dat dat bij hoogopgeleide huishoudens vaker het geval is dan bij laag- en middelbaar opgeleiden. Ook blijft gelden dat huishoudens met een hoofdkostwinner die zelf geboren is in Nederland en waarvan de ouders dat ook zijn vaker een hoger inkomen hebben dan andere huishoudens. Wel worden de verschillen na deze correctie vaak wat kleiner.

Verschil tussen 2019 en 2021

Het mediane inkomen was voor de bevolking van 2021 4 procent hoger dan voor de bevolking van 2019. Bij de jongere groepen (kostwinners tot 35 jaar) was de ontwikkeling van de mediaan van 2019 op 2021 substantieel positiever dan die van de gehele bevolking.

Vermogen

Vermogen is het saldo van bezittingen en schulden. Op 1 januari 2021 kwam het gezamenlijke vermogen van de 7,9 miljoen Nederlandse huishoudens uit op 2072 miljard euro: tegenover 2964 miljard euro aan gezamenlijke bezittingen stond 892 miljard aan gezamenlijke schulden. Het doorsneevermogen van Nederlandse huishoudens bedroeg 87,3 duizend euro, 20,3 duizend euro meer dan een jaar eerder vooral door de toen sterk stijgende huizenprijzen. Prijsstijgingen en -dalingen van woningen hebben grote invloed op het vermogen van huishoudens. Bijna zes op de tien huishoudens hadden in 2021 een eigen woning, en deze vormde met 58 procent van de bezittingen het grootste vermogensbestanddeel. Daarna volgen bank- en spaartegoeden en aanmerkelijk belang in vennootschappen. De hypotheekschuld is de grootste schuldenpost. Het vermogen is sinds 2019 weer boven het niveau van 2008, het jaar waarin de financiële crisis uitbrak.

Situatie in 2021

  • Hoe ouder, hoe hoger het vermogen. Jonge mensen aan het begin van hun arbeidscarrière verdienen relatief weinig, kunnen weinig geld opzijzetten en nemen vaak een flinke schuldenlast op zich als zij een huis kopen. Met gezinsuitbreiding komen extra kosten en wordt het moeilijker om vermogen op te bouwen. De jongste huishoudens hadden begin 2021 dan ook geen vermogen opgebouwd. Naarmate de hoofkostwinner ouder wordt, wordt de financiële positie ook merkbaar beter. Meer werkervaring en beter betaalde functies verhogen het arbeidsinkomen, en ook nalatenschappen dragen in de levensloop bij aan een verdere vermogensopbouw. Tegelijkertijd wordt vaak een steeds groter deel van de hypotheek afgelost. Bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd vallen de oudere huishoudens weliswaar terug in inkomen, maar zij zijn wel vaak woningbezitter en hebben ook relatief vaak nagenoeg hun hypotheek afgelost. De groep van 75 jaar en ouder was minder vermogend dan de voorgaande leeftijdsgroep: de aanvullende pensioenen zijn een stuk lager dan bij de 65- tot 75 jarigen en het woningbezit is ook lager.
  • In 2021 hadden huishoudens met een laagopgeleide hoofdkostwinner gemiddeld relatief weinig vermogen. In mindere mate gold dat ook voor huishoudens met een middelbaar opgeleide hoofdkostwinner. Huishoudens met een hoogopgeleide hoofdkostwinner hadden juist veel vermogen.
  • Het doorsnee vermogen van huishoudens waarvan de hoofdkostwinner in Nederland was geboren en waarvan de ouders ook in Nederland waren geboren lag substantieel hoger dan het doorsnee vermogen van de totale bevolking. Bij huishoudens met een in Nederland geboren hoofdkostwinner waarvan tenminste 1 ouder een herkomst in Europa (exclusief Nederland) had, was het doorsnee vermogen iets lager dan gemiddeld. Bij de andere herkomst- en geboortelandgroepen lag het mediane vermogen ver onder het mediane vermogen van de totale bevolking.

Net als bij inkomen is er een aanvullende analyse uitgevoerd om rekening te houden met de samenhang tussen de kenmerken leeftijd, onderwijsniveau en herkomst/geboorteland. Daaruit blijkt dat de verschillen na correctie soms wat kleiner uitvallen, maar de gevonden verbanden blijven in stand. Dus ook blijft gelden dat het mediane vermogen van ouderen hoger is dan van jongeren en van hoogopgeleiden hoger dan van laagopgeleiden. Ook blijft gelden dat het mediane vermogen van mensen met een herkomst/geboorteland buiten Nederland relatief laag is.

Het doorsneevermogen loopt ook op met het stijgen van het besteedbaar inkomen: van 1,0 duizend euro in de eerste inkomensdecielgroep naar 390,6 duizend euro in de tiende en hoogste inkomensgroep. Van het totale vermogen van Nederlandse huishoudens was 4 procent in handen van de laagste-inkomensgroep, terwijl de hoogste inkomensgroep over 35 procent beschikte.

Verschil tussen 2019 en 2021

Het mediane vermogen van de totale bevolking lag in 2021 60 procent hoger dan in 2019. Die stijging was met name een gevolg van de sterk gestegen waarde van de woningen van de huishoudens met een eigen woning.

Vergeleken met die verandering in het cijfer voor de gehele bevolking ging de ontwikkeling bij de meeste groepen anders:

  • Het mediane vermogen van de huishoudens met een hoofdkostwinner van 25 tot 45 jaar ontwikkelde zich relatief gunstig, met voor 35- tot 45-jarigen zelfs bijna een verdubbeling van het mediane vermogen. Huishoudens met hoofdkostwinners ouder dan 45 jaar zagen hun mediane vermogen juist minder dan gemiddeld toenemen. Overigens was ook bij deze oudere huishoudens wel overal sprake van een (forse) toename.
  • Zowel bij huishoudens met een laag- als met een hoogopgeleide kostwinner nam het mediane vermogen minder dan gemiddeld toe. Bij de middelbaar opgeleiden ging het juist bovengemiddeld hard.
  • Bij huishoudens met een in Nederland geboren hoofdkostwinner, met in Nederland geboren ouders nam het mediane vermogen minder dan gemiddeld toe. Dat geldt ook voor de groep huishoudens van in Nederland geboren kostwinners met een ouder geboren in Europa (excl Nederland). Bij huishoudens met een in Nederland geboren hoofdkostwinner waarvan de ouder(s) buiten Europa waren geboren en bij huishoudens waarvan de kostwinner zelf buiten Europa was geboren was er een relatief grote stijging van het mediane vermogen. Daarbij moet worden opgemerkt dat deze huishoudens van heel ver moeten komen. Een klein vermogen dat procentueel fors groeit, blijft een klein vermogen.

Literatuur

CBS 2021, Armoede en sociale uitsluiting 2021, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire

CBS 2022, Materiële welvaart in Nederland 2022, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen/Bonaire