Later
Brede welvaart ‘later’ gaat over de hulpbronnen die volgende generaties nodig hebben om een zelfde niveau van brede welvaart te kunnen bereiken als de huidige generatie. Er zijn economische, natuurlijke, menselijke en sociale hulpbronnen. Ze worden ook wel ‘kapitalen’ genoemd.
Hoe houdbaar de huidige brede welvaart is op de langere termijn, is één van de vragen die in de monitor centraal staat. De voortdurende claim op uitputbare grond- en hulpstoffen legt druk op de beschikbaarheid van kapitalen voor toekomstige generaties. Voor ieder van de vier kapitalen uit het ‘later- dashboard, wordt in detail gekeken naar de trendmatige ontwikkeling van de brede welvaart (gebaseerd op beschikbare data over de periode 2015-2022) en de positie van Nederland binnen de EU-27. We bespreken vooral de indicatoren in het dashboard met een groene (toename van de brede welvaart) of rode (afname van de brede welvaart) pijl, en plaatsen de ontwikkelingen in de bredere context van indicatoren uit de SDG-agenda.
De samenleving staat voor grote maatschappelijke vraagstukken die de brede welvaart ‘later’ raken, denk aan de klimaat- en energietransitie. Hieraan hangt een prijskaartje. Deze uitgaven vormen niet alleen een kostenpost, het zijn ook wezenlijke investeringen in de brede welvaart van de huidige en latere generaties.
Uitleg dashboard, kleuren en noten
Economisch kapitaal
Natuurlijk kapitaal
Menselijk kapitaal
Sociaal kapitaal
Economisch kapitaal
Natuurlijk kapitaal
Menselijk kapitaal
Sociaal kapitaal
Schokbestendigheid en brede welvaart ‘later’
Regionale verdeling van brede welvaart ‘later’
Economisch kapitaal
Fysiek en kenniskapitaal stabiel, hoge schuldenlast bij huishoudens
Economisch kapitaal omvat de machines en werktuigen, de ICT, het kenniskapitaal en de infrastructuur die nodig zijn voor het opbouwen van materiële welvaart en het genereren van economische groei. De indicatoren voor de fysieke en de kenniskapitaalgoederenvoorraad hebben allebei een neutrale middellangetermijntrend. Nederland staat bij de kenniskapitaalgoederenvoorraad in de bovenste groep van de twaalf EU-landen waarvoor al cijfers over 2021 beschikbaar zijn, en bij de voorraad fysiek kapitaal in de middengroep. Verder wordt bij economisch kapitaal gekeken naar vermogens en schulden van huishoudens. Schuld wordt daarbij gezien als negatief kapitaal. Hiertegenover staan bezittingen. Nederlandse huishoudens hadden in 2021 gemiddeld bijna 106 duizend euro aan schuld. De trend is stijgend (rood) en Nederland staat hiermee onderin de EU-ranglijst (22e van 24 gemeten landen in 2021). Onder invloed van de stijgende huizenprijzen van de laatste jaren is echter ook hun mediaan vermogen trendmatig toegenomen.
In aanvulling hierop laten cijfers voor SDG 9.2 Duurzame bedrijvigheid en SDG 12 Verantwoorde consumptie en productie, zien dat Nederlandse producenten relatief efficiënt omgaan met grondstoffen. Binnen de EU is Nederland zelfs koploper als het gaat om grondstoffenproductiviteit en binnenlands materialenverbruik. Ook de arbeidsproductiviteit (bruto toegevoegde waarde per gewerkt uur) is in Nederland met zijn hoogontwikkelde kenniseconomie relatief hoog vergeleken met andere EU-landen. SDG 9.3 Kennis en innovatie laat zien dat Nederland voor een groot aantal innovatie-indicatoren gunstige trends en een positie in de kop- of middengroep van de EU-ranglijst heeft.
SDG 10.2 Financiële houdbaarheid bevat meer indicatoren met betrekking tot de schulden en bezittingen binnen het economisch kapitaal. Allereerst is er de schuld van de overheid. Deze neemt weliswaar toe, maar het bruto binnenlands product groeit - mede als gevolg van de inflatie - harder. Eind 2022 lag de schuld op 51,0 procent van het bbp. Dit is 1,5 procentpunt lager dan eind 2021. De trend is dalend. Het aandeel ligt ver onder de formele Europese norm van maximaal 60 procent van het bbp. Tijdens de coronacrisis, aan het eind van het derde kwartaal van 2020, bereikte de schuldquote een top van 55,3 procent. Steunbetalingen lieten de uitgaven fors oplopen terwijl de inkomsten van de overheid achterbleven. Daarna veerde de economie weer op, en inmiddels nadert de schuldquote de laagste stand sinds de kredietcrisis (eind 2019, 48,5 procent).
Verder is er de financiële positie van huishoudens. Behalve de gemiddelde totaalschuld van de huishoudens, stijgt ook de gemiddelde hypotheekschuld van huishoudens trendmatig. Vanuit het perspectief van houdbaarheid van brede welvaart op de lange termijn is dit ongunstig, waardoor beide trends rood kleuren. Tegenover schulden van huishoudens staan financiële bezittingen als chartaal geld en deposito’s, en hun niet-financiële bezittingen, zoals een woning. Het mediaan vermogen van huishoudens heeft een stijgende trend, vooral doordat koopwoningen de laatste jaren veel meer waard werden. Hun spaartegoeden nemen ook trendmatig toe. Dit is positief voor brede welvaart op langere termijn. Hier zijn de trends dan ook groen, net als bij de verhouding tussen de hypotheekschuld en de waarde van het onderpand bij huiseigenaren onder de 35 jaar. Overigens is niet iedere vorm van vermogen direct door de huishoudens aan te spreken in moeilijke tijden.
Natuurlijk kapitaal
Meer hernieuwbare energie, staat biodiversiteit en ecosystemen blijft zorgelijk
Energieverbruik en klimaatverandering
Het in Nederland opgestelde vermogen voor hernieuwbare elektriciteit is in de trendperiode van deze monitor (2015-2022) fors toegenomen: van 292 megawatt per miljoen inwoners in 2015 naar 1 551 megawatt in 2022. Deze stijging is onder meer het gevolg van uitbreiding met windmolenparken op land en voor de kust, maar ook het elektrisch vermogen van installaties om zonnestroom op te wekken groeide aanzienlijk. Met een achtste positie van 27 EU-landen bezette Nederland in 2021 een middenpositie binnen de EU. Nederland heeft een flinke sprong gemaakt: in 2019 behoorde ons land nog tot de achterhoede. Uit SDG 7 Betaalbare en duurzame energie blijkt dat de investeringen in hernieuwbare energie en besparingen trendmatig toenemen, net als de werkgelegenheid in de duurzame energiesector. Het totale energieverbruik, omgerekend in kg olie-equivalenten per inwoner, heeft een dalende trend, maar is naar Europese maatstaven wel hoog (23e van de EU-27 in 2021). Energie wordt steeds efficiënter benut, getuige de dalende trend bij de energie-intensiteit van de economie. Het aandeel van hernieuwbare energie in het totale energieverbruik stijgt, al houdt Nederland binnen de EU een positie in de achterhoede.
Tot het natuurlijk kapitaal behoren ook de minerale reserves. Omdat de huidige energievoorziening nog altijd grotendeels afhankelijk is van de verbranding van fossiele brandstoffen, moeten er voldoende reserves en voorraden zijn. SDG 7 Betaalbare en duurzame energie laat zien dat de Nederlandse reserves aan aardolie en aardgas verder teruglopen. Dit levert een rode trend op: dit wordt gezien als een verslechtering van de uitgangspositie voor latere generaties.
Ook wat broeikasgasemissies betreft kleurt het natuurlijk kapitaal in het ‘later’-dashboard rood. De cumulatieve CO2-emissies, een indicatie van het Nederlandse aandeel in de wereldwijde historische CO2-uitstoot, stijgen door. De hoeveelheid opgebouwde CO2-emissies stijgt gestaag, omdat per inwoner nu meer wordt uitgestoten dan in het verleden. In aanvulling hierop laat SDG 13 Klimaatactie wel zien dat de broeikasgasuitstoot per inwoner recentelijk is afgenomen, naar 8,6 ton CO2-equivalenten in 2022. Deze daling is positief vanuit het oogpunt van brede welvaart, maar vergeleken met andere EU-landen is de uitstoot nog altijd hoog (22e positie van 27 landen in 2020).
In 2022 was de broeikasgasuitstoot 31,6 procent lager dan in 1990, zo blijkt uit de eerste berekeningen van het CBS en RIVM/Emissieregistratie. De reductie is al bijna zeven procentpunt groter dan de Urgenda-doelstelling voor de periode tussen 1990-2020. Deze doelstelling is gebaseerd op IPCC-cijfers. Het CBS berekent de uitstoot echter ook volgens andere concepten en definities: als emissies door de Nederlandse economie (conform de zogeheten Milieurekeningen) en als broeikasgasvoetafdruk. Deze emissiecijfers komen hoger uit dan de IPCC-uitstoot onder andere omdat het verbranden van biomassa en de uitstoot door de Nederlandse lucht- en zeevaart hier volledig worden meegeteld. De trend is evenwel dezelfde.
Kwaliteit van bodem, water en lucht
Wat de kwaliteit van bodem, water en lucht betreft, laat het ‘later’ dashboard een minder rooskleurig beeld zien. De beschikbaarheid en kwaliteit van water staan onder druk. Het percentage oppervlaktewater van goede chemische kwaliteit heeft een dalende trend. Bij zowel het fosfor- als het stikstofoverschot zijn slechts voor circa de helft van de EU-landen data beschikbaar, maar daar behoort Nederland tot de Europese achterhoede. Positief is wel dat het stikstofoverschot een dalende middellangetermijntrend (2015-2022) heeft.
SDG 6 Schoon water en sanitair laat in aanvulling op deze natuurlijk-kapitaalindicatoren trendomslagen zien: bij het zuiveringsrendement van fosfor en stikstof in stedelijk afvalwater, en bij de onttrekking van zoet oppervlaktewater. De voorheen groene trends zijn nu stabiel.
Uit het dashboard bij SDG 12 Verantwoorde consumptie en productie blijkt verder dat de grondstoffenproductiviteit (euro’s bbp per kilo materiaalverbruik) nog stijgt. Met deze indicator staat Nederland bovendien in de Europese voorhoede. Met het percentage recycling van gemeentelijk afval behoort Nederland eveneens tot de koplopers in de EU. Bij recycling van bedrijfsafval is de trend echter dalend (rood).
SDG 11.2 Leefomgeving richt zich op het verduurzamen van de lokale leefomgeving. De emissies van verzurende stoffen (zwaveloxiden, stikstofoxiden en ammonia) dalen, de trend bij deze indicator voor luchtkwaliteit staat op groen.
Nederland heeft zich gecommitteerd aan het behalen van de internationale duurzaamheidsdoelen voor 2030, de SDG’s, maar streeft op nationaal niveau ook naar het volledig circulair maken van de economie (in 2050). Door kringlopen te dichten kunnen zowel de hoeveelheden afval als de emissies van vervuilende stoffen beperkt worden. Circulaire economie raakt vele doelen uit de SDG-agenda en er zijn veel ministeries bij betrokken. Het CBS heeft in het kader van het werk aan de monitor onderzocht wat de relatie is tussen circulaire economie en de SDG’s, en hoe deze agenda’s elkaar beïnvloeden.
De productiefactor land speelt een cruciale rol, zowel bij circulaire economie als bij SDG’s. Hierbij kan worden gedacht aan: productiebossen voor biomassa, grond voor kringlooplandbouw en ruimte voor woningen. In Nederland is ruimte schaars: land kan meestal maar voor één doel worden gebruikt. Dit pleit er eens temeer voor om de doelen van de SDG’s en van circulaire economie niet afzonderlijk te benaderen. Het gebruik maken van synergieën kan eraan bijdragen dat de beschikbare ruimte in Nederland optimaal benut wordt.
Staat van natuur en ecosystemen
De staat van de natuur en ecosystemen blijft zorgelijk. Bij Natuurlijk kapitaal wordt deze stand afgemeten aan de stand van fauna van het land en fauna van zoet water en moeras. Beide biodiversiteitsindicatoren hebben een dalende trend. Ook andere biodiversiteitsindicatoren, te weten vogels in de stad in SDG 11.2 Leefomgeving, en de Rode Lijst Indicator en boerenlandvogels uit SDG 15 Leven op het land, dalen trendmatig. De trends kleuren rood.
Een lichtpuntje is de stijgende trend bij de score op de Clean Water Index in SDG 14 Leven in het water. Daarbij moet worden aangetekend dat Nederland hier in 2022 met een 19e positie van 22 landen in de achterhoede van de EU verkeerde. Het areaal beheerde natuur in het Natuur Netwerk Nederland (NNN) groeit gestaag. Het areaal ‘groen-blauwe’ ruimte, exclusief reguliere landbouw, is op zich ook licht toegenomen. In het kader van de monitor wordt deze indicator echter berekend per inwoner en zo bezien is de trend neutraal.
Het Planbureau voor de Leefomgeving schetst in de Ruimtelijke Verkenning 2023 vier mogelijke scenario’s voor de inrichting van Nederland in 2050. Ruimte in Nederland is schaars en de claims zijn groot, met taakstellingen voor de bouw van bijna een miljoen woningen, voor klimaatadaptatie en klimaatmitigerende maatregelen, en voor infrastructuur en meer natuur. Deze belangen botsen. De te maken keuzes zullen onze leefomgeving in de toekomst ingrijpend veranderen. Nederland moet daarbij voldoen aan wet- en regelgeving over de bescherming van natuur en biodiversiteit. Het Adviescollege Stikstofproblematiek gaf in de titel van het eindadvies over een structurele aanpak van stikstof op lange termijn al mee: ‘Niet alles kan overal’. Dit eindadvies stelt dat ingrijpende maatregelen nodig zijn om de natuur genoeg te laten herstellen en aan de Europese regels voor natuurbescherming te voldoen.
Het CBS legt in de Natuurlijk kapitaalrekeningen relaties tussen brede welvaart en het gebruik van de ruimte in Nederland. Daarbij zijn het huidige fysieke ruimtegebruik en de veranderingen van de laatste jaren in kaart gebracht. De Natuurlijk kapitaalrekeningen laten onder meer zien waar, en hoeveel, landbouwgrond is omgezet naar andere ecosysteemtypen. In Nederland is tussen 2013 en 2021 per saldo bijna 1,5 procent van de agrarische ecosysteemtypen overgegaan naar een ander ecosysteemtype. Het ging om 276 vierkante kilometers, die hoofdzakelijk werden omgezet in bebouwd gebied en infrastructuur, en in mindere mate in natuur.
Menselijk kapitaal
Meer gewerkte uren, vaker hoogopgeleid
Menselijk kapitaal heeft niet alleen een economische, maar ook een sociaal-maatschappelijke betekenis: de verdeling van de brede welvaart onder verschillende groepen wordt bijvoorbeeld sterk bepaald door het onderwijsniveau. Het thema menselijk kapitaal in het ‘later’ dashboard kijkt naar hoe de mens vanuit een economisch oogpunt kan bijdragen aan de welvaart. Het menselijk kapitaal heeft daarbij drie componenten, waaronder de omvang van de geleverde arbeid. Het aantal uren dat een inwoner gemiddeld in een jaar werkt stijgt trendmatig, wat wijst op een toenemende brede welvaart. Daarnaast wordt in de monitor ook gekeken naar opleidingsniveau, vaardigheden en gezondheid. Bijna 37 procent van de bevolking van 15 tot 75 jaar heeft hoger onderwijs afgerond en dit aandeel neemt toe. De levensverwachting geeft een indicatie van hoe oud mensen worden, uitgaande van de huidige kansen op sterfte. Maar daarnaast is ook de kwaliteit van leven van belang. Door gegevens over gezondheid te combineren met de gegevens over sterfte kan de gezonde levensverwachting bepaald worden, waarmee een kwalitatief element wordt toegevoegd aan de ‘gewone’ levensverwachting. In de monitor is hiervoor de levensverwachting (bij geboorte) in als goed ervaren gezondheid gebruikt. Een jongen geboren in 2022 zal naar verwachting gemiddeld 63,2 jaren in goede gezondheid leven, een meisje net wat minder lang (62,3 jaar). Hier zijn de trends stabiel.
De kwantiteit en kwaliteit van arbeid, waaronder de gezonde levensverwachting, zijn niet alleen relevant voor brede welvaart ‘later’, maar uiteraard ook voor de huidige brede welvaart. Menselijk kapitaal omvat dan ook een aantal aspecten die al aan bod kwamen bij brede welvaart ‘hier en nu’. Verder zijn er raakvlakken met SDG 3 Goede gezondheid en welzijn, SDG 4 Kwaliteitsonderwijs, en SDG 8.2 Arbeid en vrije tijd.
Sociaal kapitaal
Vertrouwen in andere mensen relatief hoog, vertrouwen in instituties varieert sterk
Het sociaal kapitaal weerspiegelt de kwaliteit van sociale verbanden in de samenleving: meedoen in de maatschappij en contacten met andere mensen. Dit wordt gemeten door te vragen hoeveel vertrouwen mensen hebben in andere mensen en in belangrijke instituties zoals politie, rechters en de Tweede Kamer.
Sociaal kapitaal is ook een belangrijke component van het thema samenleving van brede welvaart ‘hier en nu’. Daar zagen we al een zekere spanning in de uitruil tussen werk en vrije tijd. Zowel sociale contacten met familie, vrienden of buren, als de omvang van het georganiseerd vrijwilligerswerk, dalen trendmatig in de periode 2015–2022. Minder contact met anderen en minder vrijwilligerswerk zijn op langere termijn ongunstig voor de hechtheid van de samenleving en de betrokkenheid bij elkaar van mensen. Nederland heeft bij beide indicatoren overigens wel een hoge positie binnen de EU.
Ondanks de genoemde daling neemt het vertrouwen van mensen in elkaar toe. Twee derde van de bevolking vindt de meeste mensen te vertrouwen, vergeleken met andere EU-landen een zeer groot deel. Ook het vertrouwen in instituties - Tweede Kamer, politie en rechters - is, volgens de uitkomsten van de European Social Survey voor 2020, vergeleken met andere EU-landen zeer groot. Deze vertrouwensindicator had voorheen eveneens een stijgende trend, maar er heeft een trendomslag plaatsgevonden. Na een top in 2020 (69,5 procent) volgde in 2021 en 2022 een afname naar respectievelijk 66,9 en 61,3 procent. In 2022 hadden Nederlanders minder vertrouwen in politie, rechters en de Tweede Kamer dan in 2021. De achteruitgang was het grootst bij het vertrouwen in de Tweede Kamer. Dit liep terug met 11,9 procentpunt, naar 30,4 procent.
De literatuur over sociaal kapitaal benadrukt verder dat naast het vertrouwen van mensen onderling ook het vertrouwen tussen verschillende groepen in de samenleving belangrijk is. De monitor meet dit aan de hand van de indicator over discriminatiegevoelens. Deze beschrijft in hoeverre mensen vinden dat ze bij een groep horen die zegt niet volledig in de maatschappij mee te kunnen doen of niet helemaal te worden geaccepteerd. In 2020 rekende 12,1 procent van de bevolking van 15 jaar en ouder zich tot een gediscrimineerde groep. Nederland scoort hiermee relatief ongunstig binnen de EU.
Schokbestendigheid en brede welvaart ‘later’
Onze brede welvaart ‘later’ hangt niet alleen af van de hulpbronnen die wij aan volgende generaties nalaten. De samenleving moet ook bestand zijn tegen eventuele externe schokken die de maatschappij kunnen ontwrichten. De monitor meet ook de schokbestendigheid van specifieke systemen die voor de brede welvaart als geheel of voor bepaalde SDG’s van kritiek belang zijn. Kritieke systemen zijn systemen waarvan de uitval kan leiden tot de uitval van andere systemen (systeemfalen), die essentieel zijn voor het functioneren van de drie grote systemen (biosfeer, samenleving, economie), of die een essentiële maatschappelijke functie vervullen die niet mag falen.
Zijn de grote systemen die onze brede welvaart mogelijk maken - biosfeer, samenleving, economie - robuust genoeg om grote (externe) schokken op te vangen? Essentieel voor de schokbestendigheid van biosfeer, samenleving en economie zijn respectievelijk ecosystemen, sociale relaties, en bedrijfsleven. Deze drie grote systemen zijn over het geheel genomen robuust. Bij vijf van de 13 indicatoren in het dashboard schokbestendigheid die zijn gerelateerd aan brede welvaart ‘later’, stijgt de welvaart trendmatig; zeven indicatoren hebben een stabiele trend, en één indicator kleurt rood.
Het hoge percentage van de landnatuur dat kampt met overschrijding van de stikstofgrens, laat zien dat de robuustheid van de biosfeer onder druk staat. Kwetsbare plantensoorten verdwijnen wanneer de depositie het kritische niveau voor deze planten overschrijdt. Hoe hoger de overschrijding en hoe langer deze duurt, hoe groter de effecten. Vooral voedselarme ecosystemen zijn gevoelig voor stikstofemissies.
De indicatoren met betrekking tot robuustheid van de samenleving laten een wisselend beeld zien. Sociale cohesie in de woonbuurt (een indicator voor sociale relaties in iemands nabije omgeving) en het vertrouwen in andere mensen (een meer algemene indicator) stijgen trendmatig. Het vertrouwen in andere mensen lag in 2022 ongeveer op hetzelfde niveau als een jaar eerder, de middellangetermijntrend is stijgend. Toch rekende 12,1 procent van de bevolking zich in 2020 tot een gediscrimineerde groep. Dit en ook het vertrouwen in instituties is eerder besproken, bij het ‘sociaal kapitaal’.
De robuustheid van het bedrijfsleven neemt toe: de mediane solvabiliteit van bedrijven - het percentage van het vermogen dat uit eigen vermogen bestaat - was in 2020 51 procent, en steeg trendmatig in de periode 2015-2022.
In dit verband kijken we ook naar de slagkracht van de overheid, een bijzonder belangrijk aspect bij een schok die grote delen van de bevolking treft en de grote systemen bedreigt. Bij de slagkracht van de overheid is het beeld vrij gunstig als we kijken naar de positie van Nederland in de EU. De schuld van de overheid daalt trendmatig, hetgeen gunstig is vanuit het perspectief van schokbestendigheid. De dalende trend bij de indicator rechtsorde wijst daarentegen op een verslechtering van de schokbestendigheid. Rechtsorde is een van de zes aspecten van deugdelijk bestuur die worden gemeten met de Worldwide Governance Indicators van de Wereldbank. Het reflecteert in hoeverre mensen vertrouwen hebben in de wetten van de maatschappij, en in hoeverre zij die wetten naleven. Het gaat met name om de kwaliteit van naleving van contracten, handhaving van eigendomsrechten, de politie en rechtssysteem, en de kans op criminaliteit en geweld. In eerdere edities werd deze indicator ‘vertrouwen in de rechtsstaat’ genoemd.
Systemen waarvan de uitval kan leiden tot de uitval van andere systemen zijn de energievoorziening, telecomdiensten, en informatie-infrastructuren. Hier is een aantal gunstige ontwikkelingen, waaronder de trendomslag van stijgend naar stabiel bij de afhankelijkheid van energie-invoer. Het aandeel van hernieuwbare energie in het totale energieverbruik stijgt, al staat Nederland nog altijd onderin de EU-ranglijst (25e van de 27 EU-landen in 2021). Moedwillige acties veroorzaakten in 2021 bij 10 procent van de bedrijven ICT-veiligheidsincidenten. Bij bedrijven die werkzaam zijn in de informatie- en communicatiesector was dit nog wat meer, daar werd 12 procent getroffen door veiligheidsincidenten bij het ontwikkelen en beheren van systemen, netwerken, databanken en websites, of het onderhouden van computers en programmatuur.
Kritieke systemen die een essentiële maatschappelijke functie vervullen zijn de financiële sector, de overheid, de zorg, het onderwijs, transport en de drinkwatervoorziening. De Common Equity Tier 1 ratio (CET1) – een kernindicator voor de robuustheid van de financiële sector – laat een trendmatige verbetering zien, al staat Nederland in de middengroep van de EU-ranglijst. Het vertrouwen in instituties is vergeleken met andere EU-landen hoog, maar recentelijk wel teruggelopen. Ook de effectiviteit van overheidsbestuur, een van de World Governance Indicators van de Wereldbank, is groot in vergelijking met andere EU-landen. De schokbestendigheid van de zorg staat daarentegen onder druk. De vacaturegraad (het aantal vacatures per duizend banen) neemt trendmatig toe en Nederland stond in 2021 22e van de 25 landen op de EU-ranglijst. Bij een eventuele schok kan het moeilijk zijn om extra zorgpersoneel te vinden.
Regionale verdeling van brede welvaart ‘later’
Ten slotte kunnen we kijken hoe de brede welvaart ‘later’ zich regionaal heeft ontwikkeld. Het CBS meet de brede welvaart sinds 2020 ook op regionaal niveau. In de regionale Monitor Brede Welvaart wordt de kwaliteit van leven in het ‘hier en nu’ en ‘later’ gemonitord met 42 indicatoren. Dit palet geeft een breed beeld van de brede welvaart op het niveau van gemeenten, provincies en COROP-gebieden. De ontwikkeling van de brede welvaart ‘later’ is minder gunstig dan die van de brede welvaart ‘hier en nu’. Vooral het economisch en natuurlijk kapitaal staan onder druk. Zo neemt in veel regio’s de gemiddelde schuld per huishouden trendmatig toe. In een aantal regio’s neemt de hoeveelheid groen-blauwe ruimte (een indicator voor de natuur) af.