Stapeling
Bij de Indicatoren is gekeken naar de mate waarin de brede welvaart ‘hier en nu’ van verschillende bevolkingsgroepen op afzonderlijke indicatoren afwijkt van die voor de totale bevolking. Als een bevolkingsgroep op een indicator gemiddeld lager dan de totale bevolking scoort betekent dat echter niet dat alle mensen in deze groep laag scoren op deze indicator. Gemiddeld is bijvoorbeeld 83 procent van de mensen tevreden met het leven, terwijl dit onder 18- tot 25-jarigen 75 procent is. Hoewel dit lager is dan gemiddeld, zijn ook de meeste jongeren tevreden. Daarnaast is het zo dat niet alle mensen die benedengemiddeld scoren op één van die indicatoren dat ook doen op andere indicatoren waar de groep waartoe zij behoren gemiddeld lager scoort dan het totaal.
Het is echter wel mogelijk dat gunstige of ongunstige uitkomsten van afzonderlijke indicatoren vaker voorkomen bij dezelfde mensen. Dit roept de vraag op of gunstige en ongunstige uitkomsten evenwichtig gespreid zijn over alle personen in een bevolkingsgroep, of telkens dezelfde mensen boven- en benedengemiddeld scoren. In dat laatste geval is sprake van een stapeling – of cumulatie – van gunstige of ongunstige uitkomsten. Die stapeling van (on)gunstige uitkomsten brengen we in beeld door een selectie van indicatoren voor de brede welvaart ‘hier en nu’ tezamen te bekijken. Als (on)gunstige uitkomsten zich opstapelen bij bepaalde groepen, kijken we in welke mate deze stapeling voorkomt en wat de kenmerken zijn van de personen bij wie dit voorkomt.
Situatie bevolkingsgroepen in 2022
Verschil ten opzichte van 2019
De gegevens over hoeveel gunstige en ongunstige uitkomsten zich stapelen op individueel niveau zijn gebaseerd op het CBS-onderzoek Sociale samenhang & Welzijn 2022, met hieraan gekoppeld cijfers uit de Integrale Inkomens- en Vermogensstatistiek van het voorafgaande jaar. Per persoon is bepaald hoe hij of zij ‘scoort’ op diverse indicatoren van brede welvaart. De indicatoren die daarbij geselecteerd zijn, vallen onder de acht thema’s van de Monitor van de brede welvaart het ‘hier en nu’.
Het uitgangspunt is om voor elk van de acht thema’s tenminste één indicator mee te nemen. In de praktijk is dat gelukt voor zes van de acht thema’s, waarbij voor de thema’s Materiële welvaart en Samenleving in overleg met inhoudelijke experts twee indicatoren zijn meegenomen. Het thema Arbeid en vrije tijd betreft twee onderwerpen en wordt ook met twee indicatoren beschreven. In totaal zijn er dan 9 indicatoren, die staan weergegeven in Indicatoren voor stapeling van gunstige en ongunstige uitkomsten, waarin ook staat aangegeven wanneer een uitkomst als gunstig of als ongunstig wordt gezien. Hoewel de indicatorenset onveranderd is ten opzichte van de editie van 2022, dient opgemerkt te worden er wel wijzigingen zijn in vergelijking met het referentiejaar 2019. Daarom zijn, voor vergelijkingsdoeleinden, enkele analyses herhaald voor het referentiejaar 2019. Uitgebreidere informatie is te vinden in de technische Toelichting.
Thema in monitor | Indicator | Ongunstig | Midden | Gunstig |
---|---|---|---|---|
Subjectief welzijn | Tevredenheid met het leven | Score 1 - 4 | Score 5 - 6 | Score 7 - 10 |
Materiële welvaart | Gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen | Laagste 20%-groep | Middelste 3 20%-groepen | Hoogste 20%-groep |
Vermogen van huishouden | Laagste 20%-groep | Middelste 3 20%-groepen | Hoogste 20%-groep | |
Gezondheid | Ervaren gezondheid | Minder dan goed | - | (Zeer) goed |
Arbeid en vrije tijd | Arbeidsparticipatie | Heeft geen betaald werk, jonger dan 75 jaar | Heeft geen betaald werk, 75 jaar en ouder | Heeft betaald werk |
Tevredenheid met de hoeveelheid vrije tijd | Score 1 - 4 | Score 5 - 6 | Score 7 - 10 | |
Wonen | Tevredenheid met de woning | Score 1 - 4 | Score 5 - 6 | Score 7 - 10 |
Samenleving | Vertrouwen in mensen | Heeft geen vertrouwen | - | Heeft wel vertrouwen |
Vertrouwen in instituties (politie, rechters, Tweede Kamer) | Vertrouwen in geen van de drie instituties | Vertrouwen in een of twee instituties | Vertrouwen in alle drie instituties | |
Totaalbeeld verdeling welvaart
Gemiddeld hadden mensen in 2022 op 5,2 van de 9 indicatoren een gunstige, op 2,4 indicatoren een neutrale en op 1,4 indicatoren een ongunstige uitkomst. De groep mensen die bij zeven of meer indicatoren een gunstige brede welvaartsuitkomst heeft, wordt hier de bovenkant van de verdeling genoemd. Deze groep beslaat 22,7 procent van de bevolking. De groep mensen met minimaal drie ongunstige uitkomsten wordt hier de onderkant van de verdeling genoemd; 18,6 procent van de bevolking behoort tot deze groep. De rest van de mensen (58,7 procent) vormt het midden van de verdeling.
Door aanpassingen in de indicatorenset en de afbakening van de boven- en onderkant van de verdeling zijn cumulatiecijfers uit edities van deze Monitor van vóór 2022 niet één op één vergelijkbaar met de cijfers uit deze editie. Als de nieuwe selectie en afbakening toegepast wordt op de data van 2019, blijkt dat de groep mensen voor wie gunstige uitkomsten samenkomen kleiner is geworden (nu 22,7 procent tegen 24,7 procent in 2019). De groep mensen bij wie de ongunstige uitkomsten zich opstapelen is ook iets kleiner geworden (nu 18,6 procent tegen 20,1 procent in 2019). De middengroep – bij wie noch gunstige noch ongunstige uitkomsten stapelen – is gegroeid (van 55,2 procent in 2019 naar 58,7 procent in 2022). Hoewel de groep aan de bovenkant van de verdeling kleiner is geworden, dient wel opgemerkt te worden dat deze groep in de tussenliggende jaren 2020 en 2021 groter was (respectievelijk 27,5 procent en 25,7 procent).
1 | Ongunstige stapeling (%) | Middengroep (%) | Gunstige stapeling (%) |
---|---|---|---|
2019 | 20,1 | 55,2 | 24,7 |
2022 | 18,6 | 58,7 | 22,7 |
Situatie bevolkingsgroepen in 2022
Uit de gegevens van de indicatoren uit paragraaf 3.3 bleek dat zowel het onderwijsniveau als de herkomst van mensen sterk samenhangt met het hebben van een boven- of benedengemiddelde welvaart. Ook tussen leeftijdsgroepen zijn er behoorlijke verschillen. De verschillen tussen mannen en vrouwen blijken relatief klein. Hieronder wordt voor dezelfde bevolkingsgroepen beschreven in hoeverre er sprake is van cumulatie van (on)gunstige uitkomsten bij individuele personen binnen die groepen.
Geslacht
Leeftijd
Hoogst behaald onderwijsniveau
Geboorteland en herkomst
- Onderwijsniveau. Wanneer gekeken wordt naar de stapeling van gunstige en ongunstige uitkomsten blijken de verschillen tussen onderwijsniveaus groot. Van de hoogopgeleiden behoort 37 procent tot de bovenkant van de verdeling met een hoge brede welvaart, tegenover 19 procent van de middelbaar opgeleiden en 9 procent van de laagopgeleiden. Laagopgeleiden zitten vaker aan de onderkant van de verdeling; dat geldt voor 32 procent. Onder middelbaar en hoogopgeleiden liggen die aandelen met respectievelijk 18 en 9 procent beduidend lager. De stapeling van gunstige uitkomsten concentreert zich dus sterk bij hoogopgeleiden, terwijl de stapeling van ongunstige uitkomsten vooral voorkomt bij laagopgeleiden. Dit beeld komt overeen met eerdere jaren. Laagopgeleiden scoren met name relatief vaak ongunstig op het hebben van betaald werk, vertrouwen in anderen, inkomen en gezondheid.
- Herkomst/geboorteland. Kijken we naar de stapeling van gunstige en ongunstige uitkomsten bij mensen van verschillende herkomst/geboortelanden, dan zien we een wat genuanceerder beeld dan dat uit de beschrijving van de 13 losse indicatoren naar voren komt, al zijn de grote lijnen wel vergelijkbaar. Mensen die in Nederland geboren zijn met ouders die dat ook zijn zitten relatief vaak aan de bovenkant van de verdeling en juist niet vaak aan de onderkant. Mensen met een geboorte- (zelf) of herkomstland (ouders) buiten Europa zitten relatief vaak onderin en minder vaak bovenin de verdeling. Van de mensen die zelf buiten Europa zijn geboren zit 11 procent aan de bovenkant en 37 procent aan de onderkant van de verdeling. Voor mensen die in Nederland zijn geboren, maar 1 of 2 ouders hebben die buiten Europa geboren zijn, is dit respectievelijk 15 procent en 26 procent. Inwoners van Nederland van wie 1 of 2 ouders elders in Europa zijn geboren, maar ook mensen die zelf elders in Europa zijn geboren, zitten iets vaker aan de bovenkant en iets minder vaak aan de onderkant van de verdeling in vergelijking met zowel mensen die buiten Europa zijn geboren als hun kinderen die wel in Nederland zijn geboren. Met name op vermogen, inkomen, vertrouwen in anderen en het hebben van betaald werk scoort de groep die buiten Europa geboren is relatief vaak ongunstig.
- Leeftijd. Mensen in de leeftijd van 45 tot 65 jaar zitten relatief vaak aan de bovenkant van de verdeling: voor 3 van de 10 van hen komen gunstige uitkomsten samen. Dat is boven het gemiddelde van 23 procent. Bij 65‑plussers is dat juist veel minder vaak het geval: voor 16 procent van de 65- tot 75‑jarigen en 7 procent van de 75‑plussers stapelen gunstige uitkomsten zich. In laatstgenoemde groep stapelen ongunstige uitkomsten zich echter ook minder vaak dan gemiddeld: 12 procent tegenover gemiddeld 19 procent. Dit betekent dat relatief veel 75-plussers in de middengroep zitten: 81 procent van hen heeft minder dan 3 ongunstige uitkomsten, maar ook minder dan 7 gunstige uitkomsten. Een stapeling van ongunstige uitkomsten komt wel relatief vaak voor onder 65- tot 75-jarigen, bij wie dit voor 27 procent het geval is (tegen 19 procent gemiddeld). Het stapelingsbeeld voor mensen in deze leeftijdsgroep wijkt daarmee wat af van het beeld dat voor de 65- tot 75-jarigenwordt geschetst op basis van de 13 indicatoren over brede welvaart: daar heeft deze groep wat meer gunstige dan ongunstige uitkomsten. Mensen van 65 jaar en ouder hebben logischerwijs minder vaak betaald werk en scoren mede daardoor ook relatief vaak ongunstig op inkomen, maar ook op gezondheid hebben ze relatief vaak een ongunstige uitkomst. Daar staat tegenover dat zij minder vaak ongunstig scoren op vermogen en de tevredenheid met de vrije tijd.
- Geslacht. Mannen zitten iets vaker bovenin de verdeling (24 procent) dan vrouwen (21 procent). Onderin komt bij mannen en vrouwen met respectievelijk 19 procent en 18 procent de stapeling van ongunstige uitkomsten vrijwel even vaak voor. Dit betekent dat vrouwen iets vaker dan mannen in de middengroep zitten, waarin geen stapeling van gunstige noch ongunstige uitkomsten het geval is. Vrouwen scoren met name minder vaak dan mannen gunstig op het hebben van betaald werk, inkomen, vertrouwen in anderen en gezondheid. De verschillen tussen mannen en vrouwen zijn kleiner dan de verschillen naar andere kenmerken.
Totaal (%) | Mannen (%) | Vrouwen (%) | Laag (%) | Middelbaar (%) | Hoog (%) | 18-24 (%) | 25-34 (%) | 35-44 (%) | 45-54 (%) | 55-64 (%) | 65-74 (%) | 75+ (%) | Nederlands (%) | 2e generatie, Europa (%) | 2e generatie, buiten Europa (%) | Migrant, Europa (%) | Migrant, buiten Europa (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
0 | 0,4 | 0,3 | 0,5 | 0 | 0,2 | 0,8 | 0,7 | 0,5 | 0,2 | 0,2 | 0,9 | 0,3 | 0 | 0,2 | 0 | 0,5 | 1,5 | 1,4 |
1 | 2 | 1,8 | 2,2 | 2,3 | 2 | 2,1 | 1,7 | 1,9 | 1,8 | 2,1 | 3,9 | 2 | 0,3 | 1,4 | 1,9 | 3,9 | 2,2 | 4,7 |
2 | 4,9 | 4 | 5,8 | 4,9 | 4,9 | 4,8 | 4,2 | 4,5 | 4,2 | 7,6 | 8,2 | 4,8 | 2,2 | 4,1 | 3,9 | 5,7 | 8,4 | 10,2 |
3 | 10,2 | 9,7 | 10,6 | 10,1 | 10 | 7,4 | 7,8 | 10,1 | 11,7 | 16,2 | 17,3 | 10,1 | 4,9 | 9 | 12,9 | 12 | 15 | 14,7 |
4 | 16,6 | 16 | 17,2 | 15,9 | 17,2 | 15,1 | 11,5 | 13,5 | 21,7 | 25,2 | 22,6 | 17,7 | 11,1 | 16,2 | 19,1 | 16,2 | 14,2 | 19,9 |
5 | 21,7 | 21,9 | 21,5 | 21,9 | 22,5 | 22,5 | 21 | 17,4 | 24,4 | 23,9 | 22,8 | 23,6 | 19 | 21,3 | 24 | 24,2 | 23,5 | 21 |
6 | 21,6 | 21,8 | 21,4 | 22,8 | 23,7 | 21,6 | 23,2 | 20,4 | 20,3 | 17,8 | 15,7 | 22,2 | 25,6 | 22,3 | 18,2 | 22,8 | 19,5 | 16,7 |
7 | 13,9 | 14,5 | 13,3 | 14,5 | 14,4 | 17,2 | 16 | 17,2 | 9,3 | 5,2 | 5,9 | 13,1 | 20,9 | 15,2 | 12,1 | 11,1 | 8,4 | 8,8 |
8 | 6,8 | 7,6 | 6 | 5,8 | 4,3 | 6,8 | 10,1 | 11,1 | 5,4 | 1,6 | 2,3 | 5 | 12,1 | 7,9 | 6,4 | 2,3 | 5,1 | 2,6 |
9 | 1,9 | 2,3 | 1,6 | 2 | 0,8 | 1,7 | 3,8 | 3,3 | 1 | 0,1 | 0,3 | 1,2 | 3,9 | 2,2 | 1,4 | 1,4 | 2,2 | 0 |
Totaal (%) | Mannen (%) | Vrouwen (%) | Laag (%) | Middelbaar (%) | Hoog (%) | 18-24 (%) | 25-34 (%) | 35-44 (%) | 45-54 (%) | 55-64 (%) | 65-74 (%) | 75+ (%) | Nederlands (%) | 2e generatie, Europa (%) | 2e generatie, buiten Europa (%) | Migrant, Europa (%) | Migrant, buiten Europa (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
0 | 29,9 | 31,7 | 28,1 | 26,8 | 31,7 | 40,8 | 37,7 | 33,0 | 8,2 | 25,6 | 14,3 | 28,3 | 43,5 | 32,8 | 25,2 | 21,9 | 24,9 | 16,0 |
1 | 31,0 | 30,7 | 31,2 | 28,3 | 31,3 | 26,9 | 30,3 | 29,0 | 34,7 | 38,7 | 28,1 | 32,5 | 31,8 | 32,3 | 32,2 | 30,3 | 28,9 | 21,1 |
2 | 20,5 | 19,7 | 21,4 | 23,2 | 18,1 | 16,1 | 17,1 | 18,4 | 30,3 | 23,9 | 25,9 | 21,2 | 15,9 | 19,6 | 21,2 | 21,3 | 23,5 | 25,9 |
3 | 10,2 | 9,5 | 10,9 | 12,8 | 9,7 | 7,5 | 7,5 | 9,4 | 16,3 | 9,4 | 16,9 | 9,9 | 5,3 | 8,8 | 12,4 | 13,4 | 14,0 | 16,4 |
4 | 4,9 | 4,8 | 5,1 | 5,1 | 4,9 | 5,0 | 3,5 | 5,6 | 7,6 | 2,0 | 7,6 | 5,0 | 2,4 | 4,0 | 6,8 | 6,4 | 4,9 | 10,2 |
5 | 2,3 | 2,4 | 2,1 | 2,4 | 2,5 | 2,0 | 2,1 | 3,3 | 2,5 | 0,3 | 4,4 | 1,9 | 1,0 | 1,7 | 2,2 | 3,7 | 2,5 | 5,9 |
6 | 0,9 | 0,9 | 1,0 | 1,1 | 1,5 | 1,4 | 1,0 | 0,8 | 0,4 | 0,0 | 2,1 | 0,9 | 0,1 | 0,6 | 0,0 | 1,9 | 0,9 | 3,5 |
7 | 0,2 | 0,2 | 0,3 | 0,4 | 0,1 | 0,1 | 0,6 | 0,3 | 0,0 | 0,0 | 0,4 | 0,2 | 0,0 | 0,1 | 0,0 | 0,8 | 0,5 | 0,6 |
8 | 0,1 | 0,1 | 0,0 | 0,0 | 0,2 | 0,0 | 0,1 | 0,1 | 0,0 | 0,0 | 0,2 | 0,1 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,3 | 0,0 | 0,2 |
9 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,1 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,1 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,2 |
De kenmerken van de bevolking die in dit hoofdstuk worden beschreven hangen deels met elkaar samen. Zo zijn bijvoorbeeld mensen die in Nederland geboren zijn maar waarvan tenminste één ouder in het buitenland geboren is gemiddeld relatief jong en zijn ouderen vaker laagopgeleid in vergelijking met de totale bevolking. Als we rekening houden met onderlinge samenhang van kenmerken blijkt onderwijsniveau het meest van belang voor het aantal indicatoren waarop mensen een gunstige of ongunstige uitkomst hebben. Daarna volgen herkomst/geboorteland en leeftijd. Herkomst/geboorteland hangt daarbij iets sterker samen met het aantal ongunstige indicatoren en (hogere) leeftijd met het aantal gunstige indicatoren. Geslacht is het minst van belang.
Niet alleen de kenmerken van de bevolking, maar ook de indicatoren hangen deels met elkaar samen. Inkomen en vermogen correleren bijvoorbeeld, maar ook de ervaren gezondheid en het al dan niet hebben van betaald werk hangen samen. Als we rekening houden met de onderlinge samenhang tussen indicatoren blijkt gezondheid het meest bepalend voor het aantal gunstige uitkomsten. Vervolgens is het hebben van betaald werk van belang en hangt daarna de tevredenheid met de vrije tijd ook sterk samen met het aantal gunstige uitkomsten. Gezondheid en het hebben van werk zijn eveneens de meest bepalende indicatoren voor het aantal ongunstige uitkomsten. Als derde is ook het vertrouwen in anderen van belang voor het aantal ongunstige uitkomsten.
Voor verschillende bevolkingsgroepen zijn specifieke indicatoren relatief meer of minder van belang in het aantal (on)gunstige uitkomsten dan gemiddeld. Voor 45-minners is de tevredenheid met de hoeveelheid vrije tijd bepalender voor het aantal gunstige uitkomsten dan voor andere leeftijdsgroepen en voor 35- tot 45-jarigen is de tevredenheid met de woning mede bepalend voor het aantal gunstige uitkomsten. Voor 75-plussers is het vermogen relatief bepalender, terwijl werk in deze leeftijdsgroep minder bepalend is.
Waar gezondheid, het hebben van werk en vertrouwen in anderen gemiddeld de meest bepalende indicatoren zijn voor het aantal ongunstige uitkomsten, is voor 75-plussers het hebben van werk minder van belang en is inkomen relatief vaak bepalender. Daarnaast is de (on)tevredenheid met de vrije tijd voor 25- tot 35-jarigen bepalender in het aantal ongunstige factoren dan voor andere leeftijdsgroepen. Voor mensen die buiten Europa geboren zijn is de tevredenheid met de woning ook relatief bepalender voor het aantal ongunstige uitkomsten dan voor mensen met een andere herkomst/geboorteland.
Verschil ten opzichte van 2019
Door een aanpassing in de selectie van de indicatoren en de bijgestelde afbakening van de boven- en onderkant van de verdeling in 2022 zijn cumulatiecijfers over referentiejaar 2019 uit eerdere edities van deze Monitor niet één op één vergelijkbaar met de cijfers uit deze editie. Om de ontwikkeling in stapeling wel inzichtelijk te maken, is de nieuwe indicatorselectie en afbakening ook toegepast op de data uit referentiejaar 2019. Hieruit is op te maken dat 2 procentpunt minder personen in de bovenkant van de verdeling vallen (22,7 procent in 2022 tegen 24,7 procent in 2019). De groep aan de onderkant is 1,5 procentpunt kleiner geworden.
Het aandeel mannen dat aan de bovenkant van de verdeling zit is gedaald met 3 procentpunt, terwijl dit bij vrouwen 1 procentpunt was. De onderkant van de verdeling is onder mannen nauwelijks kleiner geworden, terwijl deze groep met een ongunstige stapeling bij vrouwen 2 procentpunt is afgenomen. Zowel onder mannen als vrouwen is de middengroep groter geworden ten opzichte van 2019.
Als we kijken naar de ontwikkeling voor de verschillende leeftijdsgroepen, dan is te zien dat het deel van de 18- tot 35-jarigen dat in de bovenkant van de verdeling zit 6 procentpunt kleiner is geworden. In die groep is het aandeel mensen aan onderkant van de verdeling minder sterk veranderd, waardoor een grotere groep dan in 2019 in het midden van de verdeling valt. Onder de 45- tot 75-jarigen is de bovenkant van de verdeling juist beperkt veranderd (lichte stijging), terwijl het aandeel mensen aan de onderkant van de verdeling met 2 tot 4 procentpunt is afgenomen.
Bij de verschillende onderwijsniveaus zien we dat de ontwikkeling relatief ongunstig was voor hoog- en middelbaaropgeleiden, van wie in 2022 ruim 3 procent minder mensen in de bovenkant van de verdeling zitten dan in 2019. Daarbij kan wel opgemerkt worden dat beide groepen een goede uitgangpositie hadden. Onder de laagopgeleiden is de groep aan de bovenkant van de verdeling nagenoeg niet veranderd. Hoewel de verschillen in het voorkomen van stapeling van (on)gunstige uitkomsten naar opleidingsniveau groot blijven, zijn de hoog- en middelbaaropgeleiden dus wel iets dichter naar de laagopgeleiden geschoven.
Bij herkomst valt op dat onder mensen die geboren zijn in Nederland en 1 of 2 ouders hebben die buiten Europa zijn geboren in 2022 beduidend meer mensen in het midden van de verdeling vallen (11 procentpunt). Dit komt met name omdat het aandeel mensen in de bovenkant gedaald is, met 10 procentpunt. Voor mensen die zelf buiten Europa geboren zijn is ook een verschuiving richting de middengroep te zien.
Bovenkant | Midden | Onderkant | |
---|---|---|---|
Totaal | -2,0% | 3,5% | -1,5% |
Mannen | -2,9% | 3,4% | -0,4% |
Vrouwen | -1,2% | 3,6% | -2,5% |
18-24 | -6,4% | 5,2% | 1,3% |
25-34 | -5,5% | 6,3% | -0,8% |
35-44 | -2,6% | 1,4% | 1,2% |
45-54 | 0,2% | 3,7% | -3,9% |
55-64 | 0,6% | 1,6% | -2,3% |
65-74 | 1,2% | 2,2% | -3,5% |
75+ | -1,9% | 2,7% | -0,8% |
Laag | -0,4% | 1,9% | -1,5% |
Middelbaar | -3,2% | 4,6% | -1,3% |
Hoog | -3,5% | 4,4% | -1,0% |
Geboren in NL, ouders in NL | -1,1% | 2,7% | -1,6% |
Geboren in NL, ouder(s) in Europa | 0,7% | -2,1% | 1,4% |
Geboren in NL, ouder(s) buiten Europa | -10,0% | 11,0% | -0,9% |
Geboren in Europa (excl. NL) | -1,4% | 2,5% | -1,1% |
Geboren buiten Europa | -4,4% | 7,5% | -3,1% |