SDG 13 Klimaatactie
SDG 13 is gericht op de aanpak van klimaatverandering die wordt veroorzaakt door mensen. In het klimaatakkoord van Parijs uit 2015 hebben landen afgesproken dat de opwarming van de aarde tot 2050 minder dan twee graden mag zijn. Om dit te bereiken moeten fors minder broeikasgassen worden uitgestoten. Voor Nederland geldt voor 2030 een reductiedoelstelling voor de emissies van broeikasgassen van 55 procent ten opzichte van 1990. Daarvoor moeten minder fossiele brandstoffen en meer hernieuwbare energie worden gebruikt.
Samenvatting van de resultaten
Het dashboard en de indicatoren
Dashboard SDG 13 Klimaatactie
Meer informatie
Samenvatting van de resultaten
- Vijf van de acht indicatoren hebben een groene middellangetermijntrend. De ontwikkeling in de periode 2015-2022 wijst in de richting die wordt geassocieerd met een hogere brede welvaart.
- Waar vergeleken kan worden met andere EU-landen, staat Nederland in de middengroep of in de onderste groep.
- De overheidsuitgaven aan klimaatmitigatie als percentage van het bbp nemen gestaag toe.
- De IPCC-broeikasgasemissies per inwoner dalen trendmatig. Ook de reductie van CO2-emissies door de ETS-sectoren ontwikkelt zich gunstig. Wel staat Nederland bij beide indicatoren onderin de EU-ranglijst.
- De broeikasgasintensiteit van de economie verbetert, de trend kleurt groen.
- Driekwart van de bevolking maakt zich zorgen over klimaatverandering.
Het dashboard en de indicatoren
Hoe gaan we klimaatverandering tegen? Daar probeert SDG 13 antwoord op te geven, door doelen te stellen voor weerbaarheid en klimaatadaptatie, nationaal klimaatbeleid, en middelen om bewustwording en draagvlak te creëren voor de klimaatmaatregelen. In Nederland concentreert het beleid zich op het Klimaatakkoord en de daaruit voortvloeiende Klimaatwet. Daarnaast is er het Deltaprogramma, dat Nederland moet beschermen tegen overstromingen en de gevolgen van extreem weer. Het beleid rond klimaatactie hangt nauw samen met de inzet op energiebesparing en hernieuwbare energie (SDG 7 Betaalbare en duurzame energie), circulariteit (SDG 12 Verantwoorde consumptie en productie), kringlooplandbouw (SDG 2 Geen honger), industrie, infrastructuur en mobiliteit (SDG 9.1 Infrastructuur en mobiliteit en SDG 9.2 Duurzame bedrijvigheid), stedelijke ontwikkeling (SDG 11.1 Wonen en SDG 11.2 Leefomgeving) en water (SDG 6 Schoon water en sanitair).
In dit dashboard ligt de focus op de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Nederlandse huishoudens en bedrijven veroorzaken ook indirect uitstoot van broeikasgassen in andere landen: denk aan goederen en diensten die in het buitenland geproduceerd worden en ingevoerd worden voor consumptie in Nederland. Hoewel de trends over de periode 2015-2022 een overwegend positief beeld geven, heeft Nederland binnen de EU bij meerdere indicatoren een plek in de achterhoede. Alleen bij de cumulatieve CO2-emissies ontwikkelt de trend zich ongunstig vanuit het perspectief van brede welvaart. Deze zal zich ongunstig blijven ontwikkelen, zolang de huidige IPCC-uitstoot per inwoner hoger is dan het gemiddelde vanaf 1860. De indicator cumulatieve emissies geeft namelijk het gemiddelde aan van de CO2 die per inwoner per jaar in Nederland aan de atmosfeer is toegevoegd sinds het begin van de industriële revolutie. Het gaat om uitstoot als gevolg van menselijk handelen (dus exclusief natuurlijke emissies). Het gemiddelde stijgt gestaag omdat recent meer wordt uitgestoten dan in de beginjaren na 1860.
Middelen en mogelijkheden
Gebruik
Uitkomsten
Beleving
Middelen en mogelijkheden hebben betrekking op de middelen die in Nederland worden ingezet om klimaatverandering tegen te gaan en de gevolgen ervan te ondervangen. In 2022 is door de overheid 0,4 procent van het bbp uitgegeven aan het verminderen van de Nederlandse impact op het klimaat (klimaatmitigatie). De middellangetermijntrend (2015-2022) is stijgend, hetgeen gunstig is voor de brede welvaart.
Gebruik betreft de manieren waarop Nederland klimaatverandering tegengaat. Het mondiaal afgesproken doel – de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder 2 graden Celsius en het liefst tot 1,5 – kreeg vorm in het Klimaatakkoord van Parijs (2015), en werd door Nederland officieel vastgesteld in juni 2019. De nationale klimaatdoelen voor 2030 en 2050 zijn vastgelegd in de Klimaatwet, die voor Nederland stelde dat de uitstoot van broeikasgassen in 2030 49 procent lager moet zijn dan in 1990. Aanvankelijk was dit ambitieuzer dan de 40 procent die voor Europa gold, maar in 2020 besloot de EU de 2030 reductiedoelstelling voor Europa te verhogen naar 55 procent. Nederlands volgde dit. De inzet is zelfs circa 60 procent reductie. Het in december 2021 gepresenteerde Coalitieakkoord stelt ook dat Nederland in 2050 klimaatneutraal moet zijn.
Het doel dat Europees is afgesproken voor 2030 (minus 55 procent t.o.v. 1990) gaat overigens uit van een andere definitie van de totale broeikasgasuitstoot. Landgebruik komt er bij. De in deze monitor gebruikte cijfers betreffen nog het ‘oude’ IPCC-totaal, zonder landgebruik. Vanaf de volgende monitor zal landgebruik meegeteld worden. Het nu geschetste beeld verandert overigens niet als landgebruik alvast meegeteld zou zijn. Dit komt doordat de landgebruik-uitstoot in 2022 met ongeveer hetzelfde percentage gedaald is, ten opzichte van 1990, als het in deze monitor gebruikte totaal. Ook is het aandeel van landgebruik in het emissietotaal vrij klein (2 à 3 procent).
Verder is recentelijk de omrekening van de verschillende broeikasgassen naar CO2-equivalenten aangepast. Zie Hoe groot is onze broeikasgasuitstoot?. Nog niet alle landen passen de nieuwe weging toe, hoewel dit vanaf 2023 verplicht is. Dit maakt de internationale vergelijking tijdelijk iets lastiger.
In 2022 was de broeikasgasuitstoot 31,6 procent lager dan in 1990, zo blijkt uit de eerste berekeningen van het CBS en RIVM/Emissieregistratie. Dit is bijna 7 procentpunt meer dan het nog steeds geldende Urgenda-doel om 25 procent minder uitstoot te hebben dan in 1990. In 2022 werd het Urgenda-doel dus ruim gehaald, in 2021 met een paar tienden procentpunt net niet, en in 2020 met 1 procentpunt wel. Ook de uitstoot van broeikasgassen per inwoner heeft een dalende tendens. Volgens de eerste berekeningen van CBS en Emissieregistratie ging het in 2022 om 8,6 ton CO2-equivalenten per inwoner. Deze trenddaling is positief vanuit oogpunt van brede welvaart, maar vergeleken met andere EU-landen is de uitstoot in Nederland nog altijd hoog (22e positie van 27 landen in 2020).
Binnen de EU zijn de bedrijven met de hoogste uitstoot van broeikasgassen verplicht deel te nemen aan het emissiehandelssysteem (ETS). Met dit systeem wil de EU de uitstoot van broeikasgassen verminderen, conform de afspraken in het Kyoto Protocol. Houders van emissierechten mogen slechts een vastgestelde hoeveelheid broeikasgassen uitstoten. Het ETS kent daarbij geen nationale doelstelling, alleen een doelstelling voor hele EU. In 2030 moet de ETS-uitstoot 61 procent lager zijn dan in 2005. In 2021 bedroeg de ETS-reductie voor EU-27 bijna 37 procent. Nederland behoorde in 2021, met Polen en Cyprus, tot de hekkensluiters in Europa met een reductie van 19 procent.
Uitkomsten betreffen alle Nederlandse bijdragen aan de mondiale uitstoot van broeikasgassen. De indicator cumulatieve CO2-emissies wordt berekend door jaarlijks, vanaf 1860, de som te nemen van de CO2-uitstoot gedeeld door het totaal aantal inwoners. De hoeveelheid opgebouwde CO2-emissies stijgt gestaag, omdat per inwoner nu meer wordt uitgestoten dan in het verleden. De cumulatieve CO2-emissies geven een indicatie van het Nederlandse aandeel in de wereldwijde historische CO2-uitstoot. Die is relatief hoog: Nederland heeft een 13e positie van 16 EU-landen waarvoor de cijfers beschikbaar waren in 2020. De broeikasgasintensiteit van de economie - een maat voor de hoeveelheid uitstoot per euro bbp – heeft echter een dalende trend, hetgeen positief is voor de brede welvaart. Over een langere periode bezien zijn economische groei en milieudruk bij de luchtemissies ontkoppeld. Het volume van het bbp groeide in de periode 1990-2022 met 91 procent, terwijl de luchtemissies afnamen.
De broeikasgasvoetafdruk geeft aan hoeveel broeikasgassen uitgestoten worden ten behoeve van de Nederlandse consumptie. Het omvat de uitstoot van CO2, methaan en distikstofoxide veroorzaakt door economische activiteiten in Nederland, plus de uitstoot van deze stoffen in het buitenland tijdens de productie van goederen die door Nederland worden ingevoerd. Uitstoot in Nederland veroorzaakt door de productie van goederen die uitgevoerd worden, wordt hiervan afgetrokken. De broeikasgasafdruk kwam in 2021 uit op 15,9 ton CO2-equivalenten per inwoner.
Beleving betreft de zorgen over het klimaat en de mate waarin mensen klimaatverandering als een probleem zien. Volgens CBS-onderzoek maakte in 2020 ruim driekwart van de bevolking van 18 jaar en ouder zich enige of veel zorgen over de gevolgen van klimaatverandering voor toekomstige generaties. In de Eurobarometer is in 2021 de vraag gesteld wat het grootste probleem is dat de wereld het hoofd moet bieden. Uit een lijst van elf topics koos een derde van de Nederlanders voor klimaatverandering. Dit is na Zweden en Denemarken het grootste aandeel. Als een groot deel van de Nederlandse burgers zich zorgen maakt, meer dan in andere landen, wordt dat gezien als welvaartverminderend voor deze individuele burgers. Het leidt tot een lage positie binnen de EU. Maar hoe meer mensen zich zorgen maken, hoe groter de bewustwording en, naar verwachting, de bereidheid tot aanpassing van het gedrag.
Meer informatie
Green Deal: CBS werkt met externe partners aan verduurzaming
Klimaat- en Energieverkenning 2022
Dossier Broeikasgassen