4. Conclusie en aanbevelingen voor vervolgonderzoek
Ruim 65 op de 100 EU/EFTA-arbeidsmigranten en 66 op de 100 niet-EU/EFTA-kennismigranten hebben Nederland binnen vijf jaar Nederland weer verlaten. Het aandeel onder EU/EFTA-arbeidsmigranten stijgt recent licht, terwijl het aandeel onder kennismigranten van buiten de EU/EFTA daalt.
Arbeidsmigranten met de laagste lonen hebben Nederland het vaakst binnen vijf jaar weer verlaten. De aanwezigheid van een partner en/of kind in Nederland verkleint de kans dat de arbeidsmigrant vertrekt. En als deze partner zelf ook betaald werk heeft, dan hangt dit samen met een nog grotere kans langer (dan vijf jaar) in Nederland te blijven. Ook in eerdere studies (Verschuren et al., 2011) bleek dat arbeidsmigranten met een partner en/of kind in Nederland een kleinere kans hebben om weer te vertrekken. Het hebben van een (werkende) partner werd voor EU/EFTA-arbeids- en vooral kennismigranten van buiten de EU/EFTA die tussen 2005 en 2016 kwamen belangrijker.
In eerder onderzoek bleek dat arbeidsmigranten met de laagste en de hoogste lonen de grootste vertrekkans hadden (Van Gaalen & Bijwaard, 2008; Bijwaard & Wahba, 2014). In onderliggend onderzoek worden inkomsten uit arbeid iets anders gemeten (omdat het maandloon bij parttimewerk wordt omgerekend naar een voltijdbaan) en worden loonbetalingen niet longitudinaal meegenomen. Toch worden vergelijkbare beschrijvende resultaten gevonden.
Als rekening wordt gehouden met andere kenmerken van arbeids- en kennismigranten, dan hebben degenen met de laagste lonen (omgerekend naar een voltijdbaan) de grootste kans Nederland binnen vijf jaar te hebben verlaten. In de groep kennismigranten voor wie geen geregistreerde loonbetaling beschikbaar is, is zowel het vertrekpercentage binnen een jaar (44 procent) als die binnen vijf jaar (80 procent) het hoogst. Er zijn aanwijzingen dat dit vooral wetenschappelijk personeel betreft, die mogelijk via een soort korte detacheringsconstructie vaak kort voor een specifiek project in Nederland werken. Mogelijk werken deze mensen hier via een soort korte detacheringsconstructie voor een specifiek project. Over deze groep is nader onderzoek raadzaam.
Vervolgonderzoek zou zich meer kunnen richten op het belang van het loonniveau en loopbanen van arbeidsmigranten zelf of hun partners. Ook zou longitudinaal kunnen worden bekeken in hoeverre de geboorte van kinderen of het vinden van een partner in Nederland de vertrekkans beïnvloedt. Daarnaast zou verder onderzoek naar herhaalde immi- en remigratie interessant zijn (zie Van Gaalen et al., 2008).