Komen en gaan van arbeidsmigranten in de periode 2005-2021
Over deze publicatie
Hoelang blijven arbeidsmigranten in Nederland, en hoe hangt hun vertrekkans samen met demografische kenmerken zoals de aanwezigheid van kinderen of partner, en baankenmerken? Deze vragen worden beantwoord voor twee groepen die tussen 2005 en 2016 naar Nederland kwamen: kennismigranten van buiten de EU/EFTA, en arbeidsmigranten uit EU- en EFTA-landen.
De belangrijkste bevindingen:
• Tussen 2005 en 2016 kwamen 76,4 duizend kennismigranten van buiten de EU/EFTA, en 225,3 duizend EU/EFTA-arbeidsmigranten naar Nederland
• Ruim 6 op de 10 EU/EFTA-arbeidsmigranten en bijna 7 op de 10 niet-EU/EFTA-kennismigranten hebben Nederland binnen vijf jaar weer verlaten. De vertrekkans van EU/EFTA- arbeidsmigranten is sinds 2005 licht gestegen, die onder kennismigranten is gedaald.
• De vertrekkans hangt samen met de loonhoogte: arbeidsmigranten met de laagste en (in mindere mate) de hoogste lonen verlaten Nederland het vaakst binnen vijf jaar.
• De aanwezigheid van een partner en/of kind in Nederland verkleint de vertrekkans, vooral als de partner zelf ook betaald werk heeft. Deze effecten van het hebben van een (werkende) partner en kind op het aandeel vertrekkers nam toe in de tijd: Het gezin lijkt belangrijker geworden.
¹⁾ Een deel van de analyses is uitgevoerd in het kader van stages van Vera Bras en Feike de Vries vanuit de Universiteit van Amsterdam bij het CBS.
1. Inleiding
Tussen 2005 en 2016 kwamen 1,4 miljoen migranten met een niet-Nederlandse nationaliteit naar Nederland, waarvan 330 duizend om hier te werken. De grootste groepen arbeidsmigranten waren arbeidsmigranten uit EU-landen en EFTA-landen Liechtenstein, Noorwegen, IJsland en Zwitserland (225,3 duizend in die periode), en kennismigranten van buiten de EU/EFTA (76,4 duizend). Deze groepen zijn ook exemplarisch wat betreft de twee type werkzaamheden waar ze voor komen en waar vaak de maatschappelijke discussie over gaat: EU/EFTA-arbeidsmigranten (voornamelijk uit Midden- en Oost-Europa) komen vooral om relatief laagbetaald werk (in productie, logistiek, landbouw) te doen, terwijl niet-EU/EFTA-kennismigranten worden aangetrokken om relatief hoogbetaald, zeer specialistische arbeid te verrichten.
Arbeidsmigratie naar Nederland heeft de afgelopen decennia aanzienlijke veranderingen ondergaan, vooral na de uitbreiding van de EU met tien nieuwe lidstaten, voornamelijk uit Midden- en Oost-Europa. Deze uitbreiding leidde tot een toename van arbeidsmigratie vanuit lagelonenlanden zoals vooral Polen, Roemenië en Bulgarije, Hongarije en Tsjechië naar Nederland. De belangrijkste redenen voor deze migratiestroom waren betere economische kansen en hogere lonen in Nederland dan in de herkomstlanden (CPB, 2024). Nederlandse werkgevers profiteerden ook van deze migratie, aangezien er kon worden voldaan aan de vraag naar relatief laagbetaalde arbeidskrachten in sectoren zoals de landbouw, vleesverwerking, bouw, distributie en logistiek (CPB, 2024).
Kennismigratie volgt uit het aantrekken van veelal hbo- of wo-opgeleide en bovengemiddeld betaalde professionals van vooral buiten de EU/EFTA. Het Nederlandse kennismigrantenbeleid biedt versnelde verblijfsvergunningen en aantrekkelijke voorwaarden om deze professionals aan te trekken. Dit beleid werd in 2004 geïntroduceerd om de Nederlandse kenniseconomie te versterken en tekorten aan gespecialiseerde vaardigheden op te vangen (Staatsblad, 2004). Kennismigranten zijn vaak werkzaam in sectoren zoals informatietechnologie, engineering, en de academische wereld.
Beide vormen van migratie gingen samen met economische groei in Nederland en vulden tekorten op de arbeidsmarkt aan (CPB, 2024). Een groeiende economie trekt arbeidskrachten aan (CPB, 2024) en de vraag is welke arbeidsmigranten komen en hoelang ze blijven. In het algemeen verlaten immigranten, en dan vooral arbeidsmigranten, Nederland vaker dan mensen die in Nederland zijn geboren (Entzinger, 2018). Ook is uit eerder onderzoek gebleken dat arbeidsmigranten met een partner en/of kind in Nederland een kleinere kans hebben om te vertrekken (Verschuren et al., 2011). Uit ander onderzoek kwam naar voren dat de vertrekkans het grootst was bij zowel arbeidsmigranten met de laagste als bij die met de hoogste lonen (Van Gaalen & Bijwaard, 2008; Bijwaard & Wahba, 2014). Het meenemen van gezinsleden hangt samen met een sterkere intentie langer te blijven, en het hebben van een partner of een gezin (vooral met kinderen) vergroot veelal de binding die arbeidsmigranten gemiddeld hebben met Nederland (zie ook Kleinepier et al., 2015).
In het huidige artikel wordt dit onderzoek uitgebreid voor de groep EU/EFTA-arbeidsmigranten en niet-EU/EFTA-kennismigranten die tussen 2005 en 2016 naar Nederland zijn gekomen.
De onderzoeksvragen die centraal staan in dit artikel zijn:
- Wat zijn de demografische- en baankenmerken van EU/EFTA-arbeidsmigranten en niet-EU/EFTA-kennismigranten?
- Welke demografische- en baankenmerken hangen samen met hun vertrekkans binnen vijf jaar na immigratie?
2. Data en methode
Dit onderzoek gebruikt gegevens uit het Stelsel van Sociaal-Statistische Bestanden (SSB, Bakker et al., 2014), over onder meer demografische kenmerken als geslacht en gezinssituatie, en werk en loon. De populatie voor dit onderzoek bestaat uit 225,3 duizend arbeidsmigranten met een EU/EFTA-nationaliteit en 76,4 duizend kennismigranten met een nationaliteit van buiten de EU/EFTA die van 2005 tot en met 2016 zijn ingeschreven bij een Nederlandse gemeente in de Basisregistratie Personen (BRP). De indeling is bepaald op basis van EU-lidmaatschap van het land in het jaar van immigratie.
Of een EU/EFTA-migrant een arbeidsmigrant is, wordt bepaald met een afgeleid migratiedoel. Het migratiedoel is arbeid als binnen 120 dagen na immigratie het zwaartepunt van de inkomsten van de immigrant bestaat uit inkomsten uit arbeid. Ook mensen die zonder partner of ouder(s) naar Nederland migreren(en aan het werk gingen) en personen die in het jaar voorafgaand in Nederland aan de immigratie aan het werk zijn gegaan, worden getypeerd als arbeidsmigrant. Bij stellen die zonder ouder(s) naar Nederland komen wordt de persoon die als eerste aan het werk gaat, getypeerd als arbeidsmigrant, de ander als gezinsmigrant. Overigens, als een EU-migrant via een buitenlandse constructie betaald wordt, zal het CBS deze persoon meestal typeren als afgeleid migratiemotief ‘overig en onbekend’. Het CBS heeft dan geen informatie over het hebben van werk, waardoor deze migrant niet als arbeidsmigrant wordt getypeerd.
Kennismigranten met een nationaliteit van buiten de EU/EFTA hadden op basis van een werkvergunning, verleend door de IND, het migratiemotief ‘kennis’ en hadden bij binnenkomst (in principe) een arbeidsverhouding met een Nederlandse werkgever.
Zie de bijlage voor meer details over de gebruikte indelingen en definities.
Omdat de vertrekkans mogelijk samenhangt met verschillende kenmerken die clusteren binnen groepen arbeidsmigranten, is de vertrekkans nader onderzocht met multivariate linear probability-modellen. Met deze lineaire regressiemodellen wordt de kans bepaald of men Nederland verlaat (1) of niet (0). De coëfficiënten tonen de procentuele verandering in de kans dat iemand vertrekt. De onafhankelijke variabelen zijn de verschillende demografische en baankenmerken. De analyses zijn ook gedaan zonder snelle vertrekkers (binnen 1 jaar). De cijfers staan in de Tabel: komen en gaan van arbeidsmigranten in de periode 2005-2021.
2.1 Demografische en baankenmerken
Per groep zijn de twaalf in de onderzoeksperiode meest voorkomende nationaliteiten onderscheiden. Dat zijn voor de arbeidsmigranten Pools, Duits, Brits, Italiaans, Spaans, Frans, Hongaars, Portugees, Roemeens, Grieks, Bulgaars en Belgisch. Voor de kennismigranten zijn dat Indiaas, Amerikaans, Chinees, Turks, Japans, Russisch, Braziliaans, Canadees, Iraans, Zuid-Afrikaans, Australisch, en Zuid-Koreaans. De overige nationaliteiten zijn per werelddeel samengenomen.
Aan deze populatie zijn gegevens toegevoegd over demografische kenmerken (geslacht, leeftijd, partnerstatus, het hebben van kinderen) en baankenmerken (werknemer/zelfstandige, sector, maandloon).
Woonsituatie
De woonsituatie is op het moment van immigratie bepaald, zodat dit kenmerk ook bekend is voor migranten die binnen een jaar vertrekken. Partner en/of kinderen die later in het huishouden komen, zijn dus niet meegeteld. Dit kan het effect van de woonsituatie op de vertrekkans onderschatten. Want als iemand bij aankomst al een gezin (partner en/of kind) had in het herkomstland is het niet ondenkbaar dat deze gezinsleden in het jaar na immigratie volgen.
Daarom wordt de woonsituatie niet alleen bij immigratie bepaald, maar ook voor het eerste jaar daarna. Van de samenwoonpartner is onderzocht of deze een betaalde baan heeft. Dit omdat de binding met Nederland mogelijk sterker is, en de vertrekkans lager, als de partner eveneens betaald werk heeft in Nederland. Als arbeidsmigranten nog later, dus na het eerste jaar met een partner gaan samenwonen of een kind krijgen, dan zou dit de 'binding' kunnen vergroten. Maar we hebben gekozen ons te beperken tot de woonsituatie die dichtbij de immigratiedatum ligt, omdat veranderingen daarna juist ook kunnen komen door de beslissing langer te willen blijven.
Baankenmerken
De baankenmerken van de arbeidsmigranten zijn bepaald voor de eerste twaalf maanden na binnenkomst. De loonvariabele is berekend als het gemiddelde loon over de gewerkte maanden in het eerste jaar. Om een inschatting te maken van het niveau van de werkzaamheden is voor de arbeidsmigranten die parttime werken hun loon omgerekend naar het maandloon dat zou horen bij een fulltimebaan.
De hele populatie arbeidsmigranten en kennismigranten is op basis van het opgehoogde maandloon in oplopende volgorde geplaatst. Daarna zijn vijf kwintielen voor het maandloon gemaakt: (1) laagste kwintiel, (2) 20 tot 40 procent, (3) 40 tot 60 procent, (4) 60 tot 80 procent, (5) hoogste kwintiel. Deze berekening is apart voor iedere immigratieperiode uitgevoerd. Omdat zelfstandigen geen regulier loon ontvangen, worden deze als aparte zesde groep meegenomen. Kennismigranten voor wie geen betaald loon is geregistreerd vormen een zevende groep. Mogelijk wordt een deel van deze kennismigranten betaald door een bedrijf in het buitenland.
Als bedrijfssector is de sector genomen in de eerste maand dat de arbeidsmigrant aan het werk was. We kijken naar de eerste sector, omdat dit inzicht geeft op welke arbeidsvraag de arbeidsmigrant initieel is afgekomen. De sectoren zijn ingedeeld volgens de Standaard Bedrijfsindeling 2008.
De arbeidsmigranten zijn in drie verschillende immigratieperioden onderverdeeld om mogelijke verschillen qua samenstelling en vertrekkans over de tijd te kunnen onderzoeken: (1) 2005 tot en met 2008, (2) 2009 tot en met 2012, en (3) 2013 tot en met 2016. Er is gekozen om te kijken naar de vertrekkans in de eerste vijf jaar na aankomst in Nederland. Zo kunnen drie opeenvolgende cohorten worden bekeken en de vertrekkans stabiliseert na vijf jaar redelijk.
3. Resultaten
Van 2005 tot en met 2016 kwamen 225,3 duizend arbeidsmigranten uit de EU/EFTA en 76,4 duizend kennismigranten van buiten de EU/EFTA naar Nederland. Dat is 22 procent van de totale immigratie van mensen met een niet-Nederlandse nationaliteit.
In de periode 2013-2016 kwamen er 107,3 duizend arbeidsmigranten uit de EU/EFTA, dat waren er ruim twee keer zo veel als van 2005 tot en met 2008. Het aantal kennismigranten van buiten de EU/EFTA steeg van 15,1 duizend in de jaren 2005 t/m 2008 naar 36,3 duizend in de jaren 2013 t/m 2016.
Groep | 2013-2016 (x 1 000) | 2009-2012 (x 1 000) | 2005-2008 (x 1 000) |
---|---|---|---|
EU/EFTA-arbeidsmigranten | 107,343 | 70,962 | 47,015 |
Niet-EU/EFTA-kennismigranten | 36,338 | 24,890 | 15,139 |
Van de EU/EFTA-arbeidsmigranten die in de periode 2005-2016 naar Nederland kwamen, had 32 procent de Poolse nationaliteit. In de top vijf staan verder de Duitse (9 procent), Britse (8 procent), Italiaanse (7 procent) en Franse (5 procent) nationaliteit.
Kennismigranten van buiten de EU/EFTA hadden vooral de Indiase (29 procent), Amerikaanse (13 procent), Chinese (10 procent), Turkse (6 procent) of Japanse (5 procent) nationaliteit.
Nationaliteit | Periode 2005-2016 (%) |
---|---|
Pools | 32,4 |
Duits | 8,6 |
Brits | 8,4 |
Italiaans | 6,7 |
Frans | 5,4 |
Spaans | 5,4 |
Hongaars | 4,4 |
Portugees | 4,2 |
Roemeens | 3,7 |
Grieks | 3,6 |
Bulgaars | 3,2 |
Belgisch | 2,5 |
Overig EU/EFTA | 11,4 |
Nationaliteit | Periode 2005-2016 (%) |
---|---|
Indiaas | 28,7 |
Amerikaans (VS) | 12,8 |
Chinees | 10,2 |
Japans | 6,0 |
Turks | 5,0 |
Russisch | 3,4 |
Braziliaans | 2,9 |
Zuid-Afrikaans | 2,2 |
Canadees | 2,2 |
Iranees | 2,2 |
Australisch | 1,9 |
Zuid-Koreaans | 1,6 |
Oekraïens | 1,6 |
Overig Azië | 9,2 |
Overig Afrika | 3,7 |
Overig Amerika | 3,4 |
Overig Europa | 2,2 |
Overig Oceanië | 0,6 |
Overig niet-EU/EFTA | 0,3 |
3.2 Demografische en baankenmerken
Zowel EU/EFTA-arbeidsmigranten als niet-EU/EFTA-kennismigranten zijn relatief vaak man (vooral kennismigranten: ruim 73 procent), alleenwonend op het moment van migratie (vooral EU/EFTA- arbeidsmigranten: ruim 78 procent) en jong (ongeveer de helft is tussen de 18 en 30 jaar).
Kenmerk | EU/EFTA-arbeidsmigranten (%) | Niet-EU/EFTA-kennismigranten (%) |
---|---|---|
Geslacht | ||
Mannen | 62,0 | 73,5 |
Vrouwen | 38,0 | 26,5 |
Woonsituatie | ||
Eenpersoonhuishouden | 78,3 | 67,2 |
Partner zonder kinderen | 10,2 | 20,0 |
Partner met kinderen | 3,7 | 9,3 |
Overig | 7,8 | 3,5 |
Leeftijd bij immigratie | ||
18 tot 30 jaar | 55,9 | 45,0 |
30 tot 40 jaar | 27,4 | 39,5 |
40 tot 66 jaar | 16,8 | 15,5 |
Ook als alleen wordt gekeken naar de na een jaar na immigratie nog in Nederland aanwezige immigranten wordt het beeld bevestigd dat de meesten alleen wonen. Verreweg de meeste EU/EFTA-arbeidsmigranten (72 procent) en kennismigranten (62 procent) staan zowel bij binnenkomst als na een jaar niet met partner of kind geregistreerd op een Nederlands adres. Van de EU/EFTA-arbeidsmigranten woonde 25 procent bij binnenkomst met een partner, bij kennismigranten was dat 38 procent. Bij beide groepen had 16 procent van de partners zelf betaald werk. Meestal is er in dat geval geen kind in het huishouden.
Situatie | EU/EFTA-arbeidsmigranten (%) | Niet-EU/EFTA-kennismigranten (%) |
---|---|---|
Geen partner of kind in Nederland | 71,6 | 60,8 |
Geen partner, wel kind in Nederland | 3,0 | 0,8 |
Partner betaald werk, kind | 3,5 | 2,3 |
Partner betaald werk, geen kind | 12,3 | 10,9 |
Partner geen betaald werk, kind | 4,3 | 13,7 |
Partner geen betaald werk, geen kind | 5,3 | 11,6 |
1)inclusief informatie tot 1 jaar na binnenkomst |
4 op de 10 arbeidsmigranten werkte via uitzendbureau
Wat betreft de sector waar de migranten (het eerst) gingen werken, zijn er grote verschillen tussen de twee groepen. Van de arbeidsmigranten van binnen de EU/EFTA werkte bijna 41 procent bij Overige zakelijke dienstverlening (waaronder uitzendwerk) en ruim 18 procent in de handel, vervoer of horeca. De categorie overige zakelijke dienstverlening (uitzendwerk) kan helaas niet nader worden uitgesplitst, maar het gaat hier vermoedelijk vooral om werk in de landbouwsector, logistiek, slachterijen en overig productiewerk (Conclusr Research; 2017; ABU en NBBU 2021).
Kennismigranten van buiten de EU/EFTA gaan vaak aan de slag in de ICT of zakelijke dienstverlening. Opmerkelijk is dat van 23 procent (in elk geval in de eerste twaalf maanden na immigratie) geen baan- of loongegevens bekend zijn. Mogelijk worden deze kennismigranten met een werkvergunning van de IND betaald door een buitenlands bedrijf en/of werden ze in Nederland gedetacheerd. Van deze groep zonder deze gegevens komt 22 procent uit China. Voor de jaren dat specifieke kennismigrant-regelingen konden worden onderscheiden (2014-2016) bleek dat de groep zonder loongegevens voor 70 procent uit wetenschappelijk personeel bestond. Verder is 44 procent binnen een jaar weer vertrokken, en dat aandeel loopt binnen vijf jaar op tot rond 80 procent.
Sector | EU/EFTA-arbeidsmigranten (%) | Niet-EU/EFTA-kennismigranten (%) |
---|---|---|
Overige zakelijke dienstverlening (uitzend) | 40,9 | 4,2 |
Handel, vervoer en horeca | 18,2 | 12,2 |
Zakelijke dienstverlening | 9,7 | 17,4 |
Informatie en communicatie | 3,5 | 20,3 |
Overheid en zorg | 6,0 | 10,7 |
Nijverheid(geen bouw) | 6,4 | 6,6 |
Financiële dienstverlening | 1,9 | 3,8 |
Cultuur, recreatie en overige diensten | 2,8 | 1,3 |
Bouwnijverheid | 3,4 | 0,5 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 3,7 | 0,1 |
Verhuur en handel van onroerend goed | 0,3 | 0,1 |
Onbekend | 3,1 | 22,9 |
EU/EFTA-arbeidsmigranten laagste lonen
EU/EFTA-arbeidsmigranten ontvangen gemiddeld een veel lager loon dan kennismigranten: ruim 46 procent zit in de eerste twee kwintielen. Kennismigranten zitten juist erg vaak in een van de twee hoogste kwintielen; dat is niet verrassend er worden immers looneisen gesteld aan het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Kennismigrantenregeling.
Kwintiel | EU/EFTA-arbeidsmigranten (%) | Niet-EU/EFTA-kennismigranten (%) |
---|---|---|
Eerste kwintiel (laagste 20%) | 23,6 | 0,9 |
Tweede kwintiel | 23,1 | 2,7 |
Derde kwintiel | 20,5 | 10,4 |
Vierde kwintiel | 14,1 | 29,4 |
Vijfde kwintiel (hoogste 20%) | 13,0 | 32,3 |
Zelfstandige | 3,6 | 1,1 |
Onbekend | 1,9 | 23,2 |
1)gemiddeld maandloon gewerkte maanden in eerste jaar na immigratie, omgerekend naar voltijd |
3.3 Vertrekkans binnen vijf jaar
Ruim 65 op de 100 EU/EFTA-arbeidsmigranten en 66 op de 100 kennismigranten hebben Nederland binnen vijf jaar weer verlaten. Bij de EU/EFTA-arbeidsmigranten is dat aandeel in de drie perioden licht gestegen. Bij de kennismigranten is het gedaald naar 62 procent in het recente cohort (gearriveerd in de periode 2013-2016), tegen 70 procent bij de oudere cohorten. Mogelijk dat de recent krapper geworden arbeidsmarkt hier een rol speelt: Het is aantrekkelijker om te blijven (beloning) en er zijn ook meer mogelijkheden daartoe (arbeidsvraag). Aan de andere kant: dit is niet te zien bij arbeidsmigranten van binnen de EU/EFTA, waar toch ook onverminderd vraag naar is.
Groep | 2013-2016 (%) | 2009-2012 (%) | 2005-2008 (%) |
---|---|---|---|
EU/EFTA-arbeidsmigranten | 66,6 | 65,3 | 62,7 |
Niet-EU/EFTA-kennismigranten | 62,0 | 70,0 | 69,0 |
Vertrekkansen groter voor alleenwonenden
De kans op vertrek binnen vijf jaar is voor mannen en vrouwen vrijwel gelijk. Migranten die alleen wonen of een overige woonsituatie hebben (zoals inwonend bij anderen) vertrekken vaker weer dan arbeidsmigranten die met een partner en/of kinderen naar Nederland zijn gekomen. Bij kennismigranten is de samenhang tussen vertrekkans en de gezinssituatie minder sterk. Voor deze groep is de duur van de werkvergunning medebepalend voor het wel of niet vertrekken.
Deze verschillen zijn statistisch significant en blijven overeind wanneer met een regressieanalyse rekening wordt gehouden met alle meegenomen demografische en baankenmerken.
Kenmerk | EU/EFTA-arbeidsmigranten (%) | Niet-EU/EFTA-kennismigranten (%) |
---|---|---|
Geslacht | ||
Mannen | 67,8 | 66,6 |
Vrouwen | 61,3 | 64,0 |
Woonsituatie | ||
Eenpersoonhuishouden | 68,7 | 68,3 |
Partner zonder kinderen | 56,0 | 60,1 |
Partner met kinderen | 40,6 | 61,7 |
Overig | 56,5 | 63,4 |
Leeftijd bij immigratie | ||
18 tot 30 jaar | 69,1 | 62,8 |
30 tot 40 jaar | 59,7 | 66,5 |
40 tot 66 jaar | 62,2 | 73,5 |
Niet alleen verkleint het samenwonen met een partner en/of een of meerdere kinderen de vertrekkans, vooral als de partner zelf ook betaald werk heeft ‘bindt’ dit de arbeidsmigrant meer aan Nederland. Dit geldt zowel voor EU/EFT-arbeidsmigranten als kennismigranten van buiten de EU/EFTA. Dit zijn wel relatief kleine groepen binnen de populaties arbeidsmigranten, waarbij we hebben alleen gekeken naar de woonsituatie en werkstatus van de partner tot een jaar na binnenkomst: Het zou goed kunnen dat gezinsmigratie, het gaan samenwonen met een al in Nederland verblijvende partner of de geboorte van een kind pas na het eerste 1 jaar na aankomst in Nederland plaatsvindt. Nadere analyses (zie de maatwerktabellen) laten zien, dat deze effecten van het hebben van een (werkende) partner en kind op het aandeel vertrekkers toenam in de tijd: Het gezin lijkt belangrijker geworden. Deze toename gold vooral voor kenniswerkers van buiten de EU/EFTA.
Kenmerk | EU/EFTA-arbeidsmigranten (%) | Niet-EU/EFTA-kennismigranten (%) |
---|---|---|
Geen partner of kind in Nederland | 74,8 | 75,8 |
Geen partner, wel kind in Nederland | 35,2 | 49,9 |
Partner betaald werk, kind in NL | 27,1 | 36,8 |
Partner betaald werk, geen kind in NL | 41,9 | 41,9 |
Partner geen betaald werk, kind in NL | 42,9 | 55,8 |
Partner geen betaald werk, geen kind in NL | 53,3 | 55,5 |
1)inclusief informatie tot 1 jaar na binnenkomst |
Vertrekkans verschilt naar nationaliteit
De vertrekkans binnen vijf jaar verschilt aanzienlijk naar nationaliteit, vooral onder kennismigranten. Van de EU/EFTA-arbeidsmigranten hadden Fransen, Roemenen, Hongaren, Britten en Polen de grootste vertrekkans. Onder Belgen, Bulgaren, Portugezen, Italianen en Grieken was het aandeel dat binnen vijf jaar vertrok het laagst. Van de kennismigranten vertrokken Japanners, Zuid-Koreanen, Amerikanen, Australiërs en Indiërs het vaakst, terwijl Oekraïners, Russen, Iraniërs, Zuid-Afrikanen en Turken het minst vaak vertrokken binnen vijf jaar.
Nationaliteit | Periode 2005-2016 (%) |
---|---|
Frans | 70,9 |
Roemeens | 67,8 |
Hongaars | 67,3 |
Brits | 66,2 |
Pools | 65,9 |
Duits | 65,1 |
Spaans | 63,3 |
Grieks | 61,0 |
Italiaans | 60,3 |
Portugees | 60,3 |
Bulgaars | 56,5 |
Belgisch | 54,0 |
Overig | 71,5 |
Nationaliteit | Periode 2005-2016 (%) |
---|---|
Japaans | 79,1 |
Zuid-Koreaans | 75,4 |
Amerikaans (VS) | 73,8 |
Australisch | 73,7 |
Indiaas | 71,7 |
Canadees | 71,5 |
Braziliaans | 67,5 |
Chinees | 67,1 |
Turks | 54,0 |
Zuid-Afrikaans | 51,5 |
Iranees | 41,6 |
Russisch | 39,8 |
Oekraïens | 28,9 |
Overig Oceanië | 75,7 |
Overig Azië | 67,5 |
Overig Afrika | 64,0 |
Overig Amerika | 61,4 |
Overig | 58,4 |
Overig Europa | 37,7 |
Poolse arbeidsmigranten vaker vertrokken, Indiase kennismigranten blijven langer
Polen, (maar ook Bulgaren, Roemenen en Hongaren) die in de periode 2013-2016 arriveerden waren na 5 jaar vaker vertrokken (70 procent) dan Poolse arbeidsmigranten die tussen 2005 en 2008 kwamen (58 procent). Kennismigranten met een Indiase nationaliteit vertrokken steeds minder vaak: het aandeel dat binnen 5 jaar weer weg ging daalde van 79 procent onder hen die in de eerste periode (2005-2008) kwamen tot 65 procent in de meeste recente periode. (2013-2016).
Groep met laagste loon hoogste vertrekkans
In beide groepen is de vertrekkans van arbeidsmigranten in het laagste loonkwintiel het grootst. Bij EU/EFTA-arbeidsmigranten heeft de tweede kwintielgroep vervolgens de een na grootste vertrekkans. Bij de kennismigranten heeft deze groep juist de kleinste vertrekkans. Mogelijk starten kennismigranten met een wat lager salaris en hebben ze loongroei in het vooruitzicht.
Migranten uit de hoogste kwintielgroep hebben niet de laagste vertrekkans. Dat geldt wel voor het eerste jaar na immigratie, maar na meer dan twee jaar neemt die kans toe en zijn migranten uit het hoogste kwintiel vaker vertrokken dan migranten uit kwintiel twee en drie (kennismigranten) en kwintiel drie en vier (Europese arbeidsmigranten).
Loon | EU/EFTA-arbeidsmigranten (%) | Niet-EU/EFTA-kennismigranten (%) |
---|---|---|
Eerste kwintiel (laagste 20%) | 80,5 | 69,2 |
Tweede kwintiel | 64,6 | 44,3 |
Derde kwintiel | 58,7 | 56,9 |
Vierde kwintiel | 55,9 | 58,9 |
Vijfde kwintiel (hoogste 20%) | 63,4 | 68,0 |
Zelfstandige | 44,4 | 34,4 |
Onbekend | 83,4 | 79,8 |
1)gemiddeld maandloon gewerkte maanden in eerste jaar na immigratie, omgerekend naar voltijd |
Multivariate analyses
De hiervoor besproken beschrijvende verschillen zijn ook nader getoetst in multivariate regressies, steeds apart per populatie arbeidsmigranten, waarbij rekening is gehouden met alle demografische en baankenmerken (zie de Tabel: komen en gaan van arbeidsmigranten in de periode 2005-2021). Er zijn ook additionele regressieanalyses geschat zonder de arbeidsmigranten die binnen een jaar vertrokken. De vertrekpercentages op basis van die regressies wijken wel iets af, maar inhoudelijk veranderen de conclusies niet.
4. Conclusie en aanbevelingen voor vervolgonderzoek
Ruim 65 op de 100 EU/EFTA-arbeidsmigranten en 66 op de 100 niet-EU/EFTA-kennismigranten hebben Nederland binnen vijf jaar Nederland weer verlaten. Het aandeel onder EU/EFTA-arbeidsmigranten stijgt recent licht, terwijl het aandeel onder kennismigranten van buiten de EU/EFTA daalt.
Arbeidsmigranten met de laagste lonen hebben Nederland het vaakst binnen vijf jaar weer verlaten. De aanwezigheid van een partner en/of kind in Nederland verkleint de kans dat de arbeidsmigrant vertrekt. En als deze partner zelf ook betaald werk heeft, dan hangt dit samen met een nog grotere kans langer (dan vijf jaar) in Nederland te blijven. Ook in eerdere studies (Verschuren et al., 2011) bleek dat arbeidsmigranten met een partner en/of kind in Nederland een kleinere kans hebben om weer te vertrekken. Het hebben van een (werkende) partner werd voor EU/EFTA-arbeids- en vooral kennismigranten van buiten de EU/EFTA die tussen 2005 en 2016 kwamen belangrijker.
In eerder onderzoek bleek dat arbeidsmigranten met de laagste en de hoogste lonen de grootste vertrekkans hadden (Van Gaalen & Bijwaard, 2008; Bijwaard & Wahba, 2014). In onderliggend onderzoek worden inkomsten uit arbeid iets anders gemeten (omdat het maandloon bij parttimewerk wordt omgerekend naar een voltijdbaan) en worden loonbetalingen niet longitudinaal meegenomen. Toch worden vergelijkbare beschrijvende resultaten gevonden.
Als rekening wordt gehouden met andere kenmerken van arbeids- en kennismigranten, dan hebben degenen met de laagste lonen (omgerekend naar een voltijdbaan) de grootste kans Nederland binnen vijf jaar te hebben verlaten. In de groep kennismigranten voor wie geen geregistreerde loonbetaling beschikbaar is, is zowel het vertrekpercentage binnen een jaar (44 procent) als die binnen vijf jaar (80 procent) het hoogst. Er zijn aanwijzingen dat dit vooral wetenschappelijk personeel betreft, die mogelijk via een soort korte detacheringsconstructie vaak kort voor een specifiek project in Nederland werken. Mogelijk werken deze mensen hier via een soort korte detacheringsconstructie voor een specifiek project. Over deze groep is nader onderzoek raadzaam.
Vervolgonderzoek zou zich meer kunnen richten op het belang van het loonniveau en loopbanen van arbeidsmigranten zelf of hun partners. Ook zou longitudinaal kunnen worden bekeken in hoeverre de geboorte van kinderen of het vinden van een partner in Nederland de vertrekkans beïnvloedt. Daarnaast zou verder onderzoek naar herhaalde immi- en remigratie interessant zijn (zie Van Gaalen et al., 2008).
Referenties
ABU en NBBU (2021), Arbeidsmigranten in Nederland: De cijfers.
Bakker, B. F. M., Van Rooijen, J. & Van Toor, L. (2014). The system of social statistical datasets of Statistics Netherlands: An integral approach to the production of register-based social statistics. Journal of the International Association for Official Statistics, 30, 1-14. https://content.iospress.com/articles/statistical-journal-of-the-iaos/sji00803
Bijwaard, G. E. & Wahba, J. (2014). Do high-income or low-income immigrants leave faster? Journal of Development Economics, 108, 54–68. https://doi.org/10.1016/j.jdeveco.2014.01.006
Conclusr Research (2017), Flexmigranten in Nederland, in opdracht van ABU/NBBU. Rapport Conclusr (flexwonen.nl)
CPB (2024). Economische dynamiek en migratie. Economische dynamiek en migratie | CPB.nl
Entzinger, H. (2018). Migratie: Elementaire Deeltjes - 63 (1st ed.). Amsterdam University Press
Gaalen, R. van, Ooijevaar, J. & Bijwaard, G. (2008). Eerder verblijf in Nederland vergroot de kans op vertrek én terugkomst. Eerder verblijf in Nederland vergroot de kans op vertrek èn terugkomst | CBS
Gaalen, R. van & Bijwaard, G. (2008). Wat bindt arbeidsmigranten aan Nederland?: levensloopdynamiek van tussen 1999 en 2003 gearriveerde arbeidsmigranten. In M. Mol, H. J. Dirven & R. van der Bie (Reds), Dynamiek in de sociale statistiek: nieuwe cijfers over de sociaal-economische levensloop (blz. 191-205). Dynamiek in de sociale statistiek: Nieuwe cijfers over de sociaaleconomische levensloop | CBS
Kleinepier, T., de Valk, H. A. G. & van Gaalen, R. (2015). Life Paths of Migrants: A Sequence Analysis of Polish Migrants’ Family Life Trajectories. European Journal of Population, 31(2), 155-179.
Staatsblad (2004). Besluit van 27 september 2004 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met kennismigratie. Staatsblad 2004, 482 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen
Verschuren, S., van Gaalen, R. & Nicolaas, H., 2011. Arbeidsmigratie, volgmigratie en retourmigratie in de periode 2000–2006. Arbeidsmigratie, volgmigratie en retourmigratie in de periode 2000-2006 | CBS
Bijlage 1: Definities en indelingen
Nationaliteit
Het wettelijk onderdaan zijn van een bepaalde staat (staatsburgerschap). Het betreft de nationaliteit op het moment van immigratie. Personen kunnen meerdere nationaliteiten hebben. Om dubbeltellingen te voorkomen wordt in statistische overzichten aan personen die meerdere nationaliteiten hebben, slechts één nationaliteit toegekend. Daartoe worden prioriteringsregels gesteld. Die komen erop neer dat iemand met de Nederlandse nationaliteit in de statistiek steeds in de categorie ‘Nederlandse nationaliteit’ valt.
Voor mensen die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten, geldt de volgorde: nationaliteit van een van de Benelux-landen, nationaliteit van een staat binnen de Europese Unie, andere Europese nationaliteit, niet-Europese nationaliteit. Personen die geen nationaliteit hebben, zijn staatloos.
Europese Unie (EU)
Bij de indeling van nationaliteit naar wel of niet EU is bepalend of het land in het jaar van immigratie lid van de EU was.
De Europese Unie bestaat uit de volgende landen:
Vanaf 1-1-1958: België, Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland.
Toegetreden op 1-1-1973: Denemarken, Ierland en Verenigd Koninkrijk.
Toegetreden op 1-1-1981: Griekenland.
Toegetreden op 1-1-1986: Portugal en Spanje.
Toegetreden op 1-1-1995: Oostenrijk, Finland en Zweden.
Toegetreden op 1-5-2004: Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije, Slovenië en Tsjechië.
Toegetreden op 1-1-2007: Bulgarije, Roemenië.
Toegetreden op 1-7-2013: Kroatië.
Verlaten op 31-01-2020: Verenigd Koninkrijk.
EFTA
De Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) is een samenwerkingsverband tussen Liechtenstein, Noorwegen, IJsland en Zwitserland. De associatie is beter bekend onder de Engelstalige afkorting EFTA.
EU/EFTA-migratie: afgeleid migratiedoel arbeid
Immigranten van binnen de EU/EFTA hebben geen verblijfsvergunning van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) nodig: zij mogen zich vrij vestigen in een ander EU/EFTA-land. Het afgeleid migratiedoel wordt door het CBS bepaald op basis van activiteiten die de immigrant ná immigratie in Nederland ontplooit.
Het migratiedoel arbeid wordt afgeleid zodra wordt vastgesteld dat iemand rond de immigratiedatum in loondienst of als zelfstandige begint te werken. Het afgeleid migratiedoel is arbeid als binnen 120 dagen na immigratie het zwaartepunt van de inkomsten van de immigrant bestaat uit inkomsten uit arbeid. Ook mensen die zonder partner of ouder(s) immigreren, en/of die in het jaar voorafgaand aan de immigratie al in Nederland werkten, worden getypeerd als arbeidsmigrant. Bij stellen die zonder ouder(s) naar Nederland komen wordt de persoon die als eerste aan het werk gaat, getypeerd als arbeidsmigrant, de ander als gezinsmigrant.
Niet-EU/EFTA-migratie: migratiemotief kennis
Voor immigranten van buiten de EU/EFTA beschikt het CBS over het migratiemotief, geleverd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het ministerie van Justitie en Veiligheid, die ook de benodigde verblijfsvergunning verstrekt. Bij de IND kunnen per immigrant meer migratiemotieven worden vastgelegd, maar het CBS ontvangt er maar één. Niet inbegrepen zijn niet-Nederlandse diplomaten en niet-Nederlandse NAVO-militairen die in Nederland wonen en asielzoekers die niet staan ingeschreven in de BRP (veelal omdat ze korter dan zes maanden in de centrale opvang in Nederland verblijven) en nog geen verblijfsvergunning hebben gekregen.
Het migratiemotief arbeid geldt voor immigranten van buiten de EU/EFTA die in Nederland arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige gaan verrichten. Het CBS hanteert bij de arbeidsmigratie van niet-EU/EFTA-onderdanen een onderscheid van arbeidsmigratie in twee subcategorieën: kennis- en overige arbeidsmigratie.
Bijlage 2: Tabellen
De cijfers zijn te vinden in de Tabel: komen en gaan van arbeidsmigranten in de periode 2005-2021.