Auteur: Mathilde Kennis
Hoeveel LHBTQIA personen telt Nederland?

3. Resultaten

3.1 Het aantal LHBTQIA personen

In 2023 2,7 miljoen LHBTQIA personen in Nederland

Naar schatting is 18 procent van de Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder LHBTQIA. Dit komt neer op ongeveer 2,7 miljoen mensen. Het gaat hierbij vooral om personen met een niet-heteroseksuele oriëntatie: dit is 17 procent van de Nederlanders, ofwel 2,5 miljoen personen. Vooral een bi-plus seksuele oriëntatie komt vaak voor (11 procent). Het percentage homoseksuele mannen (2 procent), aseksuele vrouwen, homoseksuele vrouwen en aseksuele mannen (elk 1 procent) is kleiner. Ook geeft ongeveer 1 op 100 Nederlanders aan (nog) niet te weten tot wie ze zich aangetrokken voelen (1 procent).
Een relatief klein deel van de LHBTQIA personen geeft aan transgender/NBGQ te zijn (1 procent, of 151 duizend personen). Het gaat hierbij om 60 duizend transgender mannen, 45 duizend transgender vrouwen, en 45 duizend NBGQ personen. Ongeveer 45 duizend personen geven aan intersekse te zijn (0,3 procent).

3.1.1 LHBTQIA personen, 20233.1.1 LHBTQIA personen, 2023 LHBTQIA Niet-heteroseksuele oriëntatie Homoseksuele man 17,7% 1,8% Homoseksuele vrouw Bi-plus man Bi-plus vrouw 0,7% 5,1% 6,0% Aseksuele man Aseksuele vrouw Anders 0,7% 1,2% 0,3% Transgender/NBGQ Intersekse Transgender man Transgender vrouw 0,4% 0,3% NBGQ Intersekse 0,3% 0,3% Weet (nog) niet 0,9% Er is een kleine overlap tussen de personen met een niet-heteroseksuele oriëntatie, transgender/NBGQ personen en intersekse personen. Iemand kan bijvoorbeeld een homoseksuele transgender man zijn. * % bevolking van 15 jaar of ouder3.1.1 LHBTQIA personen, 2023 LHBTQIANiet-heteroseksuele oriëntatieHomoseksuele man17,7%1,8%Homoseksuele vrouwBi-plus manBi-plus vrouw0,7%5,1%6,0%Aseksuele manAseksuele vrouwAnders0,7%1,2%0,3%Transgender/NBGQIntersekseTransgender manTransgender vrouw0,4%0,3%NBGQIntersekse0,3%0,3%Weet (nog) niet0,9%Er is een kleine overlap tussen de personen met een niet-heteroseksuele oriëntatie, transgender/NBGQ personen en intersekse personen. Iemand kan bijvoorbeeld een homoseksuele transgender man zijn.*% bevolking van 15 jaar of ouder

Meeste LHBTQIA personen zijn óf niet-heteroseksueel, óf transgender, óf intersekse

De meeste LHBTQI personen (96 procent) hebben slechts één LHBTQIA-kenmerk; ze zijn dus of niet-heteroseksueel, of transgender/NBGQ, of intersekse. Er is echter een kleine groep die een combinatie van deze kenmerken heeft. Het gaat dan vooral om een combinatie van een niet-heteroseksuele oriëntatie en een transgender/NBGQ identiteit (3 procent van de LHBTQIA personen). 0,4 procent is intersekse en heeft een niet-heteroseksuele oriëntatie, en 0,02 procent is intersekse en transgender/NBGQ. Het komt weinig voor dat personen een niet-heteroseksuele oriëntatie hebben, transgender/NBGQ zijn én intersekse zijn (0,2 procent van de LHBTQIA personen, of 5 duizend personen).

3.2 Achtergrondkenmerken

LHBTQIA personen zijn relatief jong 

Onderzocht werd of LHBTQIA personen verschillen op demografische achtergrondkenmerken van de rest van Nederland, zoals leeftijd en herkomst. Daaruit blijkt dat er grote verschillen zijn. Zo zijn er relatief veel jongeren van 15 tot 25 jaar onder de LHBTQIA personen, terwijl zich in de niet-LHBTQIA groep relatief meer 45- tot 65-jarigen bevinden.
Vooral personen met een non-binaire/genderqueer identiteit zijn gemiddeld genomen jonger dan de rest van de bevolking, net als bi-plus vrouwen en personen die (nog) niet weten wat hun seksuele oriëntatie is. Als uitzondering op de regel zijn transgender mannen en personen met een aseksuele oriëntatie relatief ouder.

3.2.1 Leeftijdsverdeling LHBTQIA en rest van de bevolking, 2023
 15 tot 24 jaar (% 15 jaar of ouder)25 tot 44 jaar (% 15 jaar of ouder)45 tot 64 jaar (% 15 jaar of ouder)65 jaar of ouder (% 15 jaar of ouder)
LHBTQIA19,430,926,323,4
Niet-LHBTQIA14,331,732,521,4

LHBTQIA personen wonen relatief vaak in grote steden

Een ander kenmerk waarin LHBTQIA personen verschillen van de rest van Nederland, is het gebied waarin men woont. LHBTQIA personen wonen relatief vaak in zeer sterk stedelijke gemeenten. Ook hier springen personen met een non-binaire/genderqueer identiteit eruit, samen met homoseksuele mannen en bi-plus vrouwen. Aseksuele personen wonen juist relatief vaak buiten de zeer sterk stedelijke gemeenten.

3.2.2 Stedelijkheid woongemeente LHBTQIA en rest van de bevolking, 2023
 Niet stedelijk (% 15 jaar of ouder)Weinig stedelijk (% 15 jaar of ouder)Matig stedelijk (% 15 jaar of ouder)Sterk stedelijk (% 15 jaar of ouder)Zeer sterk stedelijk (% 15 jaar of ouder)
LHBTQIA6,218,214,829,431,4
Niet-LHBTQIA7,121,916,729,724,6

LHBTQIA personen hebben relatief weinig een havo-, vwo- of mbo-diploma

Qua opleiding hebben LHBTQIA personen met 32 procent relatief weinig een havo-, vwo- of mbo-diploma, en iets vaker een basisonderwijs-, vmbo- óf een hbo- of universitair diploma (respectievelijk 26 en 42 procent). Bij niet-LHBTQIA mensen gaat het om 37 procent met een havo-, vwo-of mbo-diploma. Het hogere aandeel personen met hoogstens een vmbo-diploma in de LHBTQIA groep is vooral te vinden onder binaire transgender personen (dus transgender mannen en vrouwen), intersekse personen, aseksuele personen en personen die (nog) niet weten wat hun seksuele oriëntatie is. Dat LHBTQIA personen tegelijk ook vaker hbo of universitair geschoold zijn, komt voornamelijk doordat dit bij homoseksuele mannen en bi-plus vrouwen het geval is. De verschillen in onderwijsniveau worden niet verklaard door de bovengenoemde verschillen in leeftijd.

3.2.3 Onderwijsniveau LHBTQIA en rest van de bevolking, 2023
 Basisonderwijs, vmbo, mbo1 (% 15 jaar of ouder)Havo, vwo, mbo2-4 (% 15 jaar of ouder)Hbo, wo (% 15 jaar of ouder)
LHBTQIA25,832,341,9
Niet-LHBTQIA23,436,540,2

LHBTQIA personen zijn relatief vaak buiten Nederland geboren

LHBTQIA personen laten een opvallend patroon qua herkomst zien: ze zijn relatief vaak buiten Nederland geboren. Vooral personen met een non-binaire genderidentiteit en personen die (nog) niet weten wat hun seksuele oriëntatie is, zijn relatief vaak buiten Nederland geboren, net als homoseksuele mannen en aseksuele personen. Homoseksuele vrouwen wijken af van dit patroon: zij hebben juist relatief vaak een Nederlandse herkomst.

3.2.4 Herkomst LHBTQIA en rest van de bevolking, 2023
 Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland (% 15 jaar of ouder)Geboren in Nederland, 1 of 2 ouders geboren buiten Nederland (% 15 jaar of ouder)Geboren buiten Nederland (% 15 jaar of ouder)
LHBTQIA72,110,817
Niet-LHBTQIA75,51113,5

LHBTQIA personen staan er qua financiële welvaart minder goed voor

Ten slotte verschillen LHBTQIA personen van de rest van Nederland als het aankomt op welvaart van hun huishouden. LHBTQIA personen bevinden zich vaker in de lagere kwintielgroepen1), dus ze staan er qua financiële welvaart minder goed voor. Dit geldt voor personen met een niet-heteroseksuele oriëntatie, transgender/NBGQ personen en intersekse personen. De enige uitzondering hierop zijn homoseksuele mannen, die samen met heteroseksuele mannen de hoogste welvaart genieten. Ook de verschillen in welvaart worden niet verklaard door de verschillen in leeftijd.

3.2.5 Welvaartsniveau LHBTQIA en rest van de bevolking, 2023
 1e kwintielgroep (laagste) (% 15 jaar of ouder)2e kwintielgroep (% 15 jaar of ouder)3e kwintielgroep (% 15 jaar of ouder)4e kwintielgroep (% 15 jaar of ouder)5e kwintielgroep (hoogste) (% 15 jaar of ouder)
LHBTQIA17,217,718,720,326
Niet-LHBTQIA11,715,120,423,429,4

1) De financiële welvaart van een huishouden is gebaseerd op zowel het gestandaardiseerd inkomen als het vermogen. Na rangschikking op basis van het inkomen en vermogen is de financiële welvaart van een huishouden bepaald uit de som van het cumulatieve aandeel in het totale inkomen en het cumulatieve aandeel in het totale vermogen. Op grond van de optelling zijn de huishoudens vervolgens gerangschikt van laag naar hoog en in vijf groepen van gelijke omvang verdeeld (kwintielen). Het eerste kwintiel bevat dan de 20 procent huishoudens met de laagste financiële welvaart, het vijfde kwintiel bevat de 20 procent huishoudens met de hoogste financiële welvaart.