Auteur: Mathilde Kennis
Hoeveel LHBTQIA personen telt Nederland?

1. Inleiding

Bij het indelen van de samenleving op basis van geslacht en seksuele oriëntatie wordt vaak een ‘traditionele indeling’ gebruikt, waarbij geslacht beperkt blijft tot ‘man en vrouw’, en seksuele oriëntatie tot ‘hetero-, bi- en homoseksueel’. Hoewel deze categorieën lange tijd de standaard waren, doen ze geen recht aan de diversiteit binnen de samenleving. Er is steeds meer erkenning voor zowel gender- als seksuele diversiteit: er bestaat meer dan alleen man en vrouw, en ook seksuele oriëntaties gaan verder dan de traditionele labels. Daarnaast wordt het onderscheid tussen geslacht en gender steeds duidelijker: geslacht verwijst vooral naar biologische kenmerken, terwijl gender te maken heeft met hoe iemand zich identificeert en presenteert.

Een groot deel van de mensen is heteroseksueel, cisgender en niet intersekse (zie kader ‘Definities’), maar er zijn ook mensen voor wie dat niet zo is, de zogenoemde LHBTQIA (lesbisch, homoseksueel, bi-plus, transgender, queer, intersekse, aseksueel) personen. In dit artikel beschrijft het CBS voor het eerst hoeveel LHBTQIA personen Nederland telt, en hoe zij op verschillende achtergrondkenmerken verschillen van de rest van de inwoners van Nederland. 

De gemeenschap die zich onder de zogenoemde regenboogvlag schaart heeft door de jaren heen verschillende benamingen gekregen, vaak op basis van afkortingen van de groepen die hierbij horen. Tegenwoordig is de meest gebruikte en inclusieve afkorting LHBTQIA+, waarbij het plusteken staat voor alle andere vormen van seksuele oriëntatie of genderidentiteit die niet onder de vorige letters vallen. In dit artikel is ervoor gekozen het plusteken te laten vervallen, omdat in het onderzoek uitsluitend de groepen zijn uitgevraagd die onder de letters LHBTQIA vallen.

Voor het opstellen en uitvoeren van beleid rond LHBTQIA personen, is het relevant te weten om hoeveel personen het gaat. Hoewel er schattingen zijn over hoe groot deze groep is in Nederland, hebben veel van deze onderzoeken methodologische tekortkomingen. Neem bijvoorbeeld het aantal transgender personen in Nederland: daarbij kunnen schattingen gemaakt worden op basis van het aantal personen dat hun geslachtsregistratie officieel laat wijzigen (Veale, 2008), of het aantal personen dat bij een genderkliniek aanklopt voor een medische transitie (Wiepjes et al., 2018). Zulke methoden zullen echter op een onderschatting uitkomen, omdat niet elke transgender persoon de wens of mogelijkheid heeft tot een officiële aanpassing van het geslacht dan wel medische transitie. 

Als alternatief kan een schatting gemaakt worden op basis van een specifieke vragenlijst over de genderidentiteit van mensen. Zulke onderzoeken hebben echter vaak als tekortkoming dat de personen die deelnemen niet representatief zijn voor heel Nederland, bijvoorbeeld omdat het onderzoek via internet geadverteerd wordt (en dus voornamelijk mensen bereikt die veel online zijn), omdat het onderzoek transgender personen meer aanspreekt dan cisgender personen (omdat ze zich gehoord voelen), of omdat er simpelweg niet genoeg mensen deelnemen.

Om betrouwbaar te schatten hoeveel LHBTQIA personen Nederland telt, ondervragen onderzoekers daarom idealiter een grote, representatieve groep Nederlanders, die niet uitsluitend via internet gecontacteerd is. Om selectie-effecten te voorkomen, is het verder belangrijk dat een LHBTQIA identiteit niet het hoofdthema van de vragenlijst is, omdat dit voornamelijk personen met een uitgesproken mening (positief of negatief) over of affiniteit met dit onderwerp aanspreekt. Dit kan de resultaten sterk vertekenen.

Het CBS heeft nu voor het eerst een schatting van het aantal LHBTQIA personen in Nederland gemaakt die voldoet aan bovenstaande criteria om vertekening door selectie-effecten te voorkomen.  De schatting is namelijk gedaan op basis van de Veiligheidsmonitor 2023 (CBS, 2024); een representatief onderzoek waaraan 182 duizend personen deelnamen. In 2023 zijn voor het eerst vragen opgenomen over genderidentiteit en intersekse zijn (zie het hoofdstuk Methode).

In dit artikel worden de eerste resultaten van dat onderzoek gepresenteerd. De belangrijkste onderzoeksvraag was: hoeveel LHBTQIA personen van 15 jaar of ouder wonen in Nederland? Daarbij worden de volgende deelvragen beantwoord:

  1. Wat is het aandeel personen met een niet-heteroseksuele oriëntatie, het aandeel transgender/NBGQ personen en het aandeel intersekse personen en wat is de overlap daartussen?
  2. Verschillen deze groepen van de rest van Nederland op demografische achtergrondkenmerken zoals leeftijd, opleidingsniveau en herkomst?