Hoeveel LHBTQIA personen telt Nederland?

Over deze publicatie

In de media wordt veel geschreven en gesproken over LHBTQIA (lesbisch, homoseksueel, bi-plus, transgender, queer, intersekse, aseksueel) mensen, maar er zijn weinig representatieve schattingen van het aantal mensen waar het om gaat. In dit artikel wordt een schatting gemaakt van het aantal LHBTQIA personen van 15 jaar of ouder in Nederland, en wordt onderzocht of en hoe zij verschillen van de rest van de bevolking op bepaalde achtergrondkenmerken zoals leeftijd en herkomst.
Het artikel beschrijft dat:
- er in Nederland naar schatting 2,7 miljoen LHBTQIA personen van 15 jaar of ouder wonen, waarvan het grootste deel bestaat uit personen met een niet-heteroseksuele oriëntatie,
- LHBTQIA personen jonger zijn dan de rest van de bevolking,
- LHBTQIA personen vaker in stedelijke gebieden wonen dan de rest van de bevolking,
- LHBTQIA personen relatief weinig een havo-, vwo- of mbo-diploma hebben,
- LHBTQIA personen vaker in het buitenland geboren zijn dan de rest van de bevolking,
- en LHBTQIA personen een lagere financiële welvaart genieten.

1. Inleiding

Bij het indelen van de samenleving op basis van geslacht en seksuele oriëntatie wordt vaak een ‘traditionele indeling’ gebruikt, waarbij geslacht beperkt blijft tot ‘man en vrouw’, en seksuele oriëntatie tot ‘hetero-, bi- en homoseksueel’. Hoewel deze categorieën lange tijd de standaard waren, doen ze geen recht aan de diversiteit binnen de samenleving. Er is steeds meer erkenning voor zowel gender- als seksuele diversiteit: er bestaat meer dan alleen man en vrouw, en ook seksuele oriëntaties gaan verder dan de traditionele labels. Daarnaast wordt het onderscheid tussen geslacht en gender steeds duidelijker: geslacht verwijst vooral naar biologische kenmerken, terwijl gender te maken heeft met hoe iemand zich identificeert en presenteert.

Een groot deel van de mensen is heteroseksueel, cisgender en niet intersekse (zie kader ‘Definities’), maar er zijn ook mensen voor wie dat niet zo is, de zogenoemde LHBTQIA (lesbisch, homoseksueel, bi-plus, transgender, queer, intersekse, aseksueel) personen. In dit artikel beschrijft het CBS voor het eerst hoeveel LHBTQIA personen Nederland telt, en hoe zij op verschillende achtergrondkenmerken verschillen van de rest van de inwoners van Nederland. 

De gemeenschap die zich onder de zogenoemde regenboogvlag schaart heeft door de jaren heen verschillende benamingen gekregen, vaak op basis van afkortingen van de groepen die hierbij horen. Tegenwoordig is de meest gebruikte en inclusieve afkorting LHBTQIA+, waarbij het plusteken staat voor alle andere vormen van seksuele oriëntatie of genderidentiteit die niet onder de vorige letters vallen. In dit artikel is ervoor gekozen het plusteken te laten vervallen, omdat in het onderzoek uitsluitend de groepen zijn uitgevraagd die onder de letters LHBTQIA vallen.

Voor het opstellen en uitvoeren van beleid rond LHBTQIA personen, is het relevant te weten om hoeveel personen het gaat. Hoewel er schattingen zijn over hoe groot deze groep is in Nederland, hebben veel van deze onderzoeken methodologische tekortkomingen. Neem bijvoorbeeld het aantal transgender personen in Nederland: daarbij kunnen schattingen gemaakt worden op basis van het aantal personen dat hun geslachtsregistratie officieel laat wijzigen (Veale, 2008), of het aantal personen dat bij een genderkliniek aanklopt voor een medische transitie (Wiepjes et al., 2018). Zulke methoden zullen echter op een onderschatting uitkomen, omdat niet elke transgender persoon de wens of mogelijkheid heeft tot een officiële aanpassing van het geslacht dan wel medische transitie. 

Als alternatief kan een schatting gemaakt worden op basis van een specifieke vragenlijst over de genderidentiteit van mensen. Zulke onderzoeken hebben echter vaak als tekortkoming dat de personen die deelnemen niet representatief zijn voor heel Nederland, bijvoorbeeld omdat het onderzoek via internet geadverteerd wordt (en dus voornamelijk mensen bereikt die veel online zijn), omdat het onderzoek transgender personen meer aanspreekt dan cisgender personen (omdat ze zich gehoord voelen), of omdat er simpelweg niet genoeg mensen deelnemen.

Om betrouwbaar te schatten hoeveel LHBTQIA personen Nederland telt, ondervragen onderzoekers daarom idealiter een grote, representatieve groep Nederlanders, die niet uitsluitend via internet gecontacteerd is. Om selectie-effecten te voorkomen, is het verder belangrijk dat een LHBTQIA identiteit niet het hoofdthema van de vragenlijst is, omdat dit voornamelijk personen met een uitgesproken mening (positief of negatief) over of affiniteit met dit onderwerp aanspreekt. Dit kan de resultaten sterk vertekenen.

Het CBS heeft nu voor het eerst een schatting van het aantal LHBTQIA personen in Nederland gemaakt die voldoet aan bovenstaande criteria om vertekening door selectie-effecten te voorkomen.  De schatting is namelijk gedaan op basis van de Veiligheidsmonitor 2023 (CBS, 2024); een representatief onderzoek waaraan 182 duizend personen deelnamen. In 2023 zijn voor het eerst vragen opgenomen over genderidentiteit en intersekse zijn (zie het hoofdstuk Methode).

In dit artikel worden de eerste resultaten van dat onderzoek gepresenteerd. De belangrijkste onderzoeksvraag was: hoeveel LHBTQIA personen van 15 jaar of ouder wonen in Nederland? Daarbij worden de volgende deelvragen beantwoord:

  1. Wat is het aandeel personen met een niet-heteroseksuele oriëntatie, het aandeel transgender/NBGQ personen en het aandeel intersekse personen en wat is de overlap daartussen?
  2. Verschillen deze groepen van de rest van Nederland op demografische achtergrondkenmerken zoals leeftijd, opleidingsniveau en herkomst? 

2. Methode

2.1 Onderzoeksopzet

Dit artikel is geschreven op basis van de resultaten uit de Veiligheidsmonitor 2023. De Veiligheidsmonitor is een tweejaarlijks grootschalig onderzoek onder de bevolking van Nederland van 15 jaar of ouder over onder meer veiligheid, leefbaarheid en slachtofferschap van criminaliteit. Deze thema’s worden in het huidige artikel niet besproken in de context van LHBTQIA personen, maar zullen in een latere CBS-publicatie aan bod komen. Per brief wordt gevraagd om een vragenlijst in te vullen. In 2023 namen meer dan 182 duizend personen deel, wat in combinatie met de weging van de resultaten dit een representatief onderzoek maakt. Voor een uitgebreide omschrijving van het veldwerk, de respons, de vragenlijst, de weging en de betrouwbaarheidsmarges, zie de onderzoeksverantwoording van de Veiligheidsmonitor 2023 (CBS, 2024).

Sinds 2023 zijn voor het eerst vragen opgenomen over genderidentiteit en intersekse. Aan het einde van de vragenlijst zijn enkele vragen naar achtergrondkenmerken gesteld, op basis waarvan (in combinatie met gegevens over het geslacht waarmee mensen ingeschreven staan in het Basisregistratie Personen (BRP)) de LHBTQIA-concepten geoperationaliseerd zijn. Eerdere CBS-publicaties, waaronder eerdere edities van de Veiligheidsmonitor, bevatten al wel cijfers over seksuele oriëntatie, maar de vragen daarover zijn in 2023 vernieuwd. Bovendien is de Veiligheidsmonitor 2023 het eerste CBS-onderzoek dat een breed palet aan LHBTQIA-concepten omvat, en dus niet bijvoorbeeld enkel seksuele oriëntatie. Hoewel het schatten van het aantal LHBTQIA personen in Nederland niet het doel van de Veiligheidsmonitor is, is de Veiligheidsmonitor op dit moment de beste bron om deze schatting te maken. Zo zijn er voor zover ons bekend geen onderzoeken vergelijkbaar qua steekproef(grootte), weging, inclusiviteit in vraagstelling en minimalisatie van selectie-effecten.

2.2 Operationalisering

Intersekse

Deelnemers kregen de vraag: ‘Bent u intersekse? Intersekse personen zijn geboren met een lichaam dat niet past in wat maatschappelijk wordt gezien als mannen- of vrouwenlichaam.’ Hierbij waren de antwoordopties ‘Ja’, ‘Nee’, ‘Weet ik niet’ en ‘Geen antwoord’. Personen die ‘Ja’ antwoordden worden beschouwd als intersekse, personen die ‘Nee’ antwoordden als niet-intersekse, en de overige antwoorden worden beschouwd als ontbrekende waarden.

Genderidentiteit en transgender/NBGQ personen

Genderidentiteit wordt bepaald aan de hand van de vraag: ‘Hoe identificeert u zichzelf? Hoe u zichzelf identificeert kan anders zijn dan hoe u bent ingeschreven bij de geboorte.’ Deelnemers konden kiezen uit ‘Man’, ‘Vrouw’, ‘Non-binair’, ‘Anders, namelijk …’ (waarbij ze zelf konden aanvullen), ‘Weet ik (nog) niet’ en ‘Geen antwoord’. Deelnemers die ‘Man’ aanduidden worden ingedeeld als man, ‘Vrouw’ wordt logischerwijs vrouw en ‘Non-binair’ wordt non-binair/genderqueer (NBGQ), terwijl ‘Weet ik (nog) niet’ en ‘Geen antwoord’ beschouwd worden als ontbrekende waarden. De ingevulde antwoorden bij ‘Anders, namelijk…’ werden op basis van hun inhoud ingedeeld bij man, vrouw, NBGQ of ontbrekend. Hiervoor werden literatuur en experts geraadpleegd. Zo werden bijvoorbeeld open antwoorden als ‘Agender’ en ‘Genderqueer’ ingedeeld als NBGQ, antwoorden als ‘Transgender vrouw’ als vrouw, en antwoorden als ‘Voornamelijk man’ als man.

Vervolgens werd een kruising gemaakt tussen genderidentiteit en het geslacht van de deelnemers zoals officieel geregistreerd in het BRP. Hierbij werd rekening gehouden met de geschiedenis van het BRP-geslacht, om ook eventuele BRP-geslachtswijzigingen in het verleden mee te kunnen nemen. Zo wordt voorkomen dat transgender mannen en transgender vrouwen die hun geslachtsregistratie lieten aanpassen in het BRP ten onrechte als cisgender mannen en vrouwen worden ingedeeld. De indeling op basis van de kruising tussen BRP-geslacht en genderidentiteit gebeurde volgens onderstaand schema:

Wijziging geslachtsregistratie in geschiedenis BRP?
NeeGenderidentiteitBRP-registratieIndeling
ManManCisgender man
VrouwTransgender man
VrouwManTransgender vrouw
VrouwCisgender vrouw
NBGQ1)ManNBGQ1)
VrouwNBGQ1)
JaHuidige registratieOorspronkelijke registratieIndeling
ManVrouwTransgender man
VrouwManTransgender vrouw

1) NBGQ = non-binair/genderqueer

Logischerwijs werden cisgender mannen en cisgender vrouwen hierbij beschouwd als cisgender, en transgender mannen, transgender vrouwen en NBGQ personen als transgender/NBGQ.

Seksuele oriëntatie

Deelnemers kregen de volgende vraag: ‘Tot wie voelt u zich seksueel aangetrokken?’, met als antwoordopties ‘Alleen tot mannen’, ‘Vooral tot mannen’, ‘Evenveel tot mannen als vrouwen’, ‘Vooral tot vrouwen’, ‘Alleen tot vrouwen’, ‘Tot mensen, ongeacht hun geslacht’, ‘Ik voel me seksueel (bijna) niet aangetrokken tot andere personen’, ‘Anders dan bovenstaand’, ‘Weet ik (nog) niet’ en ‘Geen antwoord’. Om iemands seksuele oriëntatie te bepalen, werden deze antwoorden gekruist met genderidentiteit volgens onderstaand schema:

Aangetrokken tot…GenderidentiteitIndeling
Alleen tot mannenManHomoseksuele man
VrouwHeteroseksuele vrouw
NBGQ1)Anders
Vooral tot mannenManBi-plus man
VrouwBi-plus vrouw
NBGQ1)Anders
Evenveel tot mannen als vrouwenManBi-plus man
VrouwBi-plus vrouw
NBGQ1)Anders
Vooral tot vrouwenManBi-plus man
VrouwBi-plus vrouw
NBGQ1)Anders
Alleen tot vrouwenManHeteroseksuele man
VrouwHomoseksuele vrouw
NBGQ1)Anders
Tot mensen, ongeacht hun geslachtManBi-plus man
VrouwBi-plus vrouw
NBGQ1)Anders
Ik voel me seksueel (bijna) niet aangetrokken
tot andere personen
ManAseksuele man
VrouwAseksuele vrouw
NBGQ1)Anders
Anders dan bovenstaandManBi-plus man
VrouwBi-plus vrouw
NBGQ1)Anders
Weet ik (nog) nietManWeet (nog) niet
VrouwWeet (nog) niet
NBGQ1)Weet (nog) niet

1) NBGQ = non-binair/genderqueer

Hierbij werden heteroseksuele mannen en heteroseksuele vrouwen beschouwd als heteroseksueel, en alle andere groepen als niet-heteroseksueel.

LHBTQIA

Op basis van de operationalisering van de bovenstaande concepten, konden deelnemers ingedeeld worden in drie verschillende dichotomieën: intersekse of niet intersekse, cisgender of transgender/NBGQ, en heteroseksueel of niet-heteroseksueel. Deze zijn vervolgens afgeleid tot een nieuwe dichotomie, waarbij geldt dat deelnemers beschouwd worden als LHBTQIA wanneer ze minstens één kenmerk van deze groep hebben (dus intersekse en/of transgender/NBGQ en/of niet-heteroseksueel) en als niet-LHGBTQIA wanneer ze geen enkel kenmerk van deze groep hebben (dus niet intersekse én cisgender én heteroseksueel).

3. Resultaten

3.1 Het aantal LHBTQIA personen

In 2023 2,7 miljoen LHBTQIA personen in Nederland

Naar schatting is 18 procent van de Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder LHBTQIA. Dit komt neer op ongeveer 2,7 miljoen mensen. Het gaat hierbij vooral om personen met een niet-heteroseksuele oriëntatie: dit is 17 procent van de Nederlanders, ofwel 2,5 miljoen personen. Vooral een bi-plus seksuele oriëntatie komt vaak voor (11 procent). Het percentage homoseksuele mannen (2 procent), aseksuele vrouwen, homoseksuele vrouwen en aseksuele mannen (elk 1 procent) is kleiner. Ook geeft ongeveer 1 op 100 Nederlanders aan (nog) niet te weten tot wie ze zich aangetrokken voelen (1 procent).
Een relatief klein deel van de LHBTQIA personen geeft aan transgender/NBGQ te zijn (1 procent, of 151 duizend personen). Het gaat hierbij om 60 duizend transgender mannen, 45 duizend transgender vrouwen, en 45 duizend NBGQ personen. Ongeveer 45 duizend personen geven aan intersekse te zijn (0,3 procent).

3.1.1 LHBTQIA personen, 20233.1.1 LHBTQIA personen, 2023 LHBTQIA Niet-heteroseksuele oriëntatie Homoseksuele man 17,7% 1,8% Homoseksuele vrouw Bi-plus man Bi-plus vrouw 0,7% 5,1% 6,0% Aseksuele man Aseksuele vrouw Anders 0,7% 1,2% 0,3% Transgender/NBGQ Intersekse Transgender man Transgender vrouw 0,4% 0,3% NBGQ Intersekse 0,3% 0,3% Weet (nog) niet 0,9% Er is een kleine overlap tussen de personen met een niet-heteroseksuele oriëntatie, transgender/NBGQ personen en intersekse personen. Iemand kan bijvoorbeeld een homoseksuele transgender man zijn. * % bevolking van 15 jaar of ouder3.1.1 LHBTQIA personen, 2023 LHBTQIANiet-heteroseksuele oriëntatieHomoseksuele man17,7%1,8%Homoseksuele vrouwBi-plus manBi-plus vrouw0,7%5,1%6,0%Aseksuele manAseksuele vrouwAnders0,7%1,2%0,3%Transgender/NBGQIntersekseTransgender manTransgender vrouw0,4%0,3%NBGQIntersekse0,3%0,3%Weet (nog) niet0,9%Er is een kleine overlap tussen de personen met een niet-heteroseksuele oriëntatie, transgender/NBGQ personen en intersekse personen. Iemand kan bijvoorbeeld een homoseksuele transgender man zijn.*% bevolking van 15 jaar of ouder

Meeste LHBTQIA personen zijn óf niet-heteroseksueel, óf transgender, óf intersekse

De meeste LHBTQI personen (96 procent) hebben slechts één LHBTQIA-kenmerk; ze zijn dus of niet-heteroseksueel, of transgender/NBGQ, of intersekse. Er is echter een kleine groep die een combinatie van deze kenmerken heeft. Het gaat dan vooral om een combinatie van een niet-heteroseksuele oriëntatie en een transgender/NBGQ identiteit (3 procent van de LHBTQIA personen). 0,4 procent is intersekse en heeft een niet-heteroseksuele oriëntatie, en 0,02 procent is intersekse en transgender/NBGQ. Het komt weinig voor dat personen een niet-heteroseksuele oriëntatie hebben, transgender/NBGQ zijn én intersekse zijn (0,2 procent van de LHBTQIA personen, of 5 duizend personen).

3.2 Achtergrondkenmerken

LHBTQIA personen zijn relatief jong 

Onderzocht werd of LHBTQIA personen verschillen op demografische achtergrondkenmerken van de rest van Nederland, zoals leeftijd en herkomst. Daaruit blijkt dat er grote verschillen zijn. Zo zijn er relatief veel jongeren van 15 tot 25 jaar onder de LHBTQIA personen, terwijl zich in de niet-LHBTQIA groep relatief meer 45- tot 65-jarigen bevinden.
Vooral personen met een non-binaire/genderqueer identiteit zijn gemiddeld genomen jonger dan de rest van de bevolking, net als bi-plus vrouwen en personen die (nog) niet weten wat hun seksuele oriëntatie is. Als uitzondering op de regel zijn transgender mannen en personen met een aseksuele oriëntatie relatief ouder.

3.2.1 Leeftijdsverdeling LHBTQIA en rest van de bevolking, 2023
 15 tot 24 jaar (% 15 jaar of ouder)25 tot 44 jaar (% 15 jaar of ouder)45 tot 64 jaar (% 15 jaar of ouder)65 jaar of ouder (% 15 jaar of ouder)
LHBTQIA19,430,926,323,4
Niet-LHBTQIA14,331,732,521,4

LHBTQIA personen wonen relatief vaak in grote steden

Een ander kenmerk waarin LHBTQIA personen verschillen van de rest van Nederland, is het gebied waarin men woont. LHBTQIA personen wonen relatief vaak in zeer sterk stedelijke gemeenten. Ook hier springen personen met een non-binaire/genderqueer identiteit eruit, samen met homoseksuele mannen en bi-plus vrouwen. Aseksuele personen wonen juist relatief vaak buiten de zeer sterk stedelijke gemeenten.

3.2.2 Stedelijkheid woongemeente LHBTQIA en rest van de bevolking, 2023
 Niet stedelijk (% 15 jaar of ouder)Weinig stedelijk (% 15 jaar of ouder)Matig stedelijk (% 15 jaar of ouder)Sterk stedelijk (% 15 jaar of ouder)Zeer sterk stedelijk (% 15 jaar of ouder)
LHBTQIA6,218,214,829,431,4
Niet-LHBTQIA7,121,916,729,724,6

LHBTQIA personen hebben relatief weinig een havo-, vwo- of mbo-diploma

Qua opleiding hebben LHBTQIA personen met 32 procent relatief weinig een havo-, vwo- of mbo-diploma, en iets vaker een basisonderwijs-, vmbo- óf een hbo- of universitair diploma (respectievelijk 26 en 42 procent). Bij niet-LHBTQIA mensen gaat het om 37 procent met een havo-, vwo-of mbo-diploma. Het hogere aandeel personen met hoogstens een vmbo-diploma in de LHBTQIA groep is vooral te vinden onder binaire transgender personen (dus transgender mannen en vrouwen), intersekse personen, aseksuele personen en personen die (nog) niet weten wat hun seksuele oriëntatie is. Dat LHBTQIA personen tegelijk ook vaker hbo of universitair geschoold zijn, komt voornamelijk doordat dit bij homoseksuele mannen en bi-plus vrouwen het geval is. De verschillen in onderwijsniveau worden niet verklaard door de bovengenoemde verschillen in leeftijd.

3.2.3 Onderwijsniveau LHBTQIA en rest van de bevolking, 2023
 Basisonderwijs, vmbo, mbo1 (% 15 jaar of ouder)Havo, vwo, mbo2-4 (% 15 jaar of ouder)Hbo, wo (% 15 jaar of ouder)
LHBTQIA25,832,341,9
Niet-LHBTQIA23,436,540,2

LHBTQIA personen zijn relatief vaak buiten Nederland geboren

LHBTQIA personen laten een opvallend patroon qua herkomst zien: ze zijn relatief vaak buiten Nederland geboren. Vooral personen met een non-binaire genderidentiteit en personen die (nog) niet weten wat hun seksuele oriëntatie is, zijn relatief vaak buiten Nederland geboren, net als homoseksuele mannen en aseksuele personen. Homoseksuele vrouwen wijken af van dit patroon: zij hebben juist relatief vaak een Nederlandse herkomst.

3.2.4 Herkomst LHBTQIA en rest van de bevolking, 2023
 Geboren in Nederland, 2 ouders geboren in Nederland (% 15 jaar of ouder)Geboren in Nederland, 1 of 2 ouders geboren buiten Nederland (% 15 jaar of ouder)Geboren buiten Nederland (% 15 jaar of ouder)
LHBTQIA72,110,817
Niet-LHBTQIA75,51113,5

LHBTQIA personen staan er qua financiële welvaart minder goed voor

Ten slotte verschillen LHBTQIA personen van de rest van Nederland als het aankomt op welvaart van hun huishouden. LHBTQIA personen bevinden zich vaker in de lagere kwintielgroepen1), dus ze staan er qua financiële welvaart minder goed voor. Dit geldt voor personen met een niet-heteroseksuele oriëntatie, transgender/NBGQ personen en intersekse personen. De enige uitzondering hierop zijn homoseksuele mannen, die samen met heteroseksuele mannen de hoogste welvaart genieten. Ook de verschillen in welvaart worden niet verklaard door de verschillen in leeftijd.

3.2.5 Welvaartsniveau LHBTQIA en rest van de bevolking, 2023
 1e kwintielgroep (laagste) (% 15 jaar of ouder)2e kwintielgroep (% 15 jaar of ouder)3e kwintielgroep (% 15 jaar of ouder)4e kwintielgroep (% 15 jaar of ouder)5e kwintielgroep (hoogste) (% 15 jaar of ouder)
LHBTQIA17,217,718,720,326
Niet-LHBTQIA11,715,120,423,429,4

1) De financiële welvaart van een huishouden is gebaseerd op zowel het gestandaardiseerd inkomen als het vermogen. Na rangschikking op basis van het inkomen en vermogen is de financiële welvaart van een huishouden bepaald uit de som van het cumulatieve aandeel in het totale inkomen en het cumulatieve aandeel in het totale vermogen. Op grond van de optelling zijn de huishoudens vervolgens gerangschikt van laag naar hoog en in vijf groepen van gelijke omvang verdeeld (kwintielen). Het eerste kwintiel bevat dan de 20 procent huishoudens met de laagste financiële welvaart, het vijfde kwintiel bevat de 20 procent huishoudens met de hoogste financiële welvaart.

4. Discussie

In dit artikel wordt beschreven hoeveel LHBTQIA personen van 15 jaar of ouder Nederland telt, en hoe zij op verschillende achtergrondkenmerken verschillen van de rest van de inwoners van Nederland. In deze paragraaf wordt gereflecteerd op de betrouwbaarheid van deze cijfers, onder meer door ze naast andere bronnen te leggen, en worden aanbevelingen voor toekomstig onderzoek geformuleerd.

4.1 Het aantal LHBTQIA personen in Nederland

Op basis van de Veiligheidsmonitor 2023 wonen er naar schatting 2,7 miljoen LHBTQIA mensen van 15 jaar of ouder in Nederland. Hoewel er geen vergelijkbare bronnen zijn die een schatting maken van het totaal aantal LHBTQIA personen, zijn er wel schattingen voor de verschillende subgroepen. Zo schat Bi+ Nederland (2023) dat ongeveer 1 miljoen bi-plus personen in Nederland wonen. De onderhavige schatting komt echter heel wat hoger uit, namelijk op 1,7 miljoen bi-plus mannen en vrouwen. 

Deze discrepantie is waarschijnlijk voor een groot deel te verklaren door het feit dat Bi+ Nederland de schatting baseert op de Gezondheidsenquête 2017 (CBS, 2017), waarin deelnemers minder antwoordopties kregen in vergelijking met de Veiligheidsmonitor 2023. Zo werd de antwoordoptie ‘[Ik voel me seksueel aangetrokken] tot mensen, ongeacht hun geslacht’ niet aangeboden in de Gezondheidsenquête. Het is eerder aangetoond dat hoe uitgebreider de antwoordopties, hoe meer mensen in totaal als bi-plus ingedeeld zullen worden (Bi+ Nederland, 2024). 

Wat wel overeenstemt met de bevindingen van Bi+ Nederland, is dat er in Nederland meer bi-plus personen zijn dan homoseksuele personen. Zo wordt in dit CBS-onderzoek geschat dat er ongeveer 378 duizend homoseksuele mannen en vrouwen in Nederland wonen, wat minder dan een kwart van het aantal bi-plus personen is.

Ook de schatting in dit onderzoek dat 17 procent van de Nederlanders een niet-heteroseksuele oriëntatie heeft, is relatief hoog in vergelijking met cijfers uit andere bronnen. Zo beschrijft het SCP (2022) schattingen tussen de 5 en 7 procent. 

De hogere schatting van het aantal met een niet-heteroseksuele oriëntatie is mogelijk deels te verklaren door de inclusieve vraagstelling en aanpak die in dit CBS-onderzoek gehanteerd zijn. Zoals hierboven beschreven, kregen deelnemers van de Veiligheidsmonitor 2023 een relatief hoog aantal antwoordopties om hun seksuele oriëntatie te beschrijven, wat bijdraagt aan hogere prevalenties. Bovendien wordt een relatief breed scala aan niet-heteroseksuele oriëntaties meegenomen; zo zijn ook aseksuele personen en non-binaire/genderqueer personen opgenomen in de voorliggende schatting. Daarnaast werd om deelnemers in te delen op basis van seksuele oriëntatie een kruising gemaakt tussen seksuele aantrekking en genderidentiteit, in plaats van het gebruikelijkere geslacht. Hierdoor werden bijvoorbeeld transgender vrouwen die nog een mannelijke BRP-registratie hebben en zich aangetrokken voelen tot vrouwen via onze methodologie correct ingedeeld als homoseksuele vrouw, en niet foutief als heteroseksuele man. Ten slotte is aangetoond dat schattingen van niet-heteroseksuele oriëntaties hoger uitvallen wanneer naar seksuele aantrekking (bijvoorbeeld ‘Vooral tot mannen’, ‘Tot personen, ongeacht geslacht’) in plaats van naar zelfidentificatie (bijvoorbeeld ‘Homoseksueel’, ‘Heteroseksueel’) wordt gevraagd. Dit komt onder andere doordat zelfidentificatie meer gevoelig is aan culturele normen, en er bijvoorbeeld stigma’s geassocieerd zijn met bepaalde labels (Gulløy en Normann 2010; Hill et al. 2012; Keuzenkamp en Steenbeek 2012).

Wat betreft het aantal transgender personen in Nederland, is de schatting van 1 procent (ofwel 151 duizend personen), zoals verwacht, hoger dan op basis van het aantal geregistreerde geslachtswijzigingen. Zo woonden er in 2021 5820 personen in Nederland die hun geslacht in het BRP hadden laten wijzigen (SCP, 2022). Er mag echter aangenomen worden dat veel transgender/NBGQ personen niet voor zo’n officiële wijziging kiezen, bijvoorbeeld vanwege de wettelijke eisen (zo is er een deskundige-verklaring nodig en zijn er kosten aan verbonden) of vanwege stigma’s. Vooral voor personen met een non-binaire of genderqueer identiteit is de drempel naar een officiële geslachtsregistratie als ‘X’ hoog, aangezien dit momenteel enkel nog via rechterlijke weg kan. Onderzoek van Rutgers (2023) toonde echter aan dat maar liefst 3,7 procent van de Nederlandse bevolking effectief een wijziging naar ‘X’ zou laten registreren als die via gemeentelijke (en dus niet rechterlijke) weg kon.

Onderzoeken naar het aantal transgender/NBGQ personen op basis van zelfidentificatie liggen qua prevalenties logischerwijs dichter bij degene beschreven in dit artikel dan onderzoeken op basis van officiële registraties. Zo hanteert het SCP (2017) een ondergrens van 0,6 à 0,7 procent van de Nederlandse bevolking, op basis van literatuuronderzoek rond studies gebruikmakende van zelfidentificatie. Eerder bevolkingsonderzoek (Kuyper en Wijsen, 2014) beschreef dat 1,1 procent van de Nederlandse mannen (toegewezen bij geboorte) en 0,8 procent van de Nederlandse vrouwen (toegewezen bij geboorte) zich sterker identificeren met een geslacht anders dan dat toegewezen bij de geboorte. Recenter onderzoek van Rutgers (2023) schat het aantal transgender/NBGQ personen zelfs op 2,2 procent van de bevolking. Terwijl in het voorliggend onderzoek het aandeel transgender mannen, transgender vrouwen en NBGQ personen soortgelijk is binnen deze groep, beschrijft Rutgers dat het grootste deel van deze 2,2 procent NBGQ personen zijn. Voor het feit dat het onderzoek van Rutgers een veel hogere prevalentie van NBGQ identiteiten rapporteert dan het CBS, zijn er twee mogelijke verklaringen. Ten eerste waren de aangeboden antwoordopties voor genderidentiteit in het onderzoek van Rutgers uitgebreider en inclusiever (zie paragraaf verderop, Toekomstig onderzoek). Net zoals bij seksuele oriëntatie zorgt dit ervoor dat meer mensen zich in de antwoorden kunnen herkennen en dat de prevalenties hoger uitvallen. Ten tweede was het hoofdthema van het onderzoek van Rutgers de houding van Nederlanders tegenover een ‘X’ als officiële geslachtsregistratie, en werden potentiële deelnemers hierover op voorhand geïnformeerd. Dat dit thema voornamelijk personen met een NBGQ identiteit zal aanspreken, kan voor een selectie-effect gezorgd hebben.

Wat betreft het aantal intersekse personen, hanteert het SCP (2014) op basis van bronnen van derden een schatting van 0,5 procent van de Nederlandse bevolking. Dat is iets hoger dan de 0,3 procent in dit artikel. Schattingen over het aantal intersekse personen lopen in de literatuur sterk uiteen (SCP, 2014), wat het complex maakt om de huidige schatting verder te beoordelen op validiteit.

4.2 Achtergrondkenmerken LHBTQIA personen

LHBTQIA personen verschillen op demografische achtergrondkenmerken van de rest van Nederland. Zo zijn ze relatief jong, wonen ze relatief vaak in zeer sterk stedelijke gebieden, hebben ze relatief minder vaak een havo-, vwo- of mbo-diploma, zijn ze relatief vaak buiten Nederland geboren, en genieten ze een relatief lage welvaart. Dit stemt grotendeels overeen met het beeld dat geschetst wordt in de literatuur. Zo wonen transgender personen in Nederland vaker in stedelijke gebieden, hebben ze vaker een migratie-achtergrond, en verkeren ze in een minder gunstige socio-economische positie dan andere Nederlanders (SCP, 2014, 2022). Over het opleidingsniveau van intersekse personen in Nederland is weinig bekend, maar uit Australisch onderzoek blijkt dat deze groep over het algemeen een lager onderwijsniveau heeft dan niet-intersekse personen (Jones et al., 2016). Bovendien liet het NNID, de Nederlandse organisatie voor seksediversiteit, desgevraagd aan het CBS weten dat ze door artsen meermaals aangesproken zijn over het feit dat intersekse personen vaker een buiten-Nederlandse herkomst lijken te hebben. Wat betreft personen met een non-binaire/genderqueer identiteit, zijn er nog maar weinig Nederlandse onderzoeken met een aselecte steekproef beschikbaar. Wel is er consensus in de internationale literatuur dat deze groep over het algemeen jonger is dan de rest van de bevolking (zie bv. Monro, 2019), zoals ook in het huidige onderzoek aangetoond wordt.

Dat personen met een niet-heteroseksuele oriëntatie gemiddeld jonger zijn dan personen met een heteroseksuele oriëntatie, is al vaker vastgesteld in CBS-onderzoeken (zie bijlagetabellen C.2 en D.2 uit SCP, 2022). Ook het feit dat personen met een homoseksuele of biseksuele oriëntatie vaker in stedelijke gemeenten wonen, is een bekend patroon (zie bijlagetabel B.2 uit SCP, 2022), net als het gegeven dat homoseksuele personen relatief vaak een herkomst van buiten Nederland hebben (zie bijlagetabel C.2 uit SCP, 2022). In het huidige onderzoek vertonen voornamelijk homoseksuele mannen een uitgesproken profiel qua achtergrondkenmerken. Zo hebben ze relatief vaak een hbo-diploma of universitair diploma en genieten ze (in tegenstelling tot andere LHBTQIA groepen) een relatief hoge welvaart. Ook dit patroon komt overeen met eerdere cijfers uit de Nederlandse populatie (zie bijlagetabellen B.2, C.2 en D.2 uit SCP, 2022).

Wat betreft aseksuele personen zijn er nog geen grootschalige onderzoeken in Nederland uitgevoerd, waardoor nog niet veel bekend is over hun achtergrondkenmerken. Wel is er een trend in de internationale literatuur te zien waarbij aseksuele personen over het algemeen jonger zijn dan niet-aseksuele personen (bv. Rothblum, Krueger, Kittle & Meyer, 2020). Dit sluit niet aan bij de bevinding in onderhavig onderzoek dat deze groep juist relatief ouder zou zijn. Dit is mogelijk te verklaren door de verschillen in vraagstelling. Waar de meeste internationale onderzoeken uitgaan van zelfidentificatie, is de samenstelling van de aseksuele groep in het huidige onderzoek gebaseerd op het feit dat zij aangaven ‘Ik voel me seksueel (bijna) niet aangetrokken tot andere personen’. Mogelijk is deze antwoordoptie relatief vaak gekozen door oudere personen, die wellicht minder behoefte hebben aan seksualiteit dan in een eerdere levensfase. Dit spoort ook deels met eerder CBS-onderzoek waarin werd vastgesteld dat mensen vanaf hun 55ste jaar minder seksueel actief zijn. Toch is het van belang om bij de interpretatie in het achterhoofd te houden dat een deel van de groep die in dit onderzoek als ‘aseksueel’ geclassificeerd wordt, zich niet noodzakelijk zo zou identificeren.

Nederland geldt internationaal gezien als een relatief veilige haven voor LHBTQIA personen (zie bijvoorbeeld de Rainbow Map van ILGA Europe). Zo zijn er nog veel landen waarin geen wetgeving bestaat rond discriminatie van LHBTQIA personen, waar niet-heteroseksuele koppels niet mogen trouwen voor de wet, of waar homoseksualiteit zelfs als illegaal wordt beschouwd – allemaal zaken die niet het geval zijn in Nederland. Dit kan deels verklaren dat LHBTQIA personen relatief vaak in het buitenland geboren zijn, en naar Nederland verhuizen op zoek naar een veiligere leefomgeving.

4.3 Toekomstig onderzoek

In dit artikel wordt een eerste schatting van het aantal LHBTQIA personen in Nederland op basis van CBS-data beschreven. Het gepresenteerde onderzoek heeft enkele duidelijke sterktes. Zo zijn de gepresenteerde schattingen – voor zover ons bekend – uniek in het feit dat ze gebaseerd zijn op een zeer grote steekproef (meer dan 182 duizend respondenten) waarop bovendien een weging is toegepast om de representativiteit te vergroten. Bovendien zijn selectie-effecten geminimaliseerd doordat het LHBTQIA-thema niet het hoofdonderwerp van de Veiligheidsmonitor 2023 was, en potentiële deelnemers aanvankelijk gecontacteerd werden per post (en niet bijvoorbeeld zelf hoefden te reageren op een online advertentie). De vraagstellingen rond gender, seksuele oriëntatie en intersekse zijn waren bovendien afgestemd met Nederlandse belangenverenigingen en experts in het veld, en waar mogelijk gebaseerd op aanbevelingen voor best practices (zie bijvoorbeeld Bi+ Nederland, 2024).

Toch zijn er ook enkele aandachtspunten in dit onderzoek. Het inclusiever maken van grote statistische onderzoeken zoals de Veiligheidsmonitor stelt onderzoekers voor keuzes waarbij vaak een afweging gemaakt moet worden tussen inclusiviteit, validiteit en pragmatisme. Zo is – zoals hierboven beschreven – bij de huidige aanpak ervoor gekozen om deelnemers in te delen als bijvoorbeeld transgender persoon of niet-heteroseksuele persoon zonder hierbij naar zelfidentificatie te peilen. Deze aanpak heeft als nadeel dat er hoogstwaarschijnlijk personen ingedeeld zijn in groepen waarin zij zichzelf niet zouden plaatsen. Echter bestaat er binnen de wetenschappelijke literatuur consensus over deze aanpak, omdat indelingen op basis van zelfidentificatie doorgaans leiden tot onderschatting van de grootte van een bepaalde groep (Gulløy en Normann 2010; Hill et al. 2012; Keuzenkamp en Steenbeek 2012).

Ondanks het zorgvuldig opstellen van de (voor de Veiligheidsmonitor nieuwe) vragen naar intersekse zijn en genderidentiteit, is hier nog ruimte voor verbetering. Zo was de vraagstelling naar intersekse zijn mogelijk te complex en/of onduidelijk. Dit zou verbeterd kunnen worden door in de vraagstelling een opsomming op te nemen met voorbeelden van intersekse condities (zoals het syndroom van Klinefelter, het syndroom van Turner en Androgeen Ongevoeligheidssyndroom), waar respondenten zich concreter in kunnen herkennen. Wat betreft de vraagstelling naar genderidentiteit is het raadzaam om in plaats van de antwoordoptie ‘Non-binair’, wat een term is waarin niet veel personen zich herkennen, enkele uitgebreidere opties toe te voegen. Zo zouden respondenten kunnen kiezen uit ‘Zowel man als vrouw’, ‘Tussen man en vrouw in’ of ‘Noch man noch vrouw’ (analoog aan Rutgers, 2024).

Hoewel de totale steekproefgrootte van de Veiligheidsmonitor 2023 omvangrijk is, wat bijdraagt aan de betrouwbaarheid van de resultaten, heeft het merendeel van de personen die gecontacteerd werden om deel te nemen dit niet gedaan (zie Onderzoeksverantwoording Veiligheidsmonitor 2023). Ongeveer twee derde van de meer dan 500 duizend gecontacteerde personen namen niet deel aan het onderzoek, en er is momenteel geen mogelijkheid om inzicht te krijgen in welke mate LHBTQIA personen hierin vertegenwoordigd zijn. Personen die wel deelnamen, konden overigens weigeren bepaalde vragen in te vullen, wat de resultaten verder kan vertekenen. Vooral de vraag naar seksuele aantrekking werd relatief vaak overgeslagen (ongeveer 1 op 8 respondenten). Bovendien kan een vertekening ontstaan zijn doordat bepaalde groepen zich meer aangesproken voelen door het thema veiligheid en criminaliteit, en dus meer geneigd zijn om deel te nemen aan het onderzoek. Zo krijgen LHBTQIA personen vaker te maken met geweld (Transgender Netwerk Nederland, 2018), waardoor ze misschien meer gemotiveerd zijn de Veiligheidsmonitor in te vullen, wat dan weer zorgt voor een relatief grote representatie van deze groep.

Een methodologische uitdaging speelt op het vlak van de weging van de steekproef. Die wordt momenteel (beperkt) bepaald door het BRP-geslacht van de respondenten, wat bij een deel van de steekproef afwijkt van hun genderidentiteit. Er dient nog onderzocht te worden wat de implicaties zijn van een eventuele weging op basis van genderidentiteit. Een bijkomende moeilijkheid hierbij is dat de vraag naar genderidentiteit niet door alle respondenten werd beantwoord, en deze informatie dus niet voor iedereen beschikbaar is, ook omdat hier geen registerinformatie over beschikbaar is. Ook wat betreft seksuele oriëntatie en intersekse condities zijn er geen registergegevens waarop een eventuele weging gebaseerd kan worden, wat het voor deze variabelen praktisch nog uitdagender maakt om ze eventueel op te nemen in de weging.

Het tweede doel van dit onderzoek was om eventuele achtergrondkenmerken tussen LHBTQIA personen en de rest van Nederland in kaart te brengen. Deze verschillen zijn sterk aanwezig, en dit is belangrijk om rekening mee te houden bij toekomstig onderzoek met deze populatie. Wanneer toekomstige onderzoeken verschillen vinden tussen bijvoorbeeld transgender en cisgender personen, dient gecontroleerd te worden of deze verschillen niet verklaard worden door achtergrondkenmerken zoals leeftijd of stedelijkheid. Bovendien is het belangrijk deze verschillen in achtergrondkenmerken in het achterhoofd te houden bij het opstellen van onderzoeken en vragenlijsten. Het feit dat LHBTQIA personen relatief vaak buiten Nederland geboren zijn, vraagt bijvoorbeeld om culturele sensitiviteit om te garanderen dat vragenlijsten inclusief genoeg zijn.

5. Conclusie

Dit artikel presenteert een eerste schatting van het aantal LHBTQIA personen in Nederland op basis van de Veiligheidsmonitor 2023. Naar schatting is 18 procent van de Nederlandse bevolking ouder dan 15 jaar LHBTQIA. Dit komt neer op ongeveer 2,7 miljoen personen, wat hoger ligt dan vorige schattingen uit andere bronnen. 17 procent van de Nederlanders heeft een niet-heteroseksuele oriëntatie, 1 procent is transgender/NBGQ, en 0,3 procent is intersekse. Tussen deze drie kenmerken bestaat een kleine overlap. LHBTQIA personen verschillen van de rest van Nederland op enkele demografische achtergrondkenmerken. Zo zijn ze overwegend jonger, wonen ze vaker in zeer sterk stedelijke gebieden, hebben ze relatief weinig een havo-, vwo- of mbo-diploma, zijn ze relatief vaak buiten Nederland geboren en genieten ze een lagere welvaart. Op basis van gesprekken met belangenverenigingen en literatuuronderzoek beoordeelt het CBS deze eerste schattingen als betrouwbaar, al werden verdere aanbevelingen voor toekomstig onderzoek beschreven die het CBS uiteraard ook zelf in acht zal nemen.

Referenties

Bi+ Nederland (2023). Kennissynthese Nederlandse onderzoeken over bi+ mensen en thema’s.

Bi+ Nederland (2024). Handreiking bi+ inclusief onderzoek.

CBS (2017). Vragenlijsten Gezondheidsenquête vanaf 2014.

CBS (2024). Veiligheidsmonitor 2023.

Gulløy, E., & Normann, T. (2010). Sexual identity and living conditions. Evaluation of the relevance of living conditions and data collection. Oslo: Kongsvinger.

Hill, A.K., Dawood, K., & Puts, D.A. (2012). Biological foundations of sexual orientation. In: C.J. Patterson & A.R. D’Augelli (red.), Handbook of Psychology and Sexual Orientation (p. 55-68). Oxford: Oxford University Press.

Jones, T., Hart, B., Carpenter, M., Ansara, G., Leonard, W., & Lucke, J. (2016) Intersex: Stories and Statistics from Australia: Open Book Publishers.

Keuzenkamp, S., & Steenbeek, R. (2012). Vragen naar seksuele oriëntatie in de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA). Notitie voor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Den Haag:Sociaal en Cultureel Planbureau/TNO.

Kuyper, L., & Wijsen, C. (2014). Gender identities and gender dysphoria in the Netherlands. Archives of Sexual Behavior, 43(2), 377-385.

Monro, S. (2019). Non-binary and genderqueer: An overview of the field. International Journal of Transgender Health, 20(2-3), 126-133.

Rothblum, E. D., Krueger, E. A., Kittle, K. R., & Meyer, I. H. (2020). Asexual and non-asexual respondents from a U.S. population-based study of sexual minorities. Archives of Sexual Behavior, 49, 757-767.

Rutgers (2023). Kiezen voor een “X”.

Sociaal Cultureel Planbureau (2014). Leven met intersekse/DSD.

Sociaal Cultureel Planbureau (2017). Transgender personen in Nederland.

Sociaal Cultureel Planbureau (2022). LHBT monitor 2022.

Transgender Netwerk Nederland (2018). Overal op je hoede. Geweld tegen transgender personen in Nederland.

Veale, J.F. (2008). Prevalence of transsexualism among New Zealand passport holders. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 42, 887-889.

Wiepjes, C.M., Nota, N.M., de Blok, C.J.M., Klaver, M., de Vries, A.L.C., Wensing-Kruger, A., de Jongh, R.T., Bouman, M., Steensma, T.D., Cohen-Kettenis, P., Gooren, L.J.G., Kreukels, B.P.C., & den Heijer, M. (2018). The Amsterdam cohort of gender dysphoria study (1972-2015): Trends in prevalence, treatment, and regrets. Journal of Sexual Medicine, 15(4), 1-9.

Bijlagen

1. Aandeel LHBTQIA personen onder inwoners van 15 jaar of ouder in Nederland, 2023
% 15 jaar of ouder
LHBTQIALHBTQIA17,7
LHBTQIANiet-LHBTQIA82,3
Seksuele oriëntatieNiet-heteroseksueel16,7
Seksuele oriëntatieHeteroseksueel83,3
Seksuele oriëntatieHomoseksuele man1,8
Seksuele oriëntatieHomoseksuele vrouw0,7
Seksuele oriëntatieBi-plus man5,1
Seksuele oriëntatieBi-plus vrouw6
Seksuele oriëntatieHeteroseksuele man43,1
Seksuele oriëntatieHeteroseksuele vrouw40,2
Seksuele oriëntatieAseksuele man0,7
Seksuele oriëntatieAseksuele vrouw1,2
Seksuele oriëntatieAnders0,3
Seksuele oriëntatieWeet (nog) niet0,9
GenderidentiteitMan49,6
GenderidentiteitVrouw50,1
GenderidentiteitNBGQ0,3
GenderidentiteitTransgender/NBGQ1
GenderidentiteitCisgender99
GenderidentiteitCisgender man49,1
GenderidentiteitCisgender vrouw49,8
GenderidentiteitTransgender man0,4
GenderidentiteitTransgender vrouw0,3
GenderidentiteitNBGQ0,3
IntersekseIntersekse0,3
IntersekseNiet intersekse99,7

1. Aandeel LHBTQIA personen onder inwoners van 15 jaar of ouder in Nederland, 2023 (slot)
% LHBTQIA personen
OverlapEnkel niet-heteroseksueel93
OverlapEnkel transgender/NBGQ2,5
OverlapEnkel intersekse1
OverlapEnkel niet-heteroseksueel en transgender/NBGQ2,9
OverlapEnkel niet-heteroseksueel en intersekse0,4
OverlapEnkel transgender/NBGQ en intersekse0
OverlapNiet-heteroseksueel, transgender/NBGQ en intersekse0,2

2. Leeftijd LHBTQIA personen en rest van bevolking, 2023
% 15 jaar of ouder15-24 jaar25-44 jaar45-64 jaar65 jaar of ouder
LHBTQIALHBTQIA19,430,926,323,4
LHBTQIANiet-LHBTQIA14,331,732,521,4
Seksuele oriëntatieNiet-heteroseksueel19,831,325,922,9
Seksuele oriëntatieHeteroseksueel14,331,532,421,7
Seksuele oriëntatieHomoseksuele man16,139,329,914,7
Seksuele oriëntatieHomoseksuele vrouw19,93132,116,9
Seksuele oriëntatieBi-plus man14,628,73026,7
Seksuele oriëntatieBi-plus vrouw22,837,522,716,9
Seksuele oriëntatieHeteroseksuele man14,931,632,121,3
Seksuele oriëntatieHeteroseksuele vrouw13,631,532,722,1
Seksuele oriëntatieAseksuele man11,414,522,451,7
Seksuele oriëntatieAseksuele vrouw8,81426,251
Seksuele oriëntatieAnders47,333,9153,8
Seksuele oriëntatieWeet (nog) niet47,323,917,511,3
GenderidentiteitMan14,730,531,922,9
GenderidentiteitVrouw14,129,931,524,5
GenderidentiteitNBGQ45,833,216,24,8
GenderidentiteitTransgender/NBGQ25,425,32425,3
GenderidentiteitCisgender14,430,331,723,7
GenderidentiteitCisgender man14,730,631,922,8
GenderidentiteitCisgender vrouw1429,931,524,5
GenderidentiteitTransgender man14,9192739
GenderidentiteitTransgender vrouw21,626,926,824,7
GenderidentiteitNBGQ45,833,216,24,8
IntersekseIntersekse19,726,534,119,7
IntersekseNiet intersekse14,630,631,723,1

3. Stedelijkheid woongemeente LHBTQIA personen en rest van bevolking, 2023
% 15 jaar of ouderNiet stedelijkWeinig stedelijkMatig stedelijkSterk stedelijkZeer sterk stedelijk
LHBTQIALHBTQIA6,218,214,829,431,4
LHBTQIANiet-LHBTQIA7,121,916,729,724,6
Seksuele oriëntatieNiet-heteroseksueel6,217,814,629,531,8
Seksuele oriëntatieHeteroseksueel7,221,916,729,724,5
Seksuele oriëntatieHomoseksuele man4,814,610,627,342,7
Seksuele oriëntatieHomoseksuele vrouw5,616,81432,930,7
Seksuele oriëntatieBi-plus man6,919,616,82927,7
Seksuele oriëntatieBi-plus vrouw5,916,114,329,434,4
Seksuele oriëntatieHeteroseksuele man722,116,629,524,7
Seksuele oriëntatieHeteroseksuele vrouw7,321,816,73024,3
Seksuele oriëntatieAseksuele man6,622,216,334,620,3
Seksuele oriëntatieAseksuele vrouw7,221,715,230,725,2
Seksuele oriëntatieAnders2,313,212,827,244,5
Seksuele oriëntatieWeet (nog) niet6,619,612,530,930,4
GenderidentiteitMan721,516,329,325,8
GenderidentiteitVrouw720,816,13026,1
GenderidentiteitNBGQ2,21312,727,844,3
GenderidentiteitTransgender/NBGQ5,621,916,526,829,2
GenderidentiteitCisgender721,216,229,726
GenderidentiteitCisgender man721,516,329,425,8
GenderidentiteitCisgender vrouw720,816,13026,1
GenderidentiteitTransgender man7,525,218,123,725,4
GenderidentiteitTransgender vrouw6,225,117,530,221
GenderidentiteitNBGQ2,21312,727,844,3
IntersekseIntersekse8,220,513,732,225,3
IntersekseNiet intersekse6,921,216,329,726

4. Onderwijsniveau LHBTQIA personen en rest van bevolking, 2023
% 15 jaar of ouderBasisonderwijs, vmbo, mbo1Havo, vwo, mbo2-4Hbo, wo
LHBTQIALHBTQIA25,832,341,9
LHBTQIANiet-LHBTQIA23,436,540,2
Seksuele oriëntatieNiet-heteroseksueel25,332,242,5
Seksuele oriëntatieHeteroseksueel23,936,439,7
Seksuele oriëntatieHomoseksuele man14,931,154,1
Seksuele oriëntatieHomoseksuele vrouw2234,143,9
Seksuele oriëntatieBi-plus man25,636,537,9
Seksuele oriëntatieBi-plus vrouw19,529,650,9
Seksuele oriëntatieHeteroseksuele man2337,939,1
Seksuele oriëntatieHeteroseksuele vrouw2534,840,3
Seksuele oriëntatieAseksuele man37,438,524,1
Seksuele oriëntatieAseksuele vrouw41,531,327,1
Seksuele oriëntatieAnders30,633,935,5
Seksuele oriëntatieWeet (nog) niet56,821,421,8
GenderidentiteitMan24,637,138,4
GenderidentiteitVrouw27,333,339,4
GenderidentiteitNBGQ31,433,435,2
GenderidentiteitTransgender/NBGQ37,233,429,3
GenderidentiteitCisgender25,835,239
GenderidentiteitCisgender man24,437,138,5
GenderidentiteitCisgender vrouw27,233,339,5
GenderidentiteitTransgender man40,132,527,4
GenderidentiteitTransgender vrouw38,634,826,6
GenderidentiteitNBGQ31,433,435,2
IntersekseIntersekse38,236,125,7
IntersekseNiet intersekse2535,339,7

5. Herkomst LHBTQIA personen en rest van bevolking, 2023
% 15 jaar of ouderGeboren in Nederland, 2 ouders geboren in NederlandGeboren in Nederland, 1 of 2 ouders geboren buiten NederlandGeboren buiten Nederland
LHBTQIALHBTQIA72,110,817
LHBTQIANiet-LHBTQIA75,51113,5
Seksuele oriëntatieNiet-heteroseksueel72,210,916,9
Seksuele oriëntatieHeteroseksueel75,21113,8
Seksuele oriëntatieHomoseksuele man70,410,918,7
Seksuele oriëntatieHomoseksuele vrouw808,811,2
Seksuele oriëntatieBi-plus man76,410,213,4
Seksuele oriëntatieBi-plus vrouw73,111,415,6
Seksuele oriëntatieHeteroseksuele man75,611,213,1
Seksuele oriëntatieHeteroseksuele vrouw74,810,714,5
Seksuele oriëntatieAseksuele man71,39,219,5
Seksuele oriëntatieAseksuele vrouw69,810,519,7
Seksuele oriëntatieAnders62,417,919,7
Seksuele oriëntatieWeet (nog) niet48,213,138,6
GenderidentiteitMan74,211,214,6
GenderidentiteitVrouw73,210,716
GenderidentiteitNBGQ61,61721,4
GenderidentiteitTransgender/NBGQ68,711,919,4
GenderidentiteitCisgender73,71115,3
GenderidentiteitCisgender man74,211,214,6
GenderidentiteitCisgender vrouw73,210,716
GenderidentiteitTransgender man729,518,5
GenderidentiteitTransgender vrouw70,610,618,9
GenderidentiteitNBGQ61,61721,4
IntersekseIntersekse58,48,633
IntersekseNiet intersekse74,21114,8

6. Welvaartsniveau LHBTQIA personen en rest van bevolking, 2023
% 15 jaar of ouder1e kwintielgroep2e kwintielgroep3e kwintielgroep4e kwintielgroep5e kwintielgroep
LHBTQIALHBTQIA17,217,718,720,326
LHBTQIANiet-LHBTQIA11,715,120,423,429,4
Seksuele oriëntatieNiet-heteroseksueel17,117,718,520,526,2
Seksuele oriëntatieHeteroseksueel11,915,220,423,229,2
Seksuele oriëntatieHomoseksuele man14,613,317,721,532,9
Seksuele oriëntatieHomoseksuele vrouw16,616,819,519,927,3
Seksuele oriëntatieBi-plus man13,517,220,620,927,7
Seksuele oriëntatieBi-plus vrouw17,317,518,221,525,5
Seksuele oriëntatieHeteroseksuele man1114,720,523,830
Seksuele oriëntatieHeteroseksuele vrouw12,915,820,322,728,4
Seksuele oriëntatieAseksuele man21,421162120,5
Seksuele oriëntatieAseksuele vrouw23,523,816,916,419,4
Seksuele oriëntatieAnders30,319,613,216,920
Seksuele oriëntatieWeet (nog) niet24,620,615,716,422,7
GenderidentiteitMan12,315,520,222,829,2
GenderidentiteitVrouw14,917,119,721,526,8
GenderidentiteitNBGQ29,82013,216,620,4
GenderidentiteitTransgender/NBGQ2417,817,916,823,5
GenderidentiteitCisgender13,616,319,922,228
GenderidentiteitCisgender man12,215,420,222,929,2
GenderidentiteitCisgender vrouw14,917,119,721,626,8
GenderidentiteitTransgender man20,618,121,115,924,3
GenderidentiteitTransgender vrouw23,515,617,618,125,2
GenderidentiteitNBGQ29,82013,216,620,4
IntersekseIntersekse21,725,721,711,919
IntersekseNiet intersekse13,3162022,428,3