5. Conclusie
Op moment van migratie had ruim de helft van de migranten nauwelijks kennis van de Nederlandse taal. Die kennis neemt na verloop van tijd bij de meeste immigranten wel sterk toe. Op moment van enquêteren was het aandeel migranten met beperkte kennis van het Nederlands nog 10 procent. Van de migranten heeft meer dan de helft in de loop van de tijd een taalcursus Nederlands gevolgd.
Gecorrigeerd voor andere factoren blijkt dat een jonge leeftijd bij immigratie samenhangt met een hogere Nederlandse taalvaardigheid later. Lager opgeleide immigranten, én immigranten met lager opgeleide ouders bereiken gemiddeld een minder hoge taalvaardigheid dan hoger opgeleide. Dit speelt een rol bij de minder goede taalvaardigheid van migranten uit Turkije en Marokko. Andere onderzochte factoren geven geen uitsluitsel voor de verschillen tussen de onderscheiden migrantengroepen.
Voor inzicht in het verband tussen arbeidspositie en beheersing van de Nederlandse taal is het allereerst van belang te realiseren dat werk voor de meeste immigranten niet de belangrijkste migratiereden was; dit was het geval voor een minderheid van 16 procent. Hiervan had bovendien een belangrijk deel al werk op het moment van migratie. 11 procent van de migranten had namelijk al een baan in Nederland voordat ze voor het werk naar Nederland kwamen.
Een gebrekkige beheersing van het Nederlands vormt of vormde voor 11 procent van de migranten naar eigen zeggen de voornaamste hindernis bij het vinden van betaald werk. Onder degenen die obstakels ondervonden was dit een belangrijke factor, maar de meerderheid van de immigranten ervoer helemaal geen obstakels. De relatie tussen arbeidsparticipatie en beheersing van het Nederlands is dan ook complex. Tussen arbeidsparticipatie en Nederlandse taalvaardigheid op het moment van migratie bestaat nauwelijks een verband. Tussen arbeidsparticipatie en de huidige taalvaardigheid bestaat wel een verband, maar geen lineaire samenhang: de regel hoe beter het Nederlands, hoe hoger de arbeidsparticipatie gaat namelijk slechts gedeeltelijk op, omdat ook leeftijd een rol speelt: migranten met Nederlands als moedertaal zijn relatief vaak 55 jaar of ouder en 55-plussers hebben doorgaans minder vaak betaald werk dan 55-minners. Behalve dat meer kennis van de Nederlandse taal positief samenhangt met het hebben (verkrijgen) van betaald werk kan het ook andersom werken. Wie werk heeft, binnen een Nederlandstalige context, verbetert ook zijn of haar taalvaardigheid.
Een nog complexere relatie geeft taalvaardigheid met het beroepsniveau. Onder mensen die geen Nederlands spreken zijn er zelfs relatief veel met een hoog beroepsniveau. Dit zijn naar alle waarschijnlijkheid kenniswerkers die zonder Nederlands goed uit de voeten kunnen op de werkvloer.