Nederlandse taalvaardigheid van migranten en hun positie op de arbeidsmarkt
Over deze publicatie
De Nederlandse taalvaardigheid van migranten blijkt positief samen te hangen met het hebben van betaald werk. De taalvaardigheid hangt ook enigszins samen met de verschillen in arbeidspositie die er bestaan tussen diverse groepen migranten. Taalkennis is echter niet de enige factor die een rol speelt bij het verkrijgen van werk. Zo hebben sommige immigranten met weinig kennis van het Nederlands juist een hoog beroepsniveau. Waarschijnlijk gaat het hier om kenniswerkers, waarvan een groot deel hier al een baan heeft voordat men naar Nederland emigreert en Engels in plaats van Nederlands de voertaal op de werkvloer is.
Gegevens over de Nederlandse taalvaardigheid onder migranten zijn verkregen via een extra module in de Enquête beroepsbevolking (EBB). Hierin is daarnaast bijvoorbeeld ook gevraagd naar obstakels die immigranten hebben ervaren bij het vinden van een passende baan als ook naar de reden van migratie naar Nederland. Gebrekkige beheersing van het Nederlands vormde voor 10 à 15 procent van de migranten de grootste hindernis. Overigens kwam maar 16 procent van de migranten naar Nederland voor werk. De meeste kwamen om familieredenen, bijvoorbeeld omdat ze meereisden met hun ouders.
1. Inleiding
Migratie levert veel maatschappelijk debat op. Een van de kwesties met betrekking tot migratie is de vraag in hoeverre migranten deelnemen aan het maatschappelijke verkeer in Nederland. Kennis van de Nederlandse taal wordt hiervoor vaak als noodzakelijke voorwaarde gezien. Die zou helpen bij het vinden van werk, maar ook om deel te kunnen nemen aan allerlei andere aspecten van het leven, zoals het volgen van een opleiding, het doen van vrijwilligerswerk, het bezoeken van theatervoorstellingen of het zinvol kunnen bijwonen van ouderavonden. In dit artikel staat de relatie tussen de Nederlandse taalvaardigheid van migranten en hun arbeidsmarktpositie centraal.
Basis van het artikel vormt nieuwe informatie over de kennis van de Nederlandse taal zowel op moment van migratie als de huidige kennis (gemeten in 2021). De centrale vraag in dit artikel is in hoeverre de mate van beheersing van het Nederlands samenhangt met de arbeidsmarktpositie van migranten. Ook wordt ingegaan op de vraag of het niet of in beperkte mate beheersen van het Nederlands als obstakel werd ervaren bij het vinden van werk. Naast kennis van het Nederlands worden ook andere kenmerken op samenhang met de huidige arbeidsmarktpositie onderzocht, zoals de reden van migratie naar Nederland, de leeftijd waarop men naar Nederland kwam en het onderwijsniveau in het verslagjaar. Er worden vier groepen geboortelanden onderscheiden: Europese landen, Marokko en Turkije, Suriname en de Nederlandse Cariben, en overige landen. Hierbij gaat het in alle gevallen om alle migranten die ooit naar Nederland zijn gemigreerd en die in 2021 in Nederland woonden en tussen de 15 en 75 jaar oud waren.
2. Methode
Er is gebruik gemaakt van de gegevens van de Enquête beroepsbevolking (EBB), een onderzoek onder alle in het bevolkingsregister opgenomen personen van 15 jaar en ouder die deel uit maken van een particulier huishouden in Nederland. Personen die in instellingen wonen zijn hier daarom geen onderdeel van. Deze criteria gelden dus ook voor de specifieke doelpopulatie van deze studie, migranten die zelf naar Nederland zijn gemigreerd, of dat nou lang geleden is of heel recent. Kinderen van migranten die in Nederland zijn geboren tellen derhalve niet mee in de categorie migranten maar tellen mee in de categorie ‘in Nederland geboren’. Ook tijdelijke arbeidsmigranten - denk bijvoorbeeld aan seizoenarbeiders in de landbouw - maken geen onderdeel uit van de doelpopulatie, omdat zij niet ingeschreven staan in het bevolkingsregister. Met het oog op de arbeidsparticipatie is gekozen voor personen van 15 tot 75 jaar. Dit is de leeftijdsgroep waarover doorgaans wordt gepubliceerd.
Onder migranten is iedereen inbegrepen die buiten Nederland is geboren, dus ook mensen die zijn geadopteerd en mensen die in het buitenland zijn geboren omdat hun (Nederlandse) ouders daar tijdelijk verbleven. De termen ‘migrant’ en ‘immigrant’ worden in deze publicatie als synoniemen gebruikt. Bij de analyses zijn de geboortelanden gegroepeerd omdat de aantallen per individueel land anders veelal te klein waren. Overwegingen die meegespeeld hebben bij de gekozen indeling waren dat Marokko en Turkije in de jaren 60 dé landen waren waar de immigranten vandaan kwamen. Suriname en de Nederlandse Cariben zijn samengenomen omdat Nederlands er vanwege hun geschiedenis met Nederland een van de officiële talen is, waardoor gemiddeld genomen men het Nederlands al redelijk tot goed beheerst bij migratie naar Nederland. Voor de rest zijn de Europese en niet-Europese landen van elkaar onderscheiden.
Voor dit artikel is zoals gezegd gebruik gemaakt van uitkomsten uit de Enquête beroepsbevolking (EBB Enquête Beroepsbevolking (EBB) - Onderzoeksbeschrijving). De EBB vormt een van de belangrijkste gegevensbronnen over de arbeidsdeelname en er wordt door het CBS maandelijks over gerapporteerd. In de EBB worden respondenten vragen gesteld over hun positie op de arbeidsmarkt. Jaarlijks wordt er een wisselende set van extra vragen aan de EBB toegevoegd, de zogeheten EU Labour Force Survey-modules (EU, 2023). De uitkomsten die in dit artikel worden gepresenteerd, zijn gebaseerd op de extra vragen uit 2021. Dat jaar zijn aan migranten extra vragen gesteld over onder meer hun situatie op de arbeidsmarkt en hun Nederlandse taalvaardigheid. Voor laatstgenoemde onderscheidt men de volgende categorieën: moedertaal, zeer goed, goed, redelijk, niet of nauwelijks en – bij de taalvaardigheid op het moment van immigratie – was te jong om een taal te spreken. In de vragenlijst is het begrip moedertaal toegelicht als ‘Dit is de taal die u als kind thuis aangeleerd kreeg en sprak’. De Nederlandse taalvaardigheid is dus de inschatting van de immigrant zelf. De vraagstellingen zijn hier in te zien. De EBB bestaat uit vijf peilingen. De extra vragen zijn alleen aan de eerste peiling toegevoegd. Omdat we de figuren op dezelfde steekproef wilden baseren als de multivariate regressie-analyses, zijn ook de figuren waarvoor geen gebruik is gemaakt van de extra vragen, gebaseerd op de eerste peiling. Daardoor kunnen ze iets afwijken van cijfers die zijn gebaseerd op alle peilingen.
De EBB-vragenlijst is alleen in het Nederlands beschikbaar. Wel is het uitgangspunt bij de opstelling ervan de vragen zo kort en bondig mogelijk te formuleren met gebruikmaking van eenvoudig taalgebruik (niveau B1 Taalniveau B1 | Rijkswebsites | CommunicatieRijk). Het feit dat de vragenlijst in het Nederlands is, kan er echter toe geleid hebben dat migranten die het Nederlands niet zo goed beheersen, deze minder vaak dan gemiddeld invullen. Daarom is een aantal extra analyses uitgevoerd om te kijken in hoeverre de EBB representatief is voor migranten die in Nederland wonen. Daaruit blijkt dat er wel in enige mate sprake is van ondervertegenwoordiging van recente migranten en oververtegenwoordiging van migranten die al langer in Nederland wonen. Daarnaast ligt de arbeidsparticipatie van zowel mensen die in Nederland zijn geboren als migranten op basis van de EBB iets hoger dan op basis van registerinformatie. Hierbij zijn er verschillen tussen geboortelanden. Deze verschillen zijn echter niet dusdanig groot dat het de voorgenomen analyse in de weg staat. Om meer bij de meertaligheid van de Nederlandse bevolking aan te sluiten, en daarmee mogelijke selectiviteit in de respons te verminderen, is het CBS inmiddels gestart met het uitzetten van meertalige vragenlijsten en onderzoekt het de resultaten hiervan.
3. Migratie en Nederlandse taalvaardigheid
Op basis van het bevolkingsregister maakten de onderscheiden migrantengroepen 17 procent uit van alle op 1 januari 2022 in Nederland wonende personen van 15 tot 75 jaar. Dit komt overeen met 2,3 miljoen migranten. 778 duizend migranten (5,8 procent van de totale bevolking van 15 tot 75 jaar) waren geboren in een ander Europees land dan Nederland. Uit Turkije en Marokko waren 346 duizend migranten (2,6 procent) afkomstig. Daarnaast waren 255 duizend migranten (1,9 procent) geboren in Suriname of de Nederlandse Cariben (voormalig Nederlandse Antillen). Tot slot waren 886 duizend migranten (6,7 procent) afkomstig uit andere niet-Europese landen.
Geboorteland | |
---|---|
Nederland | 83 |
Europa (exclusief Nederland) | 5,8 |
Turkije/Marokko | 2,6 |
Suriname/Nederlandse Cariben | 1,9 |
Overig | 6,7 |
Bron: CBS, Bevolkingsregister |
Familie meest voorkomende reden migratie
Bijna de helft van de migranten gaf in de EBB1) aan dat de belangrijkste reden om (ooit) naar Nederland te komen was dat een familielid al in Nederland woonde of men met het gezin mee naar Nederland migreerde. Binnen elke categorie geboortelanden was dit de belangrijkste reden, maar vooral voor migranten uit Turkije en Marokko: bijna drie kwart van hen kwam (ooit) vanwege familieredenen hiernaartoe.
Werk was voor 16,3 procent van de migranten de belangrijkste reden om naar Nederland te komen. Een ruime meerderheid van deze migranten (bijna 70 procent) had al een baan in Nederland geregeld voordat ze arriveerden. Van de Europese migranten kwam 30 procent voor werk naar Nederland. Van hen had drie kwart al een baan gevonden voordat zij naar Nederland migreerden. Van alle migranten kwam 13,4 procent als vluchteling. Onder migranten uit overige niet-Europese landen was dit aandeel met 28,4 procent het hoogst. Het volgen van een opleiding was voor 9,9 procent van de migranten de voornaamste reden om naar Nederland te komen. Migranten uit Suriname en de Nederlandse Cariben gaven dit met 23,2 procent het vaakst als reden op.
Familie- of gezinsreden (%) | Werk, baan gevonden voor migratie (%) | Werk, geen baan gevonden voor migratie (%) | Opleiding, school of studie (%) | Als vluchteling (%) | Andere reden (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|
Europa (excl. NL) | 39,8 | 22,5 | 7,2 | 10,9 | 4,6 | 14,9 |
Turkije/Marokko | 72,6 | 4,4 | 7 | 2,7 | 5,1 | 8,2 |
Suriname/Nederlands- Caribisch gebied | 53 | 2,1 | 5,6 | 23,2 | 0,8 | 15,4 |
Overig | 40 | 6,8 | 3 | 7,8 | 28,4 | 14 |
Totaal | 46,8 | 11 | 5,3 | 9,9 | 13,4 | 13,5 |
Bron: CBS, EBB |
De gemiddelde leeftijd op moment van migratie verschilt per migrantengroep. Zo was een relatief groot deel van de migranten uit Suriname/Cariben tussen de 12 en 25 jaar oud toen ze hiernaartoe kwamen. Zij kwamen dan ook relatief vaak vanwege het volgen van een opleiding. Migranten uit Europa zijn relatief vaak wat ouder; wat aansluit bij het feit dat een relatief groot deel van hen aangaf vanwege werk te zijn gekomen. Tabel B.1 in de bijlage bevat de leeftijdsverdeling naar geboorteland op 1 januari 2022.
0 tot 6 jaar (%) | 6 tot 12 jaar (%) | 12 tot 18 jaar (%) | 18 tot 25 jaar (%) | 25 jaar of ouder (%) | |
---|---|---|---|---|---|
Europa (excl. NL) | 8,2 | 5,7 | 4,2 | 21,2 | 60,7 |
Turkije/Marokko | 10,7 | 10,8 | 13,6 | 23,5 | 41,4 |
Suriname/Nederlands- Caribisch gebied | 10,1 | 13,3 | 11,6 | 28,1 | 37,0 |
Overig | 12,0 | 9,6 | 8,4 | 14,8 | 55,3 |
Totaal | 10,3 | 9,0 | 8,3 | 20,0 | 52,4 |
Bron: CBS, EBB |
Meer dan de helft niet of nauwelijks kennis van Nederlandse taal op moment van migratie
Op het moment van migratie had meer dan de helft van de migranten niet of nauwelijks kennis van de Nederlandse taal. Dit geldt voor alle geboortelandgroepen met uitzondering van personen uit Suriname en de Nederlandse Cariben. Van hen had slechts een paar procent niet of nauwelijks kennis van de Nederlandse taal. Nederlands werd door ruim 50 procent van hen als moedertaal aangegeven: in de vragenlijst is het begrip moedertaal toegelicht als ‘Dit is de taal die u als kind thuis aangeleerd kreeg en sprak’.
De Nederlandse taalvaardigheid was in het verslagjaar (2021) gemiddeld stukken beter dan op het moment toen men naar Nederland kwam. Ruim de helft van de immigranten sprak nauwelijks Nederlands toen men migreerde, terwijl dit aandeel op het moment van deelname aan de enquête nog 10,2 procent was. Bijna de helft classificeerde zichzelf in 2021 als een gevorderde spreker of had Nederlands al als moedertaal. Van degenen die op het moment van immigratie te jong waren om een taal te spreken heeft meer dan de helft Nederlands als moedertaal aangegeven en is een kwart gevorderde spreker.
Moedertaal (%) | Zeer goed (%) | Goed (%) | Redelijk (%) | Niet of nauwelijks (%) | Op moment van migratie te jong om een taal te spreken (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|
Europa (excl. NL) | 8,2 | 1,8 | 4,9 | 7,8 | 60,5 | 16,9 |
Turkije/Marokko | 2,7 | 1,6 | 2,9 | 7,4 | 61,5 | 23,7 |
Suriname/Nederlands- Caribisch gebied | 53,3 | 5,2 | 11,4 | 8,4 | 2,6 | 19,1 |
Overig | 6,8 | 1,1 | 3,7 | 6,7 | 60,3 | 21,4 |
Totaal | 12,7 | 2,0 | 5,0 | 7,4 | 52,9 | 20,1 |
Bron: CBS, EBB |
Moedertaal (%) | Zeer goed (%) | Goed (%) | Redelijk (%) | Niet of nauwelijks (%) | |
---|---|---|---|---|---|
Europa (excl. NL) | 15,5 | 29,9 | 21,7 | 19,5 | 13,4 |
Turkije/Marokko | 6,1 | 29,3 | 26,1 | 31,6 | 6,9 |
Suriname/Nederlands -Caribisch gebied | 68,4 | 18,2 | 10 | 3,3 | 0,2 |
Overig | 17,8 | 20,9 | 22 | 27,1 | 12,2 |
totaal | 21,7 | 24,8 | 21 | 22,3 | 10,2 |
Bron: CBS, EBB |
Bijna de helft van alle migranten heeft na verloop van tijd wel een Nederlandse taalcursus gevolgd. Meestal betrof dat een algemene taalcursus. Een derde van de cursisten volgde een werk-specifieke taalcursus. Als men geen taalcursus heeft gevolgd, dan was dat doorgaans omdat men al voldoende Nederlands sprak. Vooral migranten uit Suriname en de Nederlandse Cariben gaven aan om die reden geen taalcursus te hebben gevolgd.
Ja, een algemene taalcursus (%) | Ja, een werkgerichte taalcursus (%) | Nee, er was geen cursus beschikbaar of te duur (%) | Nee, het was niet nodig (%) | Nee, vanwege een andere reden (%) | |
---|---|---|---|---|---|
Europa (excl. NL) | 38,6 | 13,4 | 4,8 | 34,6 | 8,6 |
Turkije/Marokko | 34 | 22,2 | 3,2 | 31,3 | 9,4 |
Suriname/Nederlands- Caribisch gebied | 4,8 | 1,5 | 0,5 | 90,7 | 2,5 |
Overig | 35,9 | 21,1 | 3,6 | 32,8 | 6,5 |
Totaal | 32,4 | 16,2 | 3,5 | 40,8 | 7,1 |
Bron: CBS, EBB |
Samenhang Nederlandse taalvaardigheid en persoonskenmerken
Met een zogeheten multivariate ordinale regressieanalyse is berekend hoe de Nederlandse taalvaardigheid van migranten in het verslagjaar samenhangt met verschillende persoonskenmerken (zie tabel B.2 in de bijlage). Uit de analyse blijkt dat hoe jonger migranten waren toen ze naar Nederland kwamen, des te beter hun kennis van de Nederlandse taal was op het moment dat ze meededen aan de enquête. Tevens geldt dat, bij gelijke migratieleeftijd, de taalvaardigheid hoger is naarmate migranten op moment van deelname aan de enquête ouder zijn. De leeftijd weerspiegelt in dit geval hoe lang men in Nederland woont en hoe lang men dus de mogelijkheid heeft gehad om zich het Nederlands eigen te maken. Daarnaast laat de analyse zien dat laagopgeleide migranten en migranten met laagopgeleide ouders gemiddeld genomen minder kennis van de Nederlandse taal hebben dan middelbaar en hoogopgeleide migranten.
De verschillen in de huidige taalvaardigheid tussen de geboortelandgroepen houdt nauwelijks verband met verschillen tussen die groepen in de leeftijd bij enquêtering, geslacht, onderwijsniveau en dat van de ouders. Alleen de minder goede taalvaardigheid van migranten uit Turkije en Marokko kan in beperkte mate worden toegeschreven aan het feit dat zijzelf en hun ouders vaker laagopgeleid zijn dan andere migranten.
4. Taalvaardigheid en positie op de arbeidsmarkt
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillen in arbeidspositie tussen verschillende groepen migranten én tussen de totale groep migranten en mensen die in Nederland zijn geboren. Alvorens in te gaan op de samenhang tussen arbeidspositie, Nederlandse taalvaardigheid en andere achtergrondkenmerken begint dit hoofdstuk met de beschrijving van een aantal obstakels die migranten mogelijk hebben ervaren bij het vinden van werk (4.1). Daarna volgt een paragraaf over redenen om geen betaald werk te hebben (4.2). Omdat de redenen hiervoor tussen mannen en vrouwen erg verschillen volgt daarna een paragraaf over de arbeidspositie naar geslacht (4.3). Vervolgens wordt achtereenvolgens bekeken in hoeverre arbeidspositie (4.4) respectievelijk beroepsniveau (4.5) samenhangen met Nederlandse taalvaardigheid.
In paragraaf 4.6 t/m 4.8 wordt ingegaan op de arbeidspositie van de onderscheiden groepen migranten en hoe deze samenhangt met de leeftijd waarop men immigreerde, het huidige onderwijsniveau, en de eventuele erkenning van diploma’s uit het land van herkomst. Hierna wordt gepresenteerd in welke beroepen migranten terecht zijn gekomen (4.9). Bij de vergelijking tussen groepen uit verschillende geboortelanden en groepen met verschillende taalniveaus moet worden bedacht dat deze groepen ook op allerlei andere kenmerken sterk kunnen verschillen. Daarom wordt in 4.10 op basis van de beschikbare achtergrondvariabelen in een multivariate analyse beoordeeld wat die samenhang is met betrekking tot verschillen in arbeidspositie.
4.1 Obstakels bij het vinden van werk
Ook al zijn de meeste immigranten in eerste instantie niet voor werk naar Nederland gekomen, de meeste hadden anno 2021 wel werk, ooit gewerkt of naar werk gezocht. In 2021 had 11 procent van hen dit nog nooit gedaan. Aan alle immigranten die op enig moment naar werk hebben gezocht is, ongeacht of dit wel of niet tot werk heeft geleid, gevraagd wat daarbij het belangrijkste obstakel was dat zij hebben ondervonden bij het vinden van passend werk, dat wil zeggen werk dat aansluit bij hun kennis en kunde.
Zo’n 64 procent van de immigranten gaf aan helemaal geen obstakels te hebben ervaren. (Op diegenen die überhaupt hebben gezocht is dat 72 procent.) Hierbij dient bedacht te worden dat alleen mensen in particuliere huishoudens deelnemen aan de EBB: migranten in asielzoekerscentra die vanwege de regelgeving bijvoorbeeld niet mogen werken, maken geen deel uit van dit onderzoek. Migranten noemden problemen met de Nederlandse taal het vaakst als obstakel bij toetreding tot de Nederlandse arbeidsmarkt: 11 procent van hen gaf dit aan. Alleen voor immigranten uit Suriname en de Nederlandse Cariben is het niet het grootste obstakel. Zij noemden discriminatie vanwege hun buitenlandse herkomst of huidskleur met 9 procent als het belangrijkste. Van de immigranten uit Turkije en Marokko meldde 7 procent zich gediscrimineerd te hebben gevoeld bij het zoeken naar werk. Dat er geen passend werk te vinden was, werd gemiddeld door 4 procent van de immigranten als belangrijkste hindernis ervaren.
Problemen met de Nederlandse taal (%) | Buitenlands diploma werd niet erkend (%) | Had geen werkvisum / verblijfsvergunning (%) | Discriminatie vanwege buitenlandse achtergrond / huidskleur (%) | Er was geen passend werk te vinden (%) | Ander probleem (%) | N.v.t., (nog) geen problemen ervaren (%) | Nooit naar werk gezocht / nooit gewerkt (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Europa (excl. NL) | 10,1 | 1,2 | 0,7 | 3,4 | 4,2 | 3,2 | 69,7 | 7,6 |
Turkije/Marokko | 10,9 | 1,2 | 0,3 | 6,9 | 4 | 3,9 | 58,9 | 14 |
Suriname/Nederlands- Caribisch gebied | 1 | 1,2 | 0,4 | 8,9 | 4,5 | 3,5 | 75,3 | 5,2 |
Overig | 15,2 | 2,1 | 1,1 | 3,6 | 3,2 | 3,2 | 58,3 | 13,4 |
Totaal | 11 | 1,5 | 0,7 | 4,8 | 3,8 | 3,4 | 64,3 | 10,6 |
Bron: CBS, EBB |
4.2 Redenen om niet te werken migrantengroepen
In de EBB wordt aan personen die op het moment van enquêteren geen betaald werk hebben standaard gevraagd naar de reden hiervoor. Turkse en Marokkaanse vrouwen geven relatief vaak aan dat ze niet werken vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid of de zorg voor gezin of huishouden. Ziekte of arbeidsongeschiktheid is ook voor Surinaamse en Antilliaanse vrouwen en Turkse en Marokkaanse mannen de meest genoemde reden. Zorg voor gezin of huishouden is voor vrouwen uit overige landen de meest genoemde reden. Bij mannen en vrouwen van de overige groepen naar geboorteland is pensioen of hoge leeftijd de meest genoemde reden om niet te werken.
4.3 Arbeidspositie migrantengroepen
Figuur 4.3.1 geeft de arbeidspositie van de verschillende groepen immigranten. Omdat de arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen verschilt én omdat dit man/vrouw-verschil voor sommige geboortelandgroepen groter is dan voor andere, zijn mannen en vrouwen apart opgenomen in de figuur. Van de onderscheiden groepen zijn mannen die in Nederland of een andere Europees land zijn geboren het vaakst werkzaam: ruim driekwart. Mannen die van buiten Europa komen hebben minder vaak werk: 59 tot 64 procent.
Bij vrouwen is het aandeel met werk onder degenen die in Nederland zijn geboren het hoogst (69,0 procent), gevolgd door vrouwen uit andere Europese landen (65,6 procent). Van de vrouwen uit Suriname of de Nederlandse Cariben werkt ruim de helft. Het aandeel Turkse en Marokkaanse vrouwen met werk is met bijna 40 procent het laagst.
Werkzame beroepsbevolking (%) | Werkloze beroepsbevolking (%) | Niet-beroepsbevolking (%) | ||
---|---|---|---|---|
Mannen | NL | 75,5 | 2,8 | 21,8 |
Mannen | Europa (excl. NL) | 77,9 | 4 | 18,2 |
Mannen | Turkije/Marokko | 63,3 | 3,5 | 33,2 |
Mannen | Suriname/Nederlands- Caribisch gebied | 59,2 | 4,6 | 36,2 |
Mannen | Overig | 64 | 6,1 | 29,9 |
Mannen | Totaal | 74,3 | 3,1 | 22,7 |
Vrouwen | NL | 69 | 2,6 | 28,3 |
Vrouwen | Europa (excl. NL) | 65,6 | 5,4 | 29 |
Vrouwen | Turkije/Marokko | 39,9 | 4,4 | 55,6 |
Vrouwen | Suriname/Nederlands- Caribisch gebied | 53,1 | 4,7 | 42,2 |
Vrouwen | Overig | 49,5 | 6,6 | 43,9 |
Vrouwen | Totaal | 66,5 | 3,1 | 30,3 |
Totaal | NL | 72,3 | 2,7 | 25 |
Totaal | Europa (excl. NL) | 71,2 | 4,7 | 24,1 |
Totaal | Turkije/Marokko | 51,7 | 4 | 44,3 |
Totaal | Suriname/Nederlands- Caribisch gebied | 56,1 | 4,6 | 39,3 |
Totaal | Overig | 56,5 | 6,4 | 37,1 |
Totaal | Totaal | 70,4 | 3,1 | 26,5 |
Bron: CBS, EBB |
4.4 Arbeidsparticipatie en taalvaardigheid
De arbeidsparticipatie loopt niet gelijkmatig op met een betere huidige beheersing van de Nederlandse taal. De arbeidsparticipatie van migranten met Nederlands als moedertaal is weliswaar hoger dan die van migranten die redelijk Nederlands spreken, maar lager dan die van migranten die zeer goed Nederlands spreken. Hier speelt mee dat migranten met Nederlands als moedertaal relatief vaak 55 jaar of ouder zijn. Doorgaans hebben 55-plussers minder vaak betaald werk dan 55-minners. Als hier rekening mee wordt gehouden dan zijn migranten met Nederlands als moedertaal wel vaker werkzaam dan degenen die zeer goed Nederlands spreken. De verschillen in arbeidsparticipatie tussen migranten met uiteenlopende beheersing van het Nederlands hebben voor een deel te maken met het behaalde onderwijsniveau en de leeftijd waarop migranten naar Nederland zijn gekomen. Beide blijken positief samen te hangen met de beheersing van de Nederlandse taal én de arbeidsdeelname in 2021.
Als wordt gekeken naar de kennis van het Nederlands op het moment van immigratie dan blijkt deze nauwelijks samen te hangen met de arbeidsparticipatie; wel is de bruto arbeidsparticipatie van migranten die goed Nederlands spraken hoger dan die van degenen die redelijk Nederlands spraken (69,9 versus 60,6 procent).
Werkzame beroepsbevolking (%) | Werkloze beroepsbevolking (%) | Niet-beroepsbevolking (%) | |
---|---|---|---|
Moedertaal | 62,2 | 3,5 | 34,3 |
Zeer goed | 69,1 | 5,3 | 25,6 |
Goed | 62,6 | 6 | 31,4 |
Redelijk | 50,1 | 5,4 | 44,5 |
Niet of nauwelijks | 54,6 | 6,9 | 38,5 |
Totaal | 60,4 | 5,2 | 34,4 |
Bron: CBS, EBB |
Werkzame beroepsbevolking (%) | Werkloze beroepsbevolking (%) | Niet-beroepsbevolking (%) | |
---|---|---|---|
Moedertaal of Zeer goed | 58,6 | 3,7 | 37,6 |
Goed | 61,8 | 8,1 | 30,1 |
Redelijk | 55,2 | 5,4 | 39,4 |
Niet of nauwelijks | 60,6 | 5,4 | 34 |
Op moment van migratie te jong om een taal te spreken | 63,8 | 4,9 | 31,3 |
Totaal | 60,4 | 5,2 | 34,4 |
Bron: CBS, EBB |
Migranten die geen taalcursus hebben gevolgd, zijn minder vaak werkzaam, tenzij de reden van het niet volgen van zo’n cursus was dat men al goed genoeg Nederlands sprak.
Werkzame beroepsbevolking (%) | Werkloze beroepsbevolking (%) | Niet-beroepsbevolking (%) | |
---|---|---|---|
Ja, een algemene taalcursus | 60,9 | 6 | 33,1 |
Ja, een werkgerichte taalcursus | 58,4 | 5,9 | 35,7 |
Nee, er was geen cursus beschikbaar of te duur | 54 | 9,5 | 36,5 |
Nee, het was niet nodig | 62,9 | 4,2 | 32,9 |
Nee, vanwege een andere reden | 55,2 | 5,2 | 39,6 |
Totaal | 60,4 | 5,2 | 34,4 |
Bron: CBS, EBB |
4.5 Beroepsniveau en taalvaardigheid
Kijken we naar het beroepsniveau van mensen met werk, dan blijkt dat migranten die Nederlands als moedertaal hebben of die zeer goed Nederlands spreken, ongeveer even vaak een hoog of een laag beroepsniveau hebben als mensen die in Nederland zijn geboren. Migranten die de Nederlandse taal redelijk of goed beheersen, hebben over het algemeen een wat lager beroepsniveau. Verreweg het hoogste aandeel met het hoogste beroepsniveau heeft de groep migranten die niet of nauwelijks Nederlands spreken.
Laagste beroepsniveau (%) | Op een na laagste beroepsniveau (%) | Op een na hoogste beroepsniveau (%) | Hoogste beroepsniveau (%) | |
---|---|---|---|---|
Geboren in Nederland | 7,5 | 38,9 | 18,7 | 34,9 |
Moedertaal | 7,6 | 40,8 | 16,9 | 34,7 |
Zeer goed | 8,8 | 37,8 | 18,5 | 34,9 |
Goed | 12 | 48,9 | 13 | 26,1 |
Redelijk | 23,3 | 39,1 | 9,5 | 28,1 |
Niet of nauwelijks | 12,9 | 25,3 | 9,9 | 51,9 |
Totaal | 8,1 | 39,1 | 18,2 | 34,7 |
Bron: CBS, EBB |
4.6 Arbeidspositie en migratieleeftijd
Hoe jonger migranten waren toen ze naar Nederland kwamen, des te hoger hun huidige arbeidsparticipatie. De relatie gaat alleen niet op voor degenen die 25 jaar of ouder waren toen ze naar Nederland kwamen. Deze werken ongeveer even vaak als migranten die tussen hun 12e en 18e in Nederland zijn komen wonen. Als wordt gecontroleerd voor onder andere de beheersing van de Nederlandse taal en de erkenning van het diploma in Nederland, dan hangt de leeftijd waarop immigranten naar Nederland kwamen niet samen met de arbeidspositie (zie paragraaf 4.10 en tabel B.3 in de bijlage). Wanneer immigranten op jonge leeftijd naar Nederland komen brengt dit met zich mee dat zij op latere leeftijd vaak een betere taalvaardigheid in het Nederlands hebben en minder vaak een niet erkend diploma hebben omdat zij hun schoolloopbaan in Nederland hebben gevolgd.
Werkzame beroepsbevolking (%) | Werkloze beroepsbevolking (%) | Niet-beroepsbevolking (%) | |
---|---|---|---|
Geboren in NL | 72,3 | 2,7 | 25 |
0 tot 6 jaar | 70,8 | 5,2 | 24 |
6 tot 12 jaar | 62,7 | 5,5 | 31,8 |
12 tot 18 jaar | 60 | 5,5 | 34,5 |
18 tot 25 jaar | 56,5 | 5,4 | 38,1 |
25 jaar of ouder | 59,5 | 5,1 | 35,4 |
Totaal | 70,4 | 3,1 | 26,5 |
Bron: CBS, EBB |
4.7 Arbeidspositie en onderwijsniveau
Zowel bij immigranten als bij mensen die in Nederland zijn geboren is de arbeidsparticipatie hoger naarmate het onderwijsniveau hoger is. Binnen elk onderwijsniveau is het aandeel met betaald werk van migranten lager dan die van niet-migranten. Dit verschil is het grootst voor middelbaar opgeleiden.
Werkzame beroepsbevolking (%) | Werkloze beroepsbevolking (%) | Niet-beroepsbevolking (%) | ||
---|---|---|---|---|
Laag | Geen migrant | 54,4 | 3,9 | 41,6 |
Laag | Migrant | 46,9 | 5,4 | 47,6 |
Middelbaar | Geen migrant | 74,3 | 2,7 | 23 |
Middelbaar | Migrant | 62,5 | 5,4 | 32 |
Hoog | Geen migrant | 82,1 | 1,9 | 16 |
Hoog | Migrant | 73,8 | 4,9 | 21,3 |
Totaal | Geen migrant | 72,3 | 2,7 | 25 |
Totaal | Migrant | 60,4 | 5,2 | 34,4 |
Bron: CBS, EBB |
4.8 Arbeidspositie en erkenning diploma
Wie een opleiding in het buitenland heeft gevolgd kan proberen om deze in Nederland te laten erkennen. Hiermee is het makkelijker om werk te vinden dat aansluit bij zowel het niveau als de richting van de genoten opleiding. Van 8,7 procent van de migranten is een buitenlands diploma in Nederland erkend. 8,2 procent heeft wel erkenning aangevraagd, maar die is (nog) niet toegekend. Voor de meeste migranten was erkenning van een buitenlands diploma niet nodig of niet mogelijk (30,1 procent) of niet van toepassing (53,0 procent).
Migranten die een opleiding in het buitenland hebben gevolgd maar waarvan het diploma niet is erkend zijn beduidend minder vaak werkzaam dan de overige groepen (52 procent). Bij degenen voor wie erkenning niet mogelijk of niet van toepassing is, was de arbeidsparticipatie 60 procent. De arbeidsparticipatie van de groep met een erkend diploma of waarvoor erkenning niet van toepassing was ligt hier iets boven (63-64 procent).
Werkzame beroepsbevolking (%) | Werkloze beroepsbevolking (%) | Niet-beroepsbevolking (%) | |
---|---|---|---|
Diploma erkend | 63,5 | 7,9 | 28,6 |
Diploma niet erkend | 52,4 | 6,9 | 40,8 |
Erkenning niet nodig/mogelijk | 60,5 | 3,5 | 36,1 |
Niet van toepassing | 62,6 | 5,5 | 31,9 |
Totaal | 60,4 | 5,2 | 34,4 |
Bron: CBS, EBB |
4.9 Beroepsklasse migrantengroepen
Binnen de werkzame beroepsbevolking in Nederland vormen de bedrijfseconomische en administratieve beroepen de grootste beroepsklasse. Alleen bij migranten uit Turkije, Marokko en de Europese landen (exclusief Nederland) komen technische beroepen het meeste voor. Migranten uit Turkije en Marokko werken verder relatief vaak in dienstverlenende beroepen en in transport en logistieke beroepen. Ook migranten uit overige landen werken relatief vaak in dienstverlenende beroepen. Zij werken verder relatief vaak in ICT-beroepen, evenals migranten uit Europese landen. Migranten uit Suriname en de Nederlandse Cariben werken relatief vaak in zorg- en welzijnsberoepen.
Bedrijfseconomisch en administratief (%) | Zorg en welzijn (%) | Technisch (%) | Commercieel (%) | Dienstverlenend (%) | Pedagogisch (%) | Transport en logistiek (%) | ICT (%) | Managers (%) | Openbaar bestuur, veiligheid en juridisch (%) | Creatief en taalkundig (%) | Agrarisch (%) | Overig (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
NL | 19,8 | 14,6 | 13,2 | 12 | 6,9 | 7,6 | 6,8 | 5,2 | 5,2 | 3,6 | 2,7 | 1,9 | 0,4 |
Europa (excl. NL) | 17,8 | 10,1 | 19,2 | 10,9 | 8,1 | 5,8 | 7 | 8,4 | 4,5 | 2 | 3,9 | 1,5 | 0,7 |
Turkije/Marokko | 12,1 | 11 | 23,8 | 7,8 | 16,7 | 4 | 9,1 | 4 | 3,3 | 4,5 | 0,9 | 1,4 | 1,3 |
Suriname/Nederlands-Caribisch gebied | 21,5 | 16,2 | 15,1 | 6,6 | 8,4 | 8,2 | 7,6 | 3,3 | 4,9 | 5,8 | 0,9 | 0,4 | 1 |
Overig | 15,6 | 12,1 | 14,4 | 10,4 | 14,7 | 5,9 | 7,7 | 8,7 | 4,3 | 1,8 | 2,8 | 1 | 0,6 |
Totaal | 19,4 | 14,2 | 13,8 | 11,7 | 7,6 | 7,3 | 6,9 | 5,5 | 5,1 | 3,5 | 2,7 | 1,8 | 0,5 |
Bron: CBS, EBB |
4.10 Samenhang verschillende kenmerken met arbeidspositie
Om te achterhalen in hoeverre verschillende achtergrondkenmerken samenhangen met de mate van arbeidsparticipatie van verschillende geboortelandgroepen is er een multivariate logistische regressieanalyse uitgevoerd (zie tabel B.3 in de bijlage). De kenmerken die zijn meegenomen in de analyse zijn huidige leeftijd, leeftijd bij migratie, geslacht, geboorteland, onderwijsniveau, erkenning van het diploma en Nederlandse taalvaardigheid. Met deze analyse wordt er bijvoorbeeld gecorrigeerd voor het feit dat mensen die in Nederland zijn geboren minder vaak 25-54 jaar oud zijn dan migranten (zie tabel B.1 in de bijlage). Dat is van belang omdat 25-54 jarigen doorgaans vaker werken dan jongeren en ouderen. Zonder correctie voor leeftijdsopbouw ligt de arbeidsparticipatie van de in Nederland geboren personen al hoger dan onder migranten. De resultaten van deze analyse laten zien dat als gecorrigeerd wordt voor de verschillen in leeftijdsopbouw de arbeidsparticipatie van in Nederland geboren mensen nog hoger is dan die van alle andere groepen.
De verschillen tussen migranten en mensen die in Nederland zijn geboren hangt deels samen met de gemiddeld lagere Nederlandse taalvaardigheid van migranten. De mate van Nederlandse taalvaardigheid is een belangrijke factor voor arbeidsparticipatie. Moedertaalsprekers hebben wat dat betreft de beste papieren. Gecorrigeerd voor bovengenoemde kenmerken wordt het verschil in arbeidsparticipatie tussen migranten uit Turkije/Marokko en de overige landen én mensen die in Nederland zijn geboren aanzienlijk kleiner. Niet alleen het taalniveau maar ook het gemiddeld lagere onderwijsniveau van migranten en de leeftijd waarop men naar Nederland kwam hangen samen met de verschillen tussen geboortelandgroepen. Toch zijn er - ook wanneer rekening wordt gehouden met de genoemde kenmerken - nog steeds duidelijke verschillen in arbeidsparticipatie tussen de geboortelandgroepen. Verschillen naar geslacht blijken er hierbij weinig toe te doen: het verschil in man-vrouw verdeling tussen de onderscheiden geboortelandgroepen – het percentage mannen varieert tussen de 46,5 en 50,6 procent – is niet groot genoeg om een rol te spelen bij de verschillen in arbeidsparticipatie tussen die groepen.
5. Conclusie
Op moment van migratie had ruim de helft van de migranten nauwelijks kennis van de Nederlandse taal. Die kennis neemt na verloop van tijd bij de meeste immigranten wel sterk toe. Op moment van enquêteren was het aandeel migranten met beperkte kennis van het Nederlands nog 10 procent. Van de migranten heeft meer dan de helft in de loop van de tijd een taalcursus Nederlands gevolgd.
Gecorrigeerd voor andere factoren blijkt dat een jonge leeftijd bij immigratie samenhangt met een hogere Nederlandse taalvaardigheid later. Lager opgeleide immigranten, én immigranten met lager opgeleide ouders bereiken gemiddeld een minder hoge taalvaardigheid dan hoger opgeleide. Dit speelt een rol bij de minder goede taalvaardigheid van migranten uit Turkije en Marokko. Andere onderzochte factoren geven geen uitsluitsel voor de verschillen tussen de onderscheiden migrantengroepen.
Voor inzicht in het verband tussen arbeidspositie en beheersing van de Nederlandse taal is het allereerst van belang te realiseren dat werk voor de meeste immigranten niet de belangrijkste migratiereden was; dit was het geval voor een minderheid van 16 procent. Hiervan had bovendien een belangrijk deel al werk op het moment van migratie. 11 procent van de migranten had namelijk al een baan in Nederland voordat ze voor het werk naar Nederland kwamen.
Een gebrekkige beheersing van het Nederlands vormt of vormde voor 11 procent van de migranten naar eigen zeggen de voornaamste hindernis bij het vinden van betaald werk. Onder degenen die obstakels ondervonden was dit een belangrijke factor, maar de meerderheid van de immigranten ervoer helemaal geen obstakels. De relatie tussen arbeidsparticipatie en beheersing van het Nederlands is dan ook complex. Tussen arbeidsparticipatie en Nederlandse taalvaardigheid op het moment van migratie bestaat nauwelijks een verband. Tussen arbeidsparticipatie en de huidige taalvaardigheid bestaat wel een verband, maar geen lineaire samenhang: de regel hoe beter het Nederlands, hoe hoger de arbeidsparticipatie gaat namelijk slechts gedeeltelijk op, omdat ook leeftijd een rol speelt: migranten met Nederlands als moedertaal zijn relatief vaak 55 jaar of ouder en 55-plussers hebben doorgaans minder vaak betaald werk dan 55-minners. Behalve dat meer kennis van de Nederlandse taal positief samenhangt met het hebben (verkrijgen) van betaald werk kan het ook andersom werken. Wie werk heeft, binnen een Nederlandstalige context, verbetert ook zijn of haar taalvaardigheid.
Een nog complexere relatie geeft taalvaardigheid met het beroepsniveau. Onder mensen die geen Nederlands spreken zijn er zelfs relatief veel met een hoog beroepsniveau. Dit zijn naar alle waarschijnlijkheid kenniswerkers die zonder Nederlands goed uit de voeten kunnen op de werkvloer.
Referenties
Bijlage
15-24 jaar | 25-34 jaar | 35-44 jaar | 45-54 jaar | 55-64 jaar | 65-74 jaar | |
---|---|---|---|---|---|---|
Nederland | 17,1 | 16,3 | 14,6 | 17,3 | 18,8 | 15,8 |
Europa (excl. Nederland) | 16,0 | 26,7 | 22,5 | 17,4 | 11,0 | 6,3 |
Turkije/Marokko | 3,1 | 10,0 | 23,0 | 32,6 | 22,2 | 9,2 |
Suriname/Nederlands-Caribisch gebied | 6,5 | 11,9 | 15,1 | 23,8 | 26,4 | 16,3 |
Overig | 13,5 | 23,3 | 23,1 | 16,9 | 13,3 | 9,9 |
Totaal | 16,2 | 17,2 | 15,9 | 17,8 | 18,2 | 14,7 |
Bron: CBS, Bevolkingsregister |
Persoonskenmerk | Categorie | Model 1 (B)1) | Model 2 (B)1) | Model 3 (B)1) | Model 4 (B)1) | Model 5 (B)1) | Model 6 (B)1) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Geboorteland (ref. cat. Europa (excl. NL)) | Turkije/ Marokko | -0,53** | -0,54** | -0,51** | -0,33** | -1,02** | -0,87** |
Geboorteland (ref. cat. Europa (excl. NL)) | Suriname/ Nederlands- Caribisch gebied | 2,08** | 2,07** | 2,06** | 2,15** | 2,27** | 2,34** |
Geboorteland (ref. cat. Europa (excl. NL)) | Overig | -0,46** | -0,47** | -0,46** | -0,40** | -0,59** | -0,55** |
Geslacht (ref. cat. Man) | Vrouw | -0,09* | -0,07 | -0,08 | -0,08 | -0,09* | |
Leeftijd (ref. cat. 35-44 jaar) | 15-24 jaar | 0,80** | 1,02** | -0,45** | -0,54** | ||
Leeftijd (ref. cat. 35-44 jaar) | 25-34 jaar | -0,26** | -0,30** | -0,59** | -0,61** | ||
Leeftijd (ref. cat. 35-44 jaar) | 45-54 jaar | 0,24** | 0,28** | 0,39** | 0,41** | ||
Leeftijd (ref. cat. 35-44 jaar) | 55-64 jaar | 0,35** | 0,47** | 0,62** | 0,67** | ||
Leeftijd (ref. cat. 35-44 jaar) | 65-74 jaar | 1,18** | 1,30** | 1,26** | 1,32** | ||
Onderwijsniveau (ref. cat. Middelbaar) | Laag | -0,99** | -0,79** | -0,73** | |||
Onderwijsniveau (ref. cat. Middelbaar) | Hoog | -0,12* | 0,10 | 0,01 | |||
Leeftijd naar Nederland (ref. cat. 0 tot 6 jaar) | 6 tot 12 jaar | -1,43** | -1,40** | ||||
Leeftijd naar Nederland (ref. cat. 0 tot 6 jaar) | 12 tot 18 jaar | -2,45** | -2,42** | ||||
Leeftijd naar Nederland (ref. cat. 0 tot 6 jaar) | 18 tot 25 jaar | -3,38** | -3,37** | ||||
Leeftijd naar Nederland (ref. cat. 0 tot 6 jaar) | 25 jaar of ouder | -4,16** | -4,15** | ||||
Onderwijsniveau ouders (ref. cat. Middelbaar) | Laag | -0,44** | |||||
Onderwijsniveau ouders (ref. cat. Middelbaar) | Hoog | -0,02 | |||||
1) De B-waarde geeft aan hoe sterk een persoonskenmerk samenhangt met Nederlandse taalvaardigheid [1] / arbeidsparticipatie [2] als wordt gecorrigeerd voor andere kenmerken. Het teken geeft aan of de samenhang positief of negatief is. * p<0,05 **p<0,01 |
Persoonskenmerk | Categorie | Model 1 (B)1) | Model 2 (B)1) | Model 3 (B)1) | Model 4 (B)1) | Model 5 (B)1) | Model 6 (B)1) | Model 7 (B)1) | Model 8 (B)1) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Constante | 1,15** | 1,32** | 2,43** | 2,34** | 1,78** | 1,89** | 1,44** | 1,50** | |
Geboorteland (ref. cat. Nederland) | Europa (excl. NL) | -0,24** | -0,22** | -0,62** | -0,58** | -0,06 | 0,06 | 0,04 | 0,05 |
Geboorteland (ref. cat. Nederland) | Turkije/Marokko | -0,97** | -0,97** | -1,63** | -1,35** | -0,76** | -0,69** | -0,69** | -0,69** |
Geboorteland (ref. cat. Nederland) | Suriname/Nederlands -Caribisch gebied | -0,57** | -0,56** | -0,79** | -0,66** | -0,52** | -0,38** | -0,43** | -0,42** |
Geboorteland (ref. cat. Nederland) | Overig | -0,78** | -0,78** | -1,27** | -1,16** | -0,55** | -0,46** | -0,46** | -0,45** |
Geslacht (ref. cat. Man) | Vrouw | -0,32** | -0,46** | -0,48** | -0,47** | -0,47** | -0,47** | -0,47** | |
Leeftijd (ref. cat. 35-44 jaar) | 15-24 jaar | -1,11** | -0,73** | -0,78** | -0,79** | -0,78** | -0,77** | ||
Leeftijd (ref. cat. 35-44 jaar) | 25-34 jaar | -0,08 | -0,13** | -0,12** | -0,12** | -0,13** | -0,12** | ||
Leeftijd (ref. cat. 35-44 jaar) | 45-54 jaar | -0,18** | -0,09* | -0,11** | -0,11** | -0,11** | -0,11** | ||
Leeftijd (ref. cat. 35-44 jaar) | 55-64 jaar | -1,06** | -0,90** | -0,94** | -0,94** | -0,94** | -0,94** | ||
Leeftijd (ref. cat. 35-44 jaar) | 65-74 jaar | -3,75** | -3,64** | -3,68** | -3,68** | -3,68** | -3,70** | ||
Onderwijsniveau (ref. cat. Middelbaar) | Laag | -0,66** | -0,62** | -0,62** | -0,64** | -0,64** | |||
Onderwijsniveau (ref. cat. Middelbaar) | Hoog | 0,47** | 0,47** | 0,48** | 0,49** | 0,51** | |||
Taalvaardigheid Nederlands (ref. cat. Goed) | Moedertaal | 0,58** | 0,47** | 0,43** | 0,44** | ||||
Taalvaardigheid Nederlands (ref. cat. Goed) | Zeer goed | 0,37** | 0,30** | 0,30** | 0,30** | ||||
Taalvaardigheid Nederlands (ref. cat. Goed) | Redelijk | -0,48** | -0,45** | -0,47** | -0,46** | ||||
Taalvaardigheid Nederlands (ref. cat. Goed) | Niet of nauwelijks | -0,65** | -0,61** | -0,67** | -0,66** | ||||
Leeftijd naar Nederland (ref. cat. 0 tot 6 jaar) | 6 tot 12 jaar | -0,06 | -0,06 | -0,06 | |||||
Leeftijd naar Nederland (ref. cat. 0 tot 6 jaar) | 12 tot 18 jaar | 0,02 | 0,04 | 0,04 | |||||
Leeftijd naar Nederland (ref. cat. 0 tot 6 jaar) | 18 tot 25 jaar | -0,28** | -0,19 | -0,18 | |||||
Leeftijd naar Nederland (ref. cat. 0 tot 6 jaar) | 25 jaar of ouder | -0,25* | -0,12 | -0,11 | |||||
Erkenning diploma (ref. cat. Diploma erkend) | Diploma niet erkend | -0,10 | -0,10 | ||||||
Erkenning diploma (ref. cat. Diploma erkend) | Erkenning niet nodig/mogelijk | 0,53** | 0,54** | ||||||
Erkenning diploma (ref. cat. Diploma erkend) | Niet van toepassing | 0,49** | 0,50** | ||||||
Onderwijsniveau ouders (ref. cat. Middelbaar) | Laag | -0,07* | |||||||
Onderwijsniveau ouders (ref. cat. Middelbaar) | Hoog | -0,15** | |||||||
1)De B-waarde geeft aan hoe sterk een persoonskenmerk samenhangt met Nederlandse taalvaardigheid [1] / arbeidsparticipatie [2] als wordt gecorrigeerd voor andere kenmerken. Het teken geeft aan of de samenhang positief of negatief is. * p<0,05 **p<0,01 |