4. Taalvaardigheid en positie op de arbeidsmarkt
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillen in arbeidspositie tussen verschillende groepen migranten én tussen de totale groep migranten en mensen die in Nederland zijn geboren. Alvorens in te gaan op de samenhang tussen arbeidspositie, Nederlandse taalvaardigheid en andere achtergrondkenmerken begint dit hoofdstuk met de beschrijving van een aantal obstakels die migranten mogelijk hebben ervaren bij het vinden van werk (4.1). Daarna volgt een paragraaf over redenen om geen betaald werk te hebben (4.2). Omdat de redenen hiervoor tussen mannen en vrouwen erg verschillen volgt daarna een paragraaf over de arbeidspositie naar geslacht (4.3). Vervolgens wordt achtereenvolgens bekeken in hoeverre arbeidspositie (4.4) respectievelijk beroepsniveau (4.5) samenhangen met Nederlandse taalvaardigheid.
In paragraaf 4.6 t/m 4.8 wordt ingegaan op de arbeidspositie van de onderscheiden groepen migranten en hoe deze samenhangt met de leeftijd waarop men immigreerde, het huidige onderwijsniveau, en de eventuele erkenning van diploma’s uit het land van herkomst. Hierna wordt gepresenteerd in welke beroepen migranten terecht zijn gekomen (4.9). Bij de vergelijking tussen groepen uit verschillende geboortelanden en groepen met verschillende taalniveaus moet worden bedacht dat deze groepen ook op allerlei andere kenmerken sterk kunnen verschillen. Daarom wordt in 4.10 op basis van de beschikbare achtergrondvariabelen in een multivariate analyse beoordeeld wat die samenhang is met betrekking tot verschillen in arbeidspositie.
4.1 Obstakels bij het vinden van werk
Ook al zijn de meeste immigranten in eerste instantie niet voor werk naar Nederland gekomen, de meeste hadden anno 2021 wel werk, ooit gewerkt of naar werk gezocht. In 2021 had 11 procent van hen dit nog nooit gedaan. Aan alle immigranten die op enig moment naar werk hebben gezocht is, ongeacht of dit wel of niet tot werk heeft geleid, gevraagd wat daarbij het belangrijkste obstakel was dat zij hebben ondervonden bij het vinden van passend werk, dat wil zeggen werk dat aansluit bij hun kennis en kunde.
Zo’n 64 procent van de immigranten gaf aan helemaal geen obstakels te hebben ervaren. (Op diegenen die überhaupt hebben gezocht is dat 72 procent.) Hierbij dient bedacht te worden dat alleen mensen in particuliere huishoudens deelnemen aan de EBB: migranten in asielzoekerscentra die vanwege de regelgeving bijvoorbeeld niet mogen werken, maken geen deel uit van dit onderzoek. Migranten noemden problemen met de Nederlandse taal het vaakst als obstakel bij toetreding tot de Nederlandse arbeidsmarkt: 11 procent van hen gaf dit aan. Alleen voor immigranten uit Suriname en de Nederlandse Cariben is het niet het grootste obstakel. Zij noemden discriminatie vanwege hun buitenlandse herkomst of huidskleur met 9 procent als het belangrijkste. Van de immigranten uit Turkije en Marokko meldde 7 procent zich gediscrimineerd te hebben gevoeld bij het zoeken naar werk. Dat er geen passend werk te vinden was, werd gemiddeld door 4 procent van de immigranten als belangrijkste hindernis ervaren.
Problemen met de Nederlandse taal (%) | Buitenlands diploma werd niet erkend (%) | Had geen werkvisum / verblijfsvergunning (%) | Discriminatie vanwege buitenlandse achtergrond / huidskleur (%) | Er was geen passend werk te vinden (%) | Ander probleem (%) | N.v.t., (nog) geen problemen ervaren (%) | Nooit naar werk gezocht / nooit gewerkt (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Europa (excl. NL) | 10,1 | 1,2 | 0,7 | 3,4 | 4,2 | 3,2 | 69,7 | 7,6 |
Turkije/Marokko | 10,9 | 1,2 | 0,3 | 6,9 | 4 | 3,9 | 58,9 | 14 |
Suriname/Nederlands- Caribisch gebied | 1 | 1,2 | 0,4 | 8,9 | 4,5 | 3,5 | 75,3 | 5,2 |
Overig | 15,2 | 2,1 | 1,1 | 3,6 | 3,2 | 3,2 | 58,3 | 13,4 |
Totaal | 11 | 1,5 | 0,7 | 4,8 | 3,8 | 3,4 | 64,3 | 10,6 |
Bron: CBS, EBB |
4.2 Redenen om niet te werken migrantengroepen
In de EBB wordt aan personen die op het moment van enquêteren geen betaald werk hebben standaard gevraagd naar de reden hiervoor. Turkse en Marokkaanse vrouwen geven relatief vaak aan dat ze niet werken vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid of de zorg voor gezin of huishouden. Ziekte of arbeidsongeschiktheid is ook voor Surinaamse en Antilliaanse vrouwen en Turkse en Marokkaanse mannen de meest genoemde reden. Zorg voor gezin of huishouden is voor vrouwen uit overige landen de meest genoemde reden. Bij mannen en vrouwen van de overige groepen naar geboorteland is pensioen of hoge leeftijd de meest genoemde reden om niet te werken.
4.3 Arbeidspositie migrantengroepen
Figuur 4.3.1 geeft de arbeidspositie van de verschillende groepen immigranten. Omdat de arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen verschilt én omdat dit man/vrouw-verschil voor sommige geboortelandgroepen groter is dan voor andere, zijn mannen en vrouwen apart opgenomen in de figuur. Van de onderscheiden groepen zijn mannen die in Nederland of een andere Europees land zijn geboren het vaakst werkzaam: ruim driekwart. Mannen die van buiten Europa komen hebben minder vaak werk: 59 tot 64 procent.
Bij vrouwen is het aandeel met werk onder degenen die in Nederland zijn geboren het hoogst (69,0 procent), gevolgd door vrouwen uit andere Europese landen (65,6 procent). Van de vrouwen uit Suriname of de Nederlandse Cariben werkt ruim de helft. Het aandeel Turkse en Marokkaanse vrouwen met werk is met bijna 40 procent het laagst.
Werkzame beroepsbevolking (%) | Werkloze beroepsbevolking (%) | Niet-beroepsbevolking (%) | ||
---|---|---|---|---|
Mannen | NL | 75,5 | 2,8 | 21,8 |
Mannen | Europa (excl. NL) | 77,9 | 4 | 18,2 |
Mannen | Turkije/Marokko | 63,3 | 3,5 | 33,2 |
Mannen | Suriname/Nederlands- Caribisch gebied | 59,2 | 4,6 | 36,2 |
Mannen | Overig | 64 | 6,1 | 29,9 |
Mannen | Totaal | 74,3 | 3,1 | 22,7 |
Vrouwen | NL | 69 | 2,6 | 28,3 |
Vrouwen | Europa (excl. NL) | 65,6 | 5,4 | 29 |
Vrouwen | Turkije/Marokko | 39,9 | 4,4 | 55,6 |
Vrouwen | Suriname/Nederlands- Caribisch gebied | 53,1 | 4,7 | 42,2 |
Vrouwen | Overig | 49,5 | 6,6 | 43,9 |
Vrouwen | Totaal | 66,5 | 3,1 | 30,3 |
Totaal | NL | 72,3 | 2,7 | 25 |
Totaal | Europa (excl. NL) | 71,2 | 4,7 | 24,1 |
Totaal | Turkije/Marokko | 51,7 | 4 | 44,3 |
Totaal | Suriname/Nederlands- Caribisch gebied | 56,1 | 4,6 | 39,3 |
Totaal | Overig | 56,5 | 6,4 | 37,1 |
Totaal | Totaal | 70,4 | 3,1 | 26,5 |
Bron: CBS, EBB |
4.4 Arbeidsparticipatie en taalvaardigheid
De arbeidsparticipatie loopt niet gelijkmatig op met een betere huidige beheersing van de Nederlandse taal. De arbeidsparticipatie van migranten met Nederlands als moedertaal is weliswaar hoger dan die van migranten die redelijk Nederlands spreken, maar lager dan die van migranten die zeer goed Nederlands spreken. Hier speelt mee dat migranten met Nederlands als moedertaal relatief vaak 55 jaar of ouder zijn. Doorgaans hebben 55-plussers minder vaak betaald werk dan 55-minners. Als hier rekening mee wordt gehouden dan zijn migranten met Nederlands als moedertaal wel vaker werkzaam dan degenen die zeer goed Nederlands spreken. De verschillen in arbeidsparticipatie tussen migranten met uiteenlopende beheersing van het Nederlands hebben voor een deel te maken met het behaalde onderwijsniveau en de leeftijd waarop migranten naar Nederland zijn gekomen. Beide blijken positief samen te hangen met de beheersing van de Nederlandse taal én de arbeidsdeelname in 2021.
Als wordt gekeken naar de kennis van het Nederlands op het moment van immigratie dan blijkt deze nauwelijks samen te hangen met de arbeidsparticipatie; wel is de bruto arbeidsparticipatie van migranten die goed Nederlands spraken hoger dan die van degenen die redelijk Nederlands spraken (69,9 versus 60,6 procent).
Werkzame beroepsbevolking (%) | Werkloze beroepsbevolking (%) | Niet-beroepsbevolking (%) | |
---|---|---|---|
Moedertaal | 62,2 | 3,5 | 34,3 |
Zeer goed | 69,1 | 5,3 | 25,6 |
Goed | 62,6 | 6 | 31,4 |
Redelijk | 50,1 | 5,4 | 44,5 |
Niet of nauwelijks | 54,6 | 6,9 | 38,5 |
Totaal | 60,4 | 5,2 | 34,4 |
Bron: CBS, EBB |
Werkzame beroepsbevolking (%) | Werkloze beroepsbevolking (%) | Niet-beroepsbevolking (%) | |
---|---|---|---|
Moedertaal of Zeer goed | 58,6 | 3,7 | 37,6 |
Goed | 61,8 | 8,1 | 30,1 |
Redelijk | 55,2 | 5,4 | 39,4 |
Niet of nauwelijks | 60,6 | 5,4 | 34 |
Op moment van migratie te jong om een taal te spreken | 63,8 | 4,9 | 31,3 |
Totaal | 60,4 | 5,2 | 34,4 |
Bron: CBS, EBB |
Migranten die geen taalcursus hebben gevolgd, zijn minder vaak werkzaam, tenzij de reden van het niet volgen van zo’n cursus was dat men al goed genoeg Nederlands sprak.
Werkzame beroepsbevolking (%) | Werkloze beroepsbevolking (%) | Niet-beroepsbevolking (%) | |
---|---|---|---|
Ja, een algemene taalcursus | 60,9 | 6 | 33,1 |
Ja, een werkgerichte taalcursus | 58,4 | 5,9 | 35,7 |
Nee, er was geen cursus beschikbaar of te duur | 54 | 9,5 | 36,5 |
Nee, het was niet nodig | 62,9 | 4,2 | 32,9 |
Nee, vanwege een andere reden | 55,2 | 5,2 | 39,6 |
Totaal | 60,4 | 5,2 | 34,4 |
Bron: CBS, EBB |
4.5 Beroepsniveau en taalvaardigheid
Kijken we naar het beroepsniveau van mensen met werk, dan blijkt dat migranten die Nederlands als moedertaal hebben of die zeer goed Nederlands spreken, ongeveer even vaak een hoog of een laag beroepsniveau hebben als mensen die in Nederland zijn geboren. Migranten die de Nederlandse taal redelijk of goed beheersen, hebben over het algemeen een wat lager beroepsniveau. Verreweg het hoogste aandeel met het hoogste beroepsniveau heeft de groep migranten die niet of nauwelijks Nederlands spreken.
Laagste beroepsniveau (%) | Op een na laagste beroepsniveau (%) | Op een na hoogste beroepsniveau (%) | Hoogste beroepsniveau (%) | |
---|---|---|---|---|
Geboren in Nederland | 7,5 | 38,9 | 18,7 | 34,9 |
Moedertaal | 7,6 | 40,8 | 16,9 | 34,7 |
Zeer goed | 8,8 | 37,8 | 18,5 | 34,9 |
Goed | 12 | 48,9 | 13 | 26,1 |
Redelijk | 23,3 | 39,1 | 9,5 | 28,1 |
Niet of nauwelijks | 12,9 | 25,3 | 9,9 | 51,9 |
Totaal | 8,1 | 39,1 | 18,2 | 34,7 |
Bron: CBS, EBB |
4.6 Arbeidspositie en migratieleeftijd
Hoe jonger migranten waren toen ze naar Nederland kwamen, des te hoger hun huidige arbeidsparticipatie. De relatie gaat alleen niet op voor degenen die 25 jaar of ouder waren toen ze naar Nederland kwamen. Deze werken ongeveer even vaak als migranten die tussen hun 12e en 18e in Nederland zijn komen wonen. Als wordt gecontroleerd voor onder andere de beheersing van de Nederlandse taal en de erkenning van het diploma in Nederland, dan hangt de leeftijd waarop immigranten naar Nederland kwamen niet samen met de arbeidspositie (zie paragraaf 4.10 en tabel B.3 in de bijlage). Wanneer immigranten op jonge leeftijd naar Nederland komen brengt dit met zich mee dat zij op latere leeftijd vaak een betere taalvaardigheid in het Nederlands hebben en minder vaak een niet erkend diploma hebben omdat zij hun schoolloopbaan in Nederland hebben gevolgd.
Werkzame beroepsbevolking (%) | Werkloze beroepsbevolking (%) | Niet-beroepsbevolking (%) | |
---|---|---|---|
Geboren in NL | 72,3 | 2,7 | 25 |
0 tot 6 jaar | 70,8 | 5,2 | 24 |
6 tot 12 jaar | 62,7 | 5,5 | 31,8 |
12 tot 18 jaar | 60 | 5,5 | 34,5 |
18 tot 25 jaar | 56,5 | 5,4 | 38,1 |
25 jaar of ouder | 59,5 | 5,1 | 35,4 |
Totaal | 70,4 | 3,1 | 26,5 |
Bron: CBS, EBB |
4.7 Arbeidspositie en onderwijsniveau
Zowel bij immigranten als bij mensen die in Nederland zijn geboren is de arbeidsparticipatie hoger naarmate het onderwijsniveau hoger is. Binnen elk onderwijsniveau is het aandeel met betaald werk van migranten lager dan die van niet-migranten. Dit verschil is het grootst voor middelbaar opgeleiden.
Werkzame beroepsbevolking (%) | Werkloze beroepsbevolking (%) | Niet-beroepsbevolking (%) | ||
---|---|---|---|---|
Laag | Geen migrant | 54,4 | 3,9 | 41,6 |
Laag | Migrant | 46,9 | 5,4 | 47,6 |
Middelbaar | Geen migrant | 74,3 | 2,7 | 23 |
Middelbaar | Migrant | 62,5 | 5,4 | 32 |
Hoog | Geen migrant | 82,1 | 1,9 | 16 |
Hoog | Migrant | 73,8 | 4,9 | 21,3 |
Totaal | Geen migrant | 72,3 | 2,7 | 25 |
Totaal | Migrant | 60,4 | 5,2 | 34,4 |
Bron: CBS, EBB |
4.8 Arbeidspositie en erkenning diploma
Wie een opleiding in het buitenland heeft gevolgd kan proberen om deze in Nederland te laten erkennen. Hiermee is het makkelijker om werk te vinden dat aansluit bij zowel het niveau als de richting van de genoten opleiding. Van 8,7 procent van de migranten is een buitenlands diploma in Nederland erkend. 8,2 procent heeft wel erkenning aangevraagd, maar die is (nog) niet toegekend. Voor de meeste migranten was erkenning van een buitenlands diploma niet nodig of niet mogelijk (30,1 procent) of niet van toepassing (53,0 procent).
Migranten die een opleiding in het buitenland hebben gevolgd maar waarvan het diploma niet is erkend zijn beduidend minder vaak werkzaam dan de overige groepen (52 procent). Bij degenen voor wie erkenning niet mogelijk of niet van toepassing is, was de arbeidsparticipatie 60 procent. De arbeidsparticipatie van de groep met een erkend diploma of waarvoor erkenning niet van toepassing was ligt hier iets boven (63-64 procent).
Werkzame beroepsbevolking (%) | Werkloze beroepsbevolking (%) | Niet-beroepsbevolking (%) | |
---|---|---|---|
Diploma erkend | 63,5 | 7,9 | 28,6 |
Diploma niet erkend | 52,4 | 6,9 | 40,8 |
Erkenning niet nodig/mogelijk | 60,5 | 3,5 | 36,1 |
Niet van toepassing | 62,6 | 5,5 | 31,9 |
Totaal | 60,4 | 5,2 | 34,4 |
Bron: CBS, EBB |
4.9 Beroepsklasse migrantengroepen
Binnen de werkzame beroepsbevolking in Nederland vormen de bedrijfseconomische en administratieve beroepen de grootste beroepsklasse. Alleen bij migranten uit Turkije, Marokko en de Europese landen (exclusief Nederland) komen technische beroepen het meeste voor. Migranten uit Turkije en Marokko werken verder relatief vaak in dienstverlenende beroepen en in transport en logistieke beroepen. Ook migranten uit overige landen werken relatief vaak in dienstverlenende beroepen. Zij werken verder relatief vaak in ICT-beroepen, evenals migranten uit Europese landen. Migranten uit Suriname en de Nederlandse Cariben werken relatief vaak in zorg- en welzijnsberoepen.
Bedrijfseconomisch en administratief (%) | Zorg en welzijn (%) | Technisch (%) | Commercieel (%) | Dienstverlenend (%) | Pedagogisch (%) | Transport en logistiek (%) | ICT (%) | Managers (%) | Openbaar bestuur, veiligheid en juridisch (%) | Creatief en taalkundig (%) | Agrarisch (%) | Overig (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
NL | 19,8 | 14,6 | 13,2 | 12 | 6,9 | 7,6 | 6,8 | 5,2 | 5,2 | 3,6 | 2,7 | 1,9 | 0,4 |
Europa (excl. NL) | 17,8 | 10,1 | 19,2 | 10,9 | 8,1 | 5,8 | 7 | 8,4 | 4,5 | 2 | 3,9 | 1,5 | 0,7 |
Turkije/Marokko | 12,1 | 11 | 23,8 | 7,8 | 16,7 | 4 | 9,1 | 4 | 3,3 | 4,5 | 0,9 | 1,4 | 1,3 |
Suriname/Nederlands-Caribisch gebied | 21,5 | 16,2 | 15,1 | 6,6 | 8,4 | 8,2 | 7,6 | 3,3 | 4,9 | 5,8 | 0,9 | 0,4 | 1 |
Overig | 15,6 | 12,1 | 14,4 | 10,4 | 14,7 | 5,9 | 7,7 | 8,7 | 4,3 | 1,8 | 2,8 | 1 | 0,6 |
Totaal | 19,4 | 14,2 | 13,8 | 11,7 | 7,6 | 7,3 | 6,9 | 5,5 | 5,1 | 3,5 | 2,7 | 1,8 | 0,5 |
Bron: CBS, EBB |
4.10 Samenhang verschillende kenmerken met arbeidspositie
Om te achterhalen in hoeverre verschillende achtergrondkenmerken samenhangen met de mate van arbeidsparticipatie van verschillende geboortelandgroepen is er een multivariate logistische regressieanalyse uitgevoerd (zie tabel B.3 in de bijlage). De kenmerken die zijn meegenomen in de analyse zijn huidige leeftijd, leeftijd bij migratie, geslacht, geboorteland, onderwijsniveau, erkenning van het diploma en Nederlandse taalvaardigheid. Met deze analyse wordt er bijvoorbeeld gecorrigeerd voor het feit dat mensen die in Nederland zijn geboren minder vaak 25-54 jaar oud zijn dan migranten (zie tabel B.1 in de bijlage). Dat is van belang omdat 25-54 jarigen doorgaans vaker werken dan jongeren en ouderen. Zonder correctie voor leeftijdsopbouw ligt de arbeidsparticipatie van de in Nederland geboren personen al hoger dan onder migranten. De resultaten van deze analyse laten zien dat als gecorrigeerd wordt voor de verschillen in leeftijdsopbouw de arbeidsparticipatie van in Nederland geboren mensen nog hoger is dan die van alle andere groepen.
De verschillen tussen migranten en mensen die in Nederland zijn geboren hangt deels samen met de gemiddeld lagere Nederlandse taalvaardigheid van migranten. De mate van Nederlandse taalvaardigheid is een belangrijke factor voor arbeidsparticipatie. Moedertaalsprekers hebben wat dat betreft de beste papieren. Gecorrigeerd voor bovengenoemde kenmerken wordt het verschil in arbeidsparticipatie tussen migranten uit Turkije/Marokko en de overige landen én mensen die in Nederland zijn geboren aanzienlijk kleiner. Niet alleen het taalniveau maar ook het gemiddeld lagere onderwijsniveau van migranten en de leeftijd waarop men naar Nederland kwam hangen samen met de verschillen tussen geboortelandgroepen. Toch zijn er - ook wanneer rekening wordt gehouden met de genoemde kenmerken - nog steeds duidelijke verschillen in arbeidsparticipatie tussen de geboortelandgroepen. Verschillen naar geslacht blijken er hierbij weinig toe te doen: het verschil in man-vrouw verdeling tussen de onderscheiden geboortelandgroepen – het percentage mannen varieert tussen de 46,5 en 50,6 procent – is niet groot genoeg om een rol te spelen bij de verschillen in arbeidsparticipatie tussen die groepen.