3. Migratie en Nederlandse taalvaardigheid
Op basis van het bevolkingsregister maakten de onderscheiden migrantengroepen 17 procent uit van alle op 1 januari 2022 in Nederland wonende personen van 15 tot 75 jaar. Dit komt overeen met 2,3 miljoen migranten. 778 duizend migranten (5,8 procent van de totale bevolking van 15 tot 75 jaar) waren geboren in een ander Europees land dan Nederland. Uit Turkije en Marokko waren 346 duizend migranten (2,6 procent) afkomstig. Daarnaast waren 255 duizend migranten (1,9 procent) geboren in Suriname of de Nederlandse Cariben (voormalig Nederlandse Antillen). Tot slot waren 886 duizend migranten (6,7 procent) afkomstig uit andere niet-Europese landen.
Geboorteland | |
---|---|
Nederland | 83 |
Europa (exclusief Nederland) | 5,8 |
Turkije/Marokko | 2,6 |
Suriname/Nederlandse Cariben | 1,9 |
Overig | 6,7 |
Bron: CBS, Bevolkingsregister |
Familie meest voorkomende reden migratie
Bijna de helft van de migranten gaf in de EBB1) aan dat de belangrijkste reden om (ooit) naar Nederland te komen was dat een familielid al in Nederland woonde of men met het gezin mee naar Nederland migreerde. Binnen elke categorie geboortelanden was dit de belangrijkste reden, maar vooral voor migranten uit Turkije en Marokko: bijna drie kwart van hen kwam (ooit) vanwege familieredenen hiernaartoe.
Werk was voor 16,3 procent van de migranten de belangrijkste reden om naar Nederland te komen. Een ruime meerderheid van deze migranten (bijna 70 procent) had al een baan in Nederland geregeld voordat ze arriveerden. Van de Europese migranten kwam 30 procent voor werk naar Nederland. Van hen had drie kwart al een baan gevonden voordat zij naar Nederland migreerden. Van alle migranten kwam 13,4 procent als vluchteling. Onder migranten uit overige niet-Europese landen was dit aandeel met 28,4 procent het hoogst. Het volgen van een opleiding was voor 9,9 procent van de migranten de voornaamste reden om naar Nederland te komen. Migranten uit Suriname en de Nederlandse Cariben gaven dit met 23,2 procent het vaakst als reden op.
Familie- of gezinsreden (%) | Werk, baan gevonden voor migratie (%) | Werk, geen baan gevonden voor migratie (%) | Opleiding, school of studie (%) | Als vluchteling (%) | Andere reden (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|
Europa (excl. NL) | 39,8 | 22,5 | 7,2 | 10,9 | 4,6 | 14,9 |
Turkije/Marokko | 72,6 | 4,4 | 7 | 2,7 | 5,1 | 8,2 |
Suriname/Nederlands- Caribisch gebied | 53 | 2,1 | 5,6 | 23,2 | 0,8 | 15,4 |
Overig | 40 | 6,8 | 3 | 7,8 | 28,4 | 14 |
Totaal | 46,8 | 11 | 5,3 | 9,9 | 13,4 | 13,5 |
Bron: CBS, EBB |
De gemiddelde leeftijd op moment van migratie verschilt per migrantengroep. Zo was een relatief groot deel van de migranten uit Suriname/Cariben tussen de 12 en 25 jaar oud toen ze hiernaartoe kwamen. Zij kwamen dan ook relatief vaak vanwege het volgen van een opleiding. Migranten uit Europa zijn relatief vaak wat ouder; wat aansluit bij het feit dat een relatief groot deel van hen aangaf vanwege werk te zijn gekomen. Tabel B.1 in de bijlage bevat de leeftijdsverdeling naar geboorteland op 1 januari 2022.
0 tot 6 jaar (%) | 6 tot 12 jaar (%) | 12 tot 18 jaar (%) | 18 tot 25 jaar (%) | 25 jaar of ouder (%) | |
---|---|---|---|---|---|
Europa (excl. NL) | 8,2 | 5,7 | 4,2 | 21,2 | 60,7 |
Turkije/Marokko | 10,7 | 10,8 | 13,6 | 23,5 | 41,4 |
Suriname/Nederlands- Caribisch gebied | 10,1 | 13,3 | 11,6 | 28,1 | 37,0 |
Overig | 12,0 | 9,6 | 8,4 | 14,8 | 55,3 |
Totaal | 10,3 | 9,0 | 8,3 | 20,0 | 52,4 |
Bron: CBS, EBB |
Meer dan de helft niet of nauwelijks kennis van Nederlandse taal op moment van migratie
Op het moment van migratie had meer dan de helft van de migranten niet of nauwelijks kennis van de Nederlandse taal. Dit geldt voor alle geboortelandgroepen met uitzondering van personen uit Suriname en de Nederlandse Cariben. Van hen had slechts een paar procent niet of nauwelijks kennis van de Nederlandse taal. Nederlands werd door ruim 50 procent van hen als moedertaal aangegeven: in de vragenlijst is het begrip moedertaal toegelicht als ‘Dit is de taal die u als kind thuis aangeleerd kreeg en sprak’.
De Nederlandse taalvaardigheid was in het verslagjaar (2021) gemiddeld stukken beter dan op het moment toen men naar Nederland kwam. Ruim de helft van de immigranten sprak nauwelijks Nederlands toen men migreerde, terwijl dit aandeel op het moment van deelname aan de enquête nog 10,2 procent was. Bijna de helft classificeerde zichzelf in 2021 als een gevorderde spreker of had Nederlands al als moedertaal. Van degenen die op het moment van immigratie te jong waren om een taal te spreken heeft meer dan de helft Nederlands als moedertaal aangegeven en is een kwart gevorderde spreker.
Moedertaal (%) | Zeer goed (%) | Goed (%) | Redelijk (%) | Niet of nauwelijks (%) | Op moment van migratie te jong om een taal te spreken (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|
Europa (excl. NL) | 8,2 | 1,8 | 4,9 | 7,8 | 60,5 | 16,9 |
Turkije/Marokko | 2,7 | 1,6 | 2,9 | 7,4 | 61,5 | 23,7 |
Suriname/Nederlands- Caribisch gebied | 53,3 | 5,2 | 11,4 | 8,4 | 2,6 | 19,1 |
Overig | 6,8 | 1,1 | 3,7 | 6,7 | 60,3 | 21,4 |
Totaal | 12,7 | 2,0 | 5,0 | 7,4 | 52,9 | 20,1 |
Bron: CBS, EBB |
Moedertaal (%) | Zeer goed (%) | Goed (%) | Redelijk (%) | Niet of nauwelijks (%) | |
---|---|---|---|---|---|
Europa (excl. NL) | 15,5 | 29,9 | 21,7 | 19,5 | 13,4 |
Turkije/Marokko | 6,1 | 29,3 | 26,1 | 31,6 | 6,9 |
Suriname/Nederlands -Caribisch gebied | 68,4 | 18,2 | 10 | 3,3 | 0,2 |
Overig | 17,8 | 20,9 | 22 | 27,1 | 12,2 |
totaal | 21,7 | 24,8 | 21 | 22,3 | 10,2 |
Bron: CBS, EBB |
Bijna de helft van alle migranten heeft na verloop van tijd wel een Nederlandse taalcursus gevolgd. Meestal betrof dat een algemene taalcursus. Een derde van de cursisten volgde een werk-specifieke taalcursus. Als men geen taalcursus heeft gevolgd, dan was dat doorgaans omdat men al voldoende Nederlands sprak. Vooral migranten uit Suriname en de Nederlandse Cariben gaven aan om die reden geen taalcursus te hebben gevolgd.
Ja, een algemene taalcursus (%) | Ja, een werkgerichte taalcursus (%) | Nee, er was geen cursus beschikbaar of te duur (%) | Nee, het was niet nodig (%) | Nee, vanwege een andere reden (%) | |
---|---|---|---|---|---|
Europa (excl. NL) | 38,6 | 13,4 | 4,8 | 34,6 | 8,6 |
Turkije/Marokko | 34 | 22,2 | 3,2 | 31,3 | 9,4 |
Suriname/Nederlands- Caribisch gebied | 4,8 | 1,5 | 0,5 | 90,7 | 2,5 |
Overig | 35,9 | 21,1 | 3,6 | 32,8 | 6,5 |
Totaal | 32,4 | 16,2 | 3,5 | 40,8 | 7,1 |
Bron: CBS, EBB |
Samenhang Nederlandse taalvaardigheid en persoonskenmerken
Met een zogeheten multivariate ordinale regressieanalyse is berekend hoe de Nederlandse taalvaardigheid van migranten in het verslagjaar samenhangt met verschillende persoonskenmerken (zie tabel B.2 in de bijlage). Uit de analyse blijkt dat hoe jonger migranten waren toen ze naar Nederland kwamen, des te beter hun kennis van de Nederlandse taal was op het moment dat ze meededen aan de enquête. Tevens geldt dat, bij gelijke migratieleeftijd, de taalvaardigheid hoger is naarmate migranten op moment van deelname aan de enquête ouder zijn. De leeftijd weerspiegelt in dit geval hoe lang men in Nederland woont en hoe lang men dus de mogelijkheid heeft gehad om zich het Nederlands eigen te maken. Daarnaast laat de analyse zien dat laagopgeleide migranten en migranten met laagopgeleide ouders gemiddeld genomen minder kennis van de Nederlandse taal hebben dan middelbaar en hoogopgeleide migranten.
De verschillen in de huidige taalvaardigheid tussen de geboortelandgroepen houdt nauwelijks verband met verschillen tussen die groepen in de leeftijd bij enquêtering, geslacht, onderwijsniveau en dat van de ouders. Alleen de minder goede taalvaardigheid van migranten uit Turkije en Marokko kan in beperkte mate worden toegeschreven aan het feit dat zijzelf en hun ouders vaker laagopgeleid zijn dan andere migranten.